ECLI:NL:RBGEL:2015:6185

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 september 2015
Publicatiedatum
5 oktober 2015
Zaaknummer
05/862630-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van schipper voor het veroorzaken van een aanvaring op het Noord-Hollands Kanaal

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland op 21 september 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 29-jarige man, die als schipper van een militaire motorboot werd beschuldigd van het veroorzaken van een aanvaring op het Noord-Hollands Kanaal. De verdachte werd beschuldigd van het niet nemen van de nodige voorzorgsmaatregelen, wat resulteerde in een aanvaring met een andere boot. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur voer, terwijl de maximum snelheid op dat gedeelte van het kanaal 9 kilometer per uur was. De verdachte werd vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, namelijk het veroorzaken van levensgevaar, omdat niet kon worden vastgesteld dat er daadwerkelijk levensgevaar was ontstaan voor de opvarenden van zijn boot. De militaire kamer oordeelde echter dat de verdachte wel schuldig was aan het subsidiair tenlastegelegde feit, namelijk het niet naleven van de voorschriften van het Binnenvaartpolitiereglement, en legde een geldboete op van € 1.000,--. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte onvoldoende om zich heen had gekeken en niet had geverifieerd of de vaarweg vrij was van andere scheepvaart, wat leidde tot de aanvaring. De uitspraak benadrukt het belang van goede zeemanschap en de noodzaak om altijd de veiligheid van de opvarenden en andere schepen in acht te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/862630-13
Datum uitspraak : 21 september 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] , wonende te Hatertseweg 713, [woonplaats]
raadsman: mr. G.J.J. Knoops, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 1 juni 2015 en 07 september 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een op 7 september 2015 toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 oktober 2013 in de gemeente Alkmaar als schipper van
een snelle motorboot (militair vaartuig), waarmee een aantal
opvarenden/personen werden vervoerd, daarmede op het Noord-Hollands Kanaal,
zijnde een openbaar voor de scheepvaart openstaand water in het Rijk gelegen,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, heeft gevaren,
hierin bestaande dat hij, verdachte
terwijl uitdrukkelijke voorschriften in het Binnenvaartpolitiereglement
ontbraken, niet alle voorzorgsmaatregelen heeft genomen die volgens goede
zeemanschap en/of door omstandigheden waarin dat schip of dat samenstel zich
bevond in het belang van de veiligheid en/of de goede orde van de scheepvaart
waren geboden, teneinde te voorkomen dat het leven van personen in gevaar werd
gebracht en/of schade werd veroorzaakt aan een ander schip/andere schepen
en/of aan een andere drijvende voorwerpen, aan oevers en/of aan werken en/of
inrichtingen die zich in de vaarweg en/of op de oevers daarvan bevonden en/of
de veiligheid of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar werd gebracht,
immers heeft hij, verdachte toen aldaar als bestuurder/schipper van een snelle
motorboot (militair vaartuig) in strijd met de/het op de oevers van voormelde
vaarweg geplaatste bord/en B6 van bijlage 7 van het
Binnenvaartpolitiereglement, waarop het nummer 9 was aangebracht, ten einde de
maximum vaarsnelheid aldaar te beperken tot 9 kilometer per uur, gevaren met
een snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur, althans met een grotere
snelheid dan de aldaar maximum toegestane snelheid van 9 kilometer per uur
en/of
is hij, verdachte toen aldaar met die door hem bestuurde snelle motorboot op
een hem, tegemoet varende andere snelle motorboot (militair vaartuig)
afgevaren en/of heeft hij, verdachte toen hij die andere snelle motorboot op
korte afstand was genaderd, naar stuurboord gestuurd en/of
is hij, verdachte in strijd met het gestelde in artikel 6.03 lid 1 van het
Binnenvaartpolitiereglement, -ofschoon dat vaarwater (het
Noord-Hollandskanaal) voldoende ruimte bood voor gelijktijdige doorvaart-,
een op tegengestelde koers varende andere snelle motorboot (militair vaartuig)
voorbijgevaren, terwijl hij, verdachte de plaatselijke omstandigheden en de
bewegingen van andere schepen niet of in onvoldoende mate daarbij in
aanmerking heeft genomen en/of
heeft hij, verdachte bij het uitvoeren en/of kort na het uitvoeren van die
manoeuvre achterom gekeken en/of is hij, verdachte circa 4 seconden, althans
gedurende enige tijd achterom blijven kijken en/of heeft hij, verdachte niet,
althans in onvoldoende mate op het zich direct voor hem bevindende vaarwater
gelet en/of
is hij, verdachte gebotst tegen, althans in aanvaring gekomen met een zich op
die vaarweg (het Noord-Hollands Kanaal) bevindende andere snelle motorboot
(registratienummer [nr] ),
waardoor het aan zijn, verdachtes schuld te wijten is, dat die door hem,
verdachte bestuurde snelle motorboot (militair vaartuig) en/of die andere
snelle motorboot (registratienummer [nr] ) beschadigd werd/en en/of
levensgevaar gevaar is ontstaan voor een ander/en, te weten de
opvarend/personen van die snelle motorboot/motorboten, waaronder [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 08 oktober 2013 in de gemeente Alkmaar als schipper van een
snelle motorboot (militair vaartuig) daarmede heeft gevaren op het
Noord-Hollands Kanaal, zijnde een openbaar voor de scheepvaart openstaand
water in het Rijk gelegen, terwijl uitdrukkelijke voorschriften in het
Binnenvaartpolitiereglement ontbraken, niet alle voorzorgsmaatregelen heeft
genomen die volgens goede zeemanschap en/of door omstandigheden waarin dat
schip of dat samenstel zich bevond in het belang van de veiligheid en/of de
goede orde van de scheepvaart waren geboden, teneinde te voorkomen dat het
leven van personen in gevaar werd gebracht en/of schade werd veroorzaakt aan
een ander schip/andere schepen en/of aan een andere drijvende voorwerpen, aan
oevers en/of aan werken en/of inrichtingen die zich in de vaarweg en/of op de
oevers daarvan bevonden en/of de veiligheid of het vlotte verloop van de
scheepvaart in gevaar werd gebracht,
immers heeft hij, verdachte toen aldaar als bestuurder/schipper van een snelle
motorboot in strijd met de/het op de oevers van voormelde vaarweg geplaatste
bord/en B6 van bijlage 7 van het Binnenvaartpolitiereglement, waarop het
nummer 9 was aangebracht, ten einde de maximum vaarsnelheid aldaar te beperken
tot 9 kilometer per uur, gevaren met een snelheid van ongeveer 30 kilometer
per uur, althans met een grotere snelheid dan de aldaar maximum toegestane
snelheid van 9 kilometer per uur en/of
is hij, verdachte met die door hem bestuurde snelle motorboot op een hem,
tegemoet varende andere snelle motorboot (militair vaartuig) afgevaren en/of
heeft hij, verdachte toen hij die andere snelle motorboot op korte afstand
was genaderd, naar stuurboord gestuurd en/of
is hij, verdachte in strijd met het gestelde in artikel 6.03 lid 1 van het
Binnenvaartpolitiereglement, -ofschoon dat vaarwater (het
Noord-Hollandskanaal) voldoende ruimte bood voor gelijktijdige doorvaart-, een
op tegengestelde koers varende andere snelle motorboot (militair vaartuig)
voorbijgevaren, terwijl hij, verdachte de plaatselijke omstandigheden en de
bewegingen van andere schepen niet of in onvoldoende mate daarbij in
aanmerking heeft genomen en/of
heeft hij, verdachte bij het uitvoeren en/of kort na het uitvoeren van die
manoeuvre achterom gekeken en/of is hij, verdachte circa 4 seconden, althans
gedurende enige tijd achterom blijven kijken en/of heeft hij, verdachte niet,
althans in onvoldoende mate op het zich direct voor hem bevindende vaarwater
gelet en/of
is hij, verdachte gebotst tegen, althans in aanvaring gekomen met een zich op
die vaarweg (het Noord-Hollands Kanaal)bevindende andere snelle motorboot
(registratienummer [nr] ).
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2A. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet kan worden ontvangen in haar vervolging, omdat er op dat moment ter plaatse sprake was van een gedoogbeleid. Bij verdachte bestond het gerechtvaardigd vertrouwen dat hij harder mocht varen dan 9 kilometer per uur op het Noord-Hollands Kanaal. Verdachte desondanks toch vervolgen, is in strijd met beginselen van een goede procesorde.
De verdediging heeft het verweer onderverdeeld in drie elementen:
  • meerdere deelnemers aan het zich daar toen afspelende evenement “Alkmaar Ontzet”, waaronder de waterpolitie, voeren te hard;
  • er was geen toezicht tijdens het evenement en er werd niet opgetreden tegen snelheidsovertredingen, zelfs de waterpolitie meende dat verdachte een vergunning/ontheffing had;
  • de deelnemers hadden aangenomen dat er een ontheffing was.
De militaire kamer oordeelt hieromtrent als volgt. De door de verdediging aangevoerde omstandigheden, maken niet dat er sprake zou zijn van een gedoogbeleid. Uit de genoemde omstandigheden kon geen gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat bij verdachte mocht handelen zoals hem wordt verweten of dat er daarvan geen vervolging zou plaatsvinden. Het openbaar ministerie kan derhalve worden ontvangen in haar vervolging.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 8 oktober 2013 was verdachte in het kader van een demonstratie aan het varen op het Noord-Hollands Kanaal in de gemeente Alkmaar als schipper van een snelle motorboot (militair vaartuig). In de boot zaten op dat moment naast verdachte één volwassene en vier kinderen. Het Noord-Hollands Kanaal is een openbaar voor de scheepvaart openstaand water binnen het Rijk gelegen. [2] Verdachte voer met een snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur. [3]
Op enig moment voer verdachte richting een andere, hem tegemoet varende snelle motorboot (militair voertuig). Vlak voor het passeren stuurden beide boten naar stuurboord teneinde een boeggolf te veroorzaken. [4] Kort na deze manoeuvre kwam verdachte in aanvaring met een andere snelle motorboot (met registratienummer [nr] [5] ). [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit, namelijk de culpoze variant van het veroorzaken van een aanvaring in de zin van artikel 169 Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie meent dat er sprake is van zeer onvoorzichtig en onoplettend vaargedrag van verdachte en dat het aan verdachtes schuld te wijten is dat de aanvaring heeft kunnen ontstaan waardoor levensgevaar voor andere personen is ontstaan.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van het primair en het subsidiair tenlastegelegde feit. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit stelt de verdediging zich op het standpunt dat er geen sprake was van schuld aan de zijde van verdachte noch dat er sprake was van levensgevaar voor de passagiers. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte alle voorzorgsmaatregelen in acht heeft genomen die van hem in het kader van goed zeemanschap verwacht mochten worden.
Beoordeling door de militaire kamer
Vrijspraak ten aanzien van het primair tenlastegelegde
De militaire kamer overweegt met betrekking tot het primair tenlastegelegde feit dat zonder nader onderzoek – wat in deze zaak niet is gebeurd - niet kan worden vastgesteld dat er in de gegeven situatie levensgevaar is ontstaan voor andere personen, te weten de opvarenden van de snelle motorboot. Alle passagiers die in de snelle motorboot van verdachte plaatsnamen waren voorzien van een zwemvest. Ze kregen opgedragen op de bodem van de boot plaats te nemen en konden de touwen, die aan de binnenzijde van de voor dat doel zijn aangebracht, vasthouden. Ook had verdachte een dodemanskoord om zijn pols. Iedere onderbouwing dat daadwerkelijk levensgevaar is ontstaan ontbreekt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal verdachte worden vrijgesproken van het hem primair tenlastegelegde feit.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
Met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde feit overweegt de militaire kamer als volgt.
Artikel 1.04 BPR bepaalt onder meer dat de schipper, ook bij het ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften, alle voorzorgsmaatregelen moet nemen die volgens goed zeemanschap of door de omstandigheden waarin het schip zich bevindt, zijn geboden, teneinde te voorkomen dat:
(a) het leven van personen in gevaar wordt gebracht,
(b) schade wordt veroorzaakt aan andere schepen, of
(c) de veiligheid van de scheepvaart in gevaar wordt gebracht.
In het BPR en de Scheepvaartverkeerswet waarop het BPR is gebaseerd, is de betekenis van het begrip “goede zeemanschap” niet gedefinieerd. In de bijlage bij de Nota van Toelichting op het Vaststellingsbesluit Binnenvaartreglement is de volgende uitleg over art. 1.04 BPR te vinden: [7] “Deze bepaling (…) vormt de grondslag voor het gedrag in het verkeer. De ruime begrippen “goede zeemanschap” en “de omstandigheden waarin het schip zich bevindt” dekken de grote verscheidenheid van situaties die zich in de scheepvaart kunnen voordoen. (…) Als doel van de verplichting wordt (…) gesteld, dat de voorzorgsmaatregelen het belang van de veiligheid en de goede orde van de scheepvaart moeten dienen.”“Goede zeemanschap” ziet daarmee op het nemen van die voorzorgsmaatregelen die de veiligheid en de goede orde van het scheepvaartverkeer waarborgen Daarin gelegen is het zit het extra oplettend zijn.
Verdachte heeft als volgt verklaard. Hij voer met een snelheid van naar hij dacht 30-35 kilometer per uur. Hij wilde een manoeuvre uitvoeren met zijn collega. Het kanaal waarop zij voeren, was niet breed, namelijk zo’n 25 meter. Verdachte en zijn collega voeren richting elkaar en weken vlak voor het moment dat ze elkaar zouden passeren tegelijkertijd uit naar (stuurboord) rechts. De ontstane boeggolven doet water opspatten, wat leuk was voor de passagiers. Verdachte wist dat er die dag ook andere boten, waaronder politieboten op het water voeren en dat zij ook sneller voeren dan normaal. Verdachte concentreerde zich enkel op zijn collega. Na de manoeuvre keek verdachte gedurende enkele seconden naar achteren om te zien of alles goed ging bij zijn collega. Verdachte had de witte motorboot - die hem eerder wel was opgevallen - niet gezien. Daarop ontstond een aanvaring. [8]
Getuige [getuige] , schipper van de witte motorboot, heeft verklaard dat hij zag dat twee boten op zo’n 30 meter bij hem vandaan op elkaar af stuurden. Er werd een scherpe bocht gemaakt om een ‘splash’ te veroorzaken. De bestuurder van de boot keek na de splash achterom naar de andere marineboot. De bestuurder keek niet naar voren en zag [getuige] dus niet. De boot kwam recht op [getuige] af varen. [getuige] zette zijn boot vol gas achteruit en schreeuwde naar de bestuurder. De bestuurder van de marineboot veranderde niet van koers en raakte daarop de speedboot van [getuige] linksvoor. Door de botsing werd de bestuurder van de marineboot gelanceerd en kwam over de speedboot in het water terecht. [9]
Reeds door, varend met een snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur, onvoldoende om zich heen te kijken en niet zeker te stellen dat de voor hem liggende vaarweg vrij van ander scheepvaartverkeer was, heeft verdachte het vereiste van goed zeemanschap geschonden. Verdachte had, gelet op hetgeen hiervoor overwogen, juist extra voorzichtigheid moeten betrachten nu hij wist dat er in het vaargebied ander scheepvaartverkeer aanwezig was, er met hogere snelheid dan ter plaatse normaal werd gevaren en er door hem een bijzondere vaarmanoeuvre werd uitgevoerd. De militaire kamer overweegt dat verdachte daarmee onvoldoende maatregelen in de zin van artikel 1.04 BPR heeft getroffen teneinde te voorkomen dat het leven van personen in gevaar werd gebracht alsmede dat er schade aan een ander schip, drijvende voorwerpen, werken of inrichtingen in de vaarweg zou ontstaan. De militaire kamer overweegt dat de omstandigheid dat, zoals overwogen, niet is komen vast te staan er daadwerkelijk levensgevaar voor verdachtes passagiers is geweest, er niet aan afdoet dat verdachte door aldus te handelen en met name door zich onvoldoende te vergewissen van een vrije vaarbaan onvoldoende heeft gedaan om het ontstaan van levensgevaar te voorkomen. Voorts heeft verdachte geen voorzorgsmaatregelen getroffen om te voorkomen dat de veiligheid of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar werd gebracht.
Met betrekking tot het varen met een snelheid die in strijd was met de op de oevers geplaatste bebording, overweegt de militaire kamer als volgt.
De verdediging heeft gemotiveerd aangevoerd dat verdachte er vanuit ging dat er een ontheffing was verleend met betrekking tot de te varen maximumsnelheid en dat verdachte derhalve harder mocht varen dan de op de bebording aangeduide maximale 9 kilometer per uur. De militaire kamer overweegt dat verdachte onderdeel uitmaakte van een uitvoerend demonstratieteam. Het aanvragen van vergunningen en ontheffingen in het kader van het verzorgen van demonstraties behoren niet tot de verantwoordelijkheden van verdachte. De daarvoor verantwoordelijke functionarissen zijn er van uitgegaan dat de ontheffing voor de maximum vaarsnelheid was verleend. Er is door hen kennelijk evenmin nader geverifieerd of een ontheffing was verleend, terwijl op alle verantwoordelijke niveaus is uitgegaan van het bestaan ervan en er ook in die zin richting de uitvoerenden waaronder verdachte is gecommuniceerd. Naar het oordeel van de militaire kamer daarom de omstandigheid dat verdachte, zoals achteraf wel vaststaat, heeft gevaren met een snelheid die in strijd was met die bebording, niet worden aangemerkt als aspect dat bij de vaststelling dat onvoldoende voorzorgsmaatregelen zijn genomen meeweegt.
De militaire kamer zal verdachte derhalve vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Dat neemt niet weg dat de (hoge) snelheid op zich wel meegewogen is bij de te nemen, voorzorgsmaatregelen en het oordeel dat die in casu onvoldoende genomen zijn.

3.3. Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks08 oktober 2013 in de gemeente Alkmaar als schipper van een snelle motorboot (militair vaartuig) daarmede heeft gevaren op het Noord-Hollands Kanaal, zijnde een openbaar voor de scheepvaart openstaand water in het Rijk gelegen, terwijl uitdrukkelijke voorschriften in het Binnenvaartpolitiereglement ontbraken, niet alle voorzorgsmaatregelen heeft genomen die volgens goede zeemanschap en
/ofdoor omstandigheden waarin dat schip
of dat samenstelzich bevond in het belang van de veiligheid en
/ofde goede orde van de scheepvaart waren geboden, teneinde te voorkomen dat het leven van personen in gevaar werd gebracht en
/ofschade werd veroorzaakt aan een ander schip/andere schepen en
/ofaan een andere drijvende voorwerpen,
aan oeversen
/ofaan werken en
/ofinrichtingen die zich in de vaarweg
en/of op de oevers daarvanbevonden en
/ofde veiligheid of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar werd gebracht, immers heeft hij, verdachte
toen aldaar als bestuurder/schipper van een snelle motorboot in strijd met de/het op de oevers van voormelde vaarweg geplaatste bord/en B6 van bijlage 7 van het Binnenvaartpolitiereglement, waarop het nummer 9 was aangebracht, ten einde de maximum vaarsnelheid aldaar te beperken tot 9 kilometer per uur,gevaren met een snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur,
althans met een grotere snelheid dan de aldaar maximum toegestane snelheid van 9 kilometer per uur en/of
is hij, verdachte met die door hem bestuurde snelle motorboot op een hem, tegemoet varende andere snelle motorboot (militair vaartuig) afgevaren en
/ofheeft hij, verdachte toen hij die andere snelle motorboot op korte afstand was genaderd, naar stuurboord gestuurd en
/of
is hij, verdachte in strijd met het gestelde in artikel 6.03 lid 1 van het Binnenvaartpolitiereglement,
-ofschoon dat vaarwater (het Noord-Hollandskanaal) voldoende ruimte bood voor gelijktijdige doorvaart-, een op tegengestelde koers varende andere snelle motorboot (militair vaartuig) voorbijgevaren, terwijl hij, verdachte de plaatselijke omstandigheden en de bewegingen van andere schepen niet
of in onvoldoende matedaarbij in aanmerking heeft genomen en
/of
heeft hij, verdachte bij het uitvoeren en
/ofkort na het uitvoeren van die manoeuvre achterom gekeken en
/ofis hij, verdachte
circa 4 seconden, althansgedurende enige tijd achterom blijven kijken en
/ofheeft hij, verdachte niet,
althans in onvoldoende mateop het zich direct voor hem bevindende vaarwater gelet en
/ofis hij, verdachte
gebotst tegen, althansin aanvaring gekomen met een zich op die vaarweg (het Noord-Hollands Kanaal) bevindende andere snelle motorboot (registratienummer [nr] ).
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
‘overtreding van artikel 1.04 van het Binnenvaartpolitiereglement’

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdediging stelt meer subsidiair dat verdachte ontslagen moet worden van rechtsvervolging omdat hij enkel een dienstbevel in de zin van artikel 125 Wetboek van Militair Strafrecht opvolgde. Hem zou immers opgedragen zijn om aan de vaardemonstratie deel te nemen, naar eigen inzicht te varen en om indien dit mogelijk was vol gas te geven.
Dit verweer wordt verworpen. Het hiervoor aangehaalde, wat volgens de verdediging aan verdachte zou zijn opgedragen, kan immers onmogelijk worden gezien als een bevel of opdracht om de bewezenverklaarde handelingen te begaan.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 120 uren werkstraf, te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte alsmede de gevolgen die deze zaak tot dusverre voor hem heeft gehad.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 30 april 2015.
De militaire kamer heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een geldboete van na te melden hoogte leiden - dat verdachte, als schipper van een snelle motorboot (een militair voertuig), artikel 1.04 BPR heeft overtreden waarbij hij in aanvaring is gekomen met een andere snelle motorboot.
Verdachte wilde samen met een collega een manoeuvre uitvoeren waarbij hij op korte afstand van zijn collega naar stuurboord stuurde zodat er spetters zouden ontstaan. Verdachte heeft hierbij niet/onvoldoende om zich heen gekeken en zich er onvoldoende van vergewist dat er andere boten in zijn vaarrichting bevonden. Vlak na de manoeuvre ontstond er een aanvaring met een andere boot. Door dit handelen is er schade ontstaan en zijn er vier gewonden gevallen, waaronder verdachte zelf.
De militaire kamer houdt rekening met de ernst van het feit. Verdachte wist dat meer boten gebruik maakten van het vaargebied waarin hij en zijn collega een bijzondere vaarmanoeuvre uitvoerden - waaronder politieboten - die eveneens sneller gingen dan 9 kilometer per uur. Dergelijke omstandigheden vereisen extra oplettendheid, alsmede de omstandigheid dat verdachte passagiers vervoerde, waaronder vier kinderen. Desondanks heeft verdachte onvoldoende oog gehad voor de omgeving waardoor een aanvaring is ontstaan.
Met name omdat de militaire kamer komt tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende acht de militaire kamer de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24a en 91 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 3 en 31 van de Scheepvaartverkeerswet, artikel 7A van het Vaststellingsbesluit Binnenvaartpolitiereglement en de artikelen 1.04 en 6.03 van het Binnenvaartpolitiereglement.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 spreekt verdachte vrij van het hem primair tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
geldboetevan
€ 1.000,-- (zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen
hechtenis.
Dit vonnis is gegeven door mr. H.G. Eskes (voorzitter), mr. T.P.E.E. van Groeningen, rechter, en kolonel mr. J. Wiersma, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Miedema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 september 2015.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] , wachtmeester der Koninklijke Marechaussee van de Koninklijke Marechaussee, District West, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL27WN/14-000455, gesloten op 3 februari 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 7 september
3.Een proces-verbaal van bevindingen scheepvaartongeval, p. 83; de verklaring van verdachte, afgelegd ter; een proces-verbaal van bevindingen, p. 35; een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] , p. 41.
4.Een proces-verbaal van verhoor verdachte p. 27 8e tekstblok
5.Een proces-verbaal van verhoor [getuige] , p. 45 en 46.
6.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting, d.d. 7 september 2015, Proces-verbaal verhoor verdachte p. 28 eerste tekstblok; schriftelijke bescheiden te weten medische verklaringen mbt [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , en [slachtoffer 3] ..
7.Stb. 1983, 682, p. 198.
8.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 7 september 2015, proces-verbaal verhoor verdachte p. 31 3e en 4e tekstblok .
9.Een proces-verbaal van verhoor van [getuige] , p. 46-47.