ECLI:NL:RBGEL:2015:6175

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
2 oktober 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 187
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenplicht door eiser met betrekking tot bankrekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen. Eiser had een bijstandsuitkering ontvangen, maar heeft verzuimd om melding te maken van een bankrekening en het tegoed daarop. De rechtbank oordeelt dat eiser redelijkerwijs had moeten begrijpen dat deze omstandigheid van invloed kon zijn op zijn recht op bijstand. Eiser heeft de inlichtingenplicht, zoals vastgelegd in artikel 17 van de Wet werk en bijstand (WWB), geschonden. Hierdoor heeft verweerder terecht de uitkering van eiser ingetrokken en de ten onrechte verleende bijstand teruggevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in staat is geweest om aan te tonen dat hij niet over het tegoed op de bankrekening kon beschikken, ondanks zijn beweringen over het vruchtgebruik van zijn overleden moeder. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en er zijn geen redenen voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/187

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M. Mampel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegente Nijmegen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand ingevolge de Wet werk en Bijstand (WWB) over de periode van 1 oktober 2010 tot en met 28 januari 2012 ingetrokken en de teveel betaalde bijstand over die periode teruggevorderd tot een bedrag van € 18.134,05.
Bij besluit van 9 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. R.L.J.J. Vereijken. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Grootveld.

Overwegingen

1. Aan eiser is met ingang van 1 oktober 2010 een bijstandsuitkering toegekend naar de norm van een alleenstaande. Verweerder heeft aan de intrekking en terugvordering ten grondslag gelegd dat eiser verzuimd heeft melding te maken van een bankrekening met nummer [nummer bankrekening] en dat het tegoed op deze op naam van eiser staande bankrekening in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 28 januari 2012 hoger is dan het vrij te laten vermogen ingevolge de WWB.
2. Eiser heeft aangevoerd dat de rekening weliswaar op zijn naam staat, maar dat hij niet over het tegoed (€ 52.492,91) op deze rekening kon beschikken omdat hij slechts het blote eigendom had. Eiser had met zijn zus het blote eigendom van deze bankrekening, eisers op
29 januari 2012 overleden moeder had het vruchtgebruik.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
4. De rechtbank stelt vast dat de bankrekening met nummer [nummer bankrekening] op 8 augustus 2008 is geopend door eiser en zijn zus [naam zus] en op hun beider namen stond. Het eerste afschrift dateert van 30 september 2008. Vanaf 30 juli 2010 tot 4 juli 2012 was het saldo van die rekening ongewijzigd € 52.492,91. Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (onder andere de uitspraak van de CRvB van 7 november 2006, LJN: AZ2528) rechtvaardigt het feit dat een bankrekening op naam staat van een meerderjarige de vooronderstelling dat het op die rekening staande tegoed een bestanddeel vormt van het vermogen waarover hij daadwerkelijk beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens in genoegzame mate aan te tonen dat het tegendeel het geval is. Eiser is daarin niet geslaagd.
Het standpunt van eiser dat hij niets wist van deze rekening en dacht dat deze op naam van zijn moeder [naam moeder] stond, verwerpt de rechtbank, nu eiser zelf (mede) de overeenkomst tot het openen van de rekening is aangegaan en heeft ondertekend.
Voorts heeft eiser ter zitting ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij niet over het geld op de rekening kon beschikken verklaard dat het geld afkomstig is van de verkoop van een woning uit de nalatenschap van hun vader [naam vader] en dat zijn moeder [naam moeder] het vruchtgebruik over die nalatenschap had. Eiser en zijn zus hadden het bloot eigendom. Zijn zus heeft het geld op hun gezamenlijke rekening gestort, stelt eiser.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn eiser en zijn zus door deze rechtshandeling reeds over dit geldbedrag uit de nalatenschap gaan beschikken. Dat dit in strijd is met de regels rond het bloot eigendom, doet hieraan niet af. In de overeenkomst tot het aangaan van de bankrekening zijn ook geen nadere beperkingen omtrent het gebruik van de rekening opgenomen.
Ook de door eiser overgelegde mail van de bankmedewerker waarin is vermeld dat eiser en zijn zus niet over de rekening mogen beschikken zolang hun moeder in leven is, maakt dit niet anders. Deze informatie geldt slechts voor de situatie van een geërfde bankrekening op naam van de overledene, waarover alleen de vruchtgebruiker kan beschikken. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake.
5. Niet in geschil is dat eiser verweerder niet op de hoogte heeft gebracht van de betreffende bankrekening en van de tegoeden daarop. De rechtbank is van oordeel dat dit een omstandigheid is waarvan eiser redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat het van invloed kan zijn op het recht op bijstand. Eiser had dit derhalve uit eigen beweging aan verweerder dienen mee te delen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarmee de inlichtingenplicht van artikel 17, van de WWB geschonden. Verweerder heeft derhalve ingevolge artikel 54, derde lid van de WWB terecht de uitkering van eiser ingetrokken en ingevolge artikel 58, eerste lid, van de WWB de ten onrechte verleende bijstand van eiser teruggevorderd. Van dringende redenen is niet gebleken.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L.A.T. Doll, rechter, in tegenwoordigheid van
J. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.