6.4Voorts acht de rechtbank van belang dat de verzekeringsarts bezwaar & beroep in de rapportage van 14 januari 2015 beschrijft dat er door de medewerker bezwaar telefonisch contact is opgenomen met de werkneemster om de mogelijkheden van een expertise te bespreken, waarbij haar echtgenoot zou hebben aangegeven dat zij niet zou meewerken.
Ook hierbij geldt, dat niet duidelijk is waarom door verweerder hierop geen nadere actie is ondernomen. Verweerder heeft tijdens de comparitie aangegeven dat geen expertise nodig is en dat niet duidelijk is waarom de medewerker bezwaar hierover heeft gebeld. De rechtbank volgt deze niet nader onderbouwde stelling niet, nu niet valt te begrijpen waarom de verzekeringsarts bezwaar & beroep dit dan wel in de beschouwing in zijn medische rapport heeft opgenomen. Ook in dit opzicht is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd in het licht van het onderliggende dossier.
7. Uit hetgeen in rechtsoverwegingen 5 en 6 is overwogen volgt dat het beroep gegrond zal worden verklaard en dat het bestreden besluit in aanmerking komt voor vernietiging. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien omdat een volledig en zorgvuldig medisch onderzoek moet plaatsvinden. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak, in het bijzonder rechtsoverwegingen 5 en 6.
8. De rechtbank ziet aanleiding om aan deze termijn van zes weken op grond van artikel 8:72, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht een dwangsom te verbinden, nu verweerder naar aanleiding van de schorsing heeft geweigerd werkneemster op te roepen en informatie bij de behandelende sector op te vragen. Eiseres heeft belang bij een zo spoedig mogelijk nieuw besluit, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet dan ook aanleiding de eventuele door de verweerder te verbeuren dwangsom vast te stellen op € 100,- per dag of gedeelte daarvan, met een maximum van € 10.000,- .
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.225 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter comparitie, met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1). Voorts bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door hem betaalde griffierecht betaalt.