ECLI:NL:RBGEL:2015:67

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 januari 2015
Publicatiedatum
9 januari 2015
Zaaknummer
05/840807-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Van der Mei
  • mr. Driessen
  • mr. Welbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 22-jarige man voor brandstichting in een flat in Doetinchem met verminderde toerekeningsvatbaarheid

Op 9 januari 2015 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een 22-jarige man, die werd beschuldigd van brandstichting in een flat aan de Caenstraat in Doetinchem op 28 augustus 2014. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, wat invloed had op de strafmaat. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht door een matras in brand te steken, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen met zich meebracht. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van getuigen, de bevindingen van de politie en de deskundigenrapporten over de geestelijke toestand van de verdachte. De verdachte had verklaard dat hij door stemmen in zijn hoofd was aangezet tot de brandstichting, wat leidde tot de conclusie dat hij niet volledig verantwoordelijk kon worden gehouden voor zijn daden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de brandstichting en de mogelijke gevolgen, maar ook met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en de noodzaak voor behandeling. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder een behandelverplichting bij een forensische polikliniek.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige kamer
Parketnummer: 05/840807-14
Uitspraak d.d.: 9 januari 2015
tegenspraak

VONNIS

in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in de [verblijfplaats].
Raadsman: mr. M. van Kan, advocaat te Zutphen.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
19 december 2014 en 5 januari 2015.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 augustus 2014 te Doetinchem opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een flat op/aan de Caenstraat door open vuur in aanraking te brengen met een matras en/of papier, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan één of meer (papier/afval)
containers en/of ruiten geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor
- die flat en/of in de directe omgeving zich bevindende roerende goederen en/of onroerende goederen en/of
- in die flat (op/aan de Caenstraat) zich bevindende personen en/of brandweerpersoneel,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die personen en/of brandweerpersoneel, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, met dien verstande dat niet kan worden bewezen dat er gemeen gevaar voor het brandweerpersoneel is geweest. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
Door de raadsman is naar voren gebracht dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte brand heeft gesticht en dat daarbij gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. Voor gemeen gevaar voor personen, waaronder brandweerpersoneel, is echter onvoldoende bewijs voorhanden, de processen-verbaal zijn erg algemeen. Er was sprake van een brand in een aanbouw van de flat, die simpel te blussen bleek. Door de brandweer is geen brandrapport opgemaakt, dus blijkbaar werd de situatie niet als erg gevaarlijk ingeschat, aldus de raadsman.
Beoordeling door de rechtbank
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op 10 september 2014 telefonisch contact opgenomen met de meldster van de brand, die anoniem wil blijven. Zij heeft tegenover verbalisant verklaard dat zij op 28 augustus 2014 ’s avonds de luxaflex sloot omdat zij naar bed wilde en toen onderin bij de flat aan de Caenstraat, in het afvalhok, oranje licht zag. Daarop heeft zij 112 gebeld en ondertussen zag meldster dat de twee bovenruitjes van het afvalhok eruit knapten. Daarna kwamen vlammen door de gaten in de ruit naar buiten. [2]
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben op 28 augustus 2014 rond 22.30 uur de melding ontvangen van de brand aan de Caenstraat in Doetinchem. Ter plaatse zagen zij dat de centrale ingang, het trappenhuis en de liftschacht van de flat vol rook stonden en er mensen in paniek over de galerij van de eerste verdieping liepen. Ook de aan de centrale ingang grenzende stenen berging, met daarin de afvalruimte, stond vol rook. Verbalisanten zagen dat een blauwe plastic container, samen met de inhoud, bijna volledig was afgebrand en gesmolten was. De brandweer had deze container naar buiten gereden. Ook stond er nog een groene plastic container, waar rook uit kwam. Verbalisanten zagen in deze container resten van verbrand materiaal. Zij hoorden van de brandweer dat er vermoedelijk iets brandbaars in deze container was gegooid. Volgens de brandweer kon het niet zo zijn dat deze container was gaan branden door de andere container. De brandweer heeft verbalisanten gewezen op een afgebrand matras op de plek van de afgebrande container, die mogelijk tegen die container aan is gezet en aangestoken.
Verbalisanten zagen dat de ramen in het afvalhok zwart geblakerd waren en dat er aantal ruiten kapot was. Van de brandweer hoorden zij dat deze ramen door de hitte kapot gesprongen waren. Verbalisanten hebben daarnaast van de brandweer gehoord dat er metalen deuren zijn geopend om de container naar buiten te rijden en om daarmee te voorkomen dat de flat in brand zou vliegen.
De tussendeur tussen de centrale ruimte van de flat en de afvalruimte was gesloten toen de brandweer aankwam. Als deze deur vlam had gevat, was de kans groot geweest dat de centrale hal, met het trappenhuis en de lift, van de flat ook in brand waren gegaan. Er was dan ook gemeen gevaar voor goederen en personen als de brand niet tijdig was ontdekt. [3]
Verbalisant [verbalisant 4] heeft op 29 augustus 2014 onderzoek gedaan bij de flat. Hij zag dat een papiercontainer, die onder bij de flat stond, door brand was aangetast. Verbalisant heeft geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid of achtergebleven resten van een brandversnellend middel. Verbalisant heeft geconstateerd dat de brand ernstige brandschade heeft veroorzaakt in de centrale containerruimte. Door het tijdig blussen door de brandweer is een escalerende brand voorkomen. Omdat de centrale containerruimte een directe verbinding en toegang heeft naar de centrale trappenruimte van de flat was er gemeen gevaar voor goederen en personen te duchten.
Het vuur is meest waarschijnlijk ontstaan door het bijbrengen of achterlaten van open vuur. Er werden geen andere aanwijsbare oorzaken gevonden die het vuur zouden hebben kunnen laten ontstaan, zoals elektrische, mechanische of biologische oorzaak. [4]
Verbalisant [verbalisant 5] heeft gerelateerd dat de brandweer van de brand bij de flat geen brandrapport heeft opgemaakt en dat er ook geen brandonderzoek is verricht. De bevelvoerder van de betreffende avond, [bevelvoerder], heeft verklaard dat de brand om zich heen zou hebben gegrepen als er niet tijdig was geblust. Er is volgens [bevelvoerder] sprake geweest van gemeen gevaar voor goederen en personen. [5]
Verbalisant [verbalisant 6] heeft de camerabeelden bekeken die op 28 augustus 2014 tussen 22:15 uur en 22:30 uur zijn gemaakt van de ingang van de flat. Te zien was dat omstreeks 22:24:20 uur een jongeman de entree van de flat binnen kwam lopen. Hij droeg een donker gekleurde sweater met rode schouders en ook het bovenste deel van het voorpand en van het achterpand waren fel rood van kleur. De jongen liep naar de hal, waar het trappenhuis en de lift zich bevinden. Hij sloeg direct linksaf, naar de deur die toegang geeft tot de berging met de afvalcontainers. Hij gebruikte een sleutel om de deur door te gaan. Te zien was dat de jongen om 22:26:16 uur weer uit de afvalberging kwam. [6]
Ook verbalisant [verbalisant 7] heeft de camerabeelden bekeken. Op de beelden is een manspersoon te zien met deels opvallende oranje bovenkleding. De foto’s die door verbalisant zijn gemaakt van de beelden, zijn op 4 september 2014 door hem getoond aan
[betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Dit omdat bij hen in de kost verblijft [verdachte], waarvan het verbalisant ambtshalve bekend is dat hij betrokken is geweest bij brandstichtingen in het voorjaar van 2014. Zij hebben verklaard dat [verdachte] op
28 augustus 2014 een trainingsjack met oranje stukken droeg. [7]
Namens [betrokkene 3] is aangifte gedaan van de brandstichting. [8] Aangever [betrokkene 4], manager bedrijfsvoering bij [betrokkene 3], heeft verklaard dat de afvalruimte niet is voorzien van rook- c.q. brandmelders. Het gevaar voor de bewoners zou groot zijn geweest als de brand niet tijdig opgemerkt was. [9]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 28 augustus 2014 brand heeft gesticht. Hij is aan het eind van de avond naar zijn flatwoning aan de Caenstraat in Doetinchem gegaan. Daarna is hij naar beneden gegaan, naar de afval- en containerruimte. Daar stond een blauwe papiercontainer en er lagen onder andere twee matrassen. Op dat moment hoorde verdachte een stem in zijn hoofd, die zei: “Wat zou er gebeuren als je hier iets in de brand steekt” en “Doe dat, doe dat, doe dat, steek het in de brand”. Verdachte moest toegeven aan de stem in zijn hoofd en besloot toen om brand te stichten. Om de brand groter te maken, heeft hij een matras schuin tegen de papiercontainer gezet. Dat idee kwam uit hem zelf, niet van de stem. De container zat helemaal vol met papier, er zat zelfs een kop op, aldus verdachte. Met een aansteker heeft verdachte daarna de matras aan de bovenkant, de smalle kant, in brand gestoken. Hij heeft gewacht tot de matras brandde en is toen bij de ruimte weggegaan. Even later is hij nog teruggekomen en toen zag hij dat de ramen al zwart werden. Daarna heeft hij de flat verlaten. De bedoeling van de brandstichting was om te zien hoe de hulpverleningsvoertuigen met de brand zouden omgaan.
Verdachte heeft verklaard dat het hem getoonde jack, donkerblauw met oranje vlakken, van hem is, hij droeg dat op de bewuste avond. [10]
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte op 28 augustus 2014 brand heeft gesticht in een flat aan de Caenstraat in Doetinchem. De containerruimte maakt deel uit van dat flatgebouw. Verdachte heeft daarover zelf verklaard dat hij met een aansteker een matras, die hij tegen een container had gezet, in brand heeft gestoken. Deze verklaring van verdachte vindt bevestiging in hetgeen de politie over de oorzaak van de brand heeft gerapporteerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake geweest van gemeen gevaar voor goederen, namelijk voor de flat(woningen), en voor personen, namelijk voor de aanwezigen in de flat, waarbij de rechtbank overweegt dat de gevaarzetting reëel en voorzienbaar is geweest. Hierbij is van belang dat, hoewel er geen rapport van de brandweer beschikbaar is, in de processen-verbaal is aangegeven dat de centrale ingang, het trappenhuis en de liftschacht van de flat bij aankomst van de politie al vol rook stonden, de ramen van de afvalruimte waren gesprongen en er mensen in paniek op de galerij liepen. Als de tussendeur tussen de centrale ruimte en de afvalruimte vlam had gevat, was de kans groot geweest dat ook de centrale hal, met daarin het trappenhuis en de lift, in brand was gegaan. Door het bij toeval tijdig ontdekken en vervolgens tijdig blussen door de brandweer is een escalerende brand voorkomen. De rechtbank wijst er ook nog op dat de afvalruimte niet was voorzien van een rook- of brandmelder en de gevolgen van de brandstichting veel ernstiger hadden kunnen zijn indien deze later was ontdekt. Daarnaast acht de rechtbank het tijdstip van de brandstichting, namelijk rond 22:30 uur, van belang, omdat sommige mensen dan al slapen en niet ondenkbeeldig is dat zij niet tijdig en veilig hun woning hadden kunnen verlaten.
Voor het oordeel dat er ook gemeen gevaar voor (on)roerende zaken in de directe omgeving van de flat en gemeen gevaar voor het brandweerpersoneel is geweest, is in het dossier geen bewijs voorhanden. Van deze onderdelen van de tenlastelegging dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 28 augustus 2014 te Doetinchem opzettelijk brand heeft gesticht in een flat aan de Caenstraat door open vuur in aanraking te brengen met een matras ten gevolge waarvan papier/afvalcontainers en ruiten geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor
- die flat en
- in die flat (op de Caenstraat) zich bevindende personen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die personen, te duchten was.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Strafbaarheid van de verdachte
Psychiater [psychiater] heeft in een rapport van 3 december 2014 geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis NAO met afhankelijke en passief agressieve trekken. Mogelijk is sprake van pyromanie, maar die diagnose kan nog niet met zekerheid worden gesteld. De beschrijving die verdachte heeft gegeven van de stem die hij hoorde heeft niet de kwaliteit van een hallucinatie in de context van een psychose, maar is situationeel bepaald, waarbij er mogelijk sprake is van een intrusie (passend bij de onder stress verhoogde achterdocht en verminderde realiteitstoetsing, zoals in het psychologisch onderzoek wordt gevonden). Mogelijk is sprake van externaliseren, zodat hij niet direct verantwoording hoeft te nemen voor zijn daden. Gelet op de dynamiek achter de persoonlijkheidsstoornis, de gestoorde agressieregulatie en de daarmee verbonden inadequate coping, maar wel een intact besef van maatschappelijke normen en een minstens cognitief geweten, kan gesproken worden van verminderde toerekeningsvatbaarheid.
In een rapport van 3 december 2014 heeft [psycholoog], psycholoog, aangegeven dat het horen van stemmen situationeel bepaald lijkt te zijn. Het kan worden gezien als intrusie en regressie en een vervreemdingseffect voortkomend uit een periode van forse bedreiging en van grote, hem ontregelende stress waaronder verdachte heeft geleden en die hij niet aankon. Verdachte neigt naar externaliseren. De diagnose pyromanie kan niet met zekerheid worden gesteld. Psychodiagnostisch is sprake van forse vermijdings-, weerbaarheids- en eigenheidsproblemen en daarmee problemen in het omgaan met angst en agressie. Dit is te kwalificeren als een persoonlijkheidsstoornis NAO met ontwijkende trekken. Daarnaast is sprake van een verbale intelligentie op zwakbegaafd niveau. Als gevolg van de stoornis, die gekenmerkt wordt door een duurzaam patroon van inadequate stresscoping, sociaal onvermogen, problemen door ontwijking naast een tekortschietende verbale uitdrukkingsvaardigheid, was verdachte in toenemende mate niet meer bestand tegen de sterk oplopende spanningen binnen de schoonfamilie, in het bijzonder de bedreigingen en mishandelende attitude van zijn schoonmoeder. Ten tijde van het tenlastegelegde kan worden verondersteld dat verdachte erdoor overspoeld raakte en geleid werd door zich opdringende gedachten die begeleid werden door akoestische geluiden als ware het de stem van zijn schoonmoeder die hem opdroegen brand te stichten. Verdachte kon dat niet ontwijken, moest iets doen, ook ter regulatie van de spanning, en stichtte brand.
Hoewel verdachte weet wat maatschappelijk aanvaardbaar is en wat niet en blijk geeft van een, zij het wat jeugdig, geweten, was hij niet vrij overeenkomstig te handelen. Geadviseerd wordt verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen, dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict verminderd toerekeningsvatbaar was, over.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, gevorderd.
De raadsman heeft aangevoerd dat aanleiding bestaat voor toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de raadsman erop gewezen dat het recidiverisico klein is en dat verdachte noch de maatschappij gebaat is bij een lange gevangenisstraf. Hij heeft dan ook gepleit voor een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de periode die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat de bijzondere voorwaarden die worden gekoppeld aan een voorwaardelijk strafdeel onmiddellijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting. Het is algemeen bekend dat brand ernstige en onvoorspelbare gevolgen kan hebben, waarbij ook het leven van mensen in gevaar kan komen, zoals bij het onderhavige feit ook het geval is geweest. Bovendien ontstaat bij brand meestal veel materiële schade, met alle irritaties en inspanningen en kosten die de benadeelden kwijt zijn aan herstel. Het door verdachte gepleegde feit roept daarnaast een gevoel van onveiligheid op.
De rechtbank houdt rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en met het uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister, waaruit blijkt dat op 31 augustus 2014 een zaak tegen verdachte, over een brandstichting op 22 juni 2014, is geseponeerd, waarbij verdachte de schade heeft vergoed.
Psychiater [psychiater] heeft geconcludeerd dat als verdachte geen stress ervaart en conflicten kan vermijden hij met steun adequaat functioneert. Maar als de steun er niet is en verdachte onder druk komt te staan, dan komt ook zijn draagkracht onder druk te staan. De agressieregulatie en coping zijn dan te beperkt om adequaat te reageren en tot oplossingen te komen. Daarbij speelt dat verdachte qua persoonlijkheidsontwikkeling maar weinig is uitgerijpt en beperkt is gesepareerd en geïndividualiseerd, hetgeen zijn afhankelijkheid en probleemoplossende vermogens beperkt maakt. De kans op recidive wordt als laag tot matig ingeschat. Aangezien verdachte nog nooit is behandeld, hij in principe een ‘first offender’ is en gemotiveerd is voor behandeling, is een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek geïndiceerd.
Hoewel de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte niet is uitgekristalliseerd, wat een argument zou kunnen zijn voor toepassing van het minderjarigenstrafrecht, heeft verdachte een gezin en taken die passen bij een volwassene. Hij woont op zichzelf en zal de verantwoordelijkheden die bij zijn keuzes horen op zich moeten nemen. Behandeling in een jeugdsetting zal daarbij onvoldoende aansluiten.
Volgens psycholoog [psycholoog] is het recidiverisico als laag in te schatten, ondanks dat de gebrekkige weerbaarheid, stresscoping, gestoorde agressieregulatie en ontwijkende trekken in de persoon van verdachte onverkort belangrijke risicofactoren zijn.
Geadviseerd wordt verdachte aan te melden voor behandeling bij een forensische polikliniek, bijvoorbeeld De Tender.
Toepassing van het minderjarigenstrafrecht lijkt een gepasseerd station. Verdachte maakt in veel opzichten een duidelijk jongere indruk dan zijn leeftijd en het loskomen van thuis en het verwerven van autonomie en zelfstandigheid is het afgelopen jaar noodzakelijk geweest en dat was geen geleidelijke ontwikkeling. De nabije toekomst vraagt in hoge mate om een verdere ontwikkeling van de zelfstandigheid van verdachte richting volwassenwording. Verdachte is vader geworden, wil gaan samenwonen en trouwen en zal zich ook in versneld tempo maatschappelijk een plaats moeten zien te verwerven.
De reclassering heeft op 15 september 2014 en 12 december 2014 rapporten uitgebracht over verdachte. Verdachte woonde bij een gastgezin van de kerk, maar daar kan hij na zijn detentie niet meer terecht. Hij kan wel weer bij zijn ouders in Heerhugowaard gaan wonen.
Verdachte had een jaarcontract bij een autobedrijf, maar dat is niet verlengd in verband met de aanhouding. Verdachte zal dus na zijn detentie werk moeten zoeken.
Er is sprake van problematiek op het gebied van relaties en op het gebied van denkpatronen, gedrag en vaardigheden (beperkte mogelijkheden met stress/veranderingen om te gaan c.q. opkroppen van emoties). Het recidiverisico wordt ingeschat als laag/gemiddeld. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf met een meldplicht en een behandelverplichting. Er is direct zorgaanbod beschikbaar bij De Tender en verdachte is aangemeld via IFZO.
De rechtbank is van oordeel dat in de persoonlijkheid van verdachte noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan grond is gelegen voor toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij wijst de rechtbank op de rapportages van de beide deskundigen, die allebei menen dat geen aanleiding bestaat voor het toepassing van minderjarigenstrafrecht, ondanks dat - zo vat de rechtbank het samen - de persoonlijkheid van verdachte nog verder moet rijpen. Verder acht de rechtbank van belang dat verdachte zijn leven heeft ingericht als een volwassene, vader is geworden en ook de verantwoordelijkheid voor zijn gezin wil nemen. Oplegging van straffen en/of maatregelen uit het minderjarigenstrafrecht acht de rechtbank in het geval van verdachte dan ook niet aangewezen.
Alles overwegende acht de rechtbank ter zake het hier ten laste gelegde feit een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de gevolgen van de door verdachte aangestoken brand in de flat veel ernstiger hadden kunnen zijn. Verdachte heeft naar eigen zeggen niet stilgestaan bij de risico’s, het enige dat hij wilde was zien hoe de hulpverleningsvoertuigen met de brand zouden omgaan. Verdachte heeft de ruimte verlaten toen de matras brandde. Toen hij even later terugkwam, zag hij dat de ramen al zwart waren en is hij bij de flat vertrokken. Hij heeft de brand ook niet zelf gemeld bij de politie of de brandweer. Wel heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd en spijt betuigd. Dit kan echter niet afdoen aan de risico’s waaraan hij de flat en vooral de aanwezigen in de flat, heeft blootgesteld.
De rechtbank acht van belang dat verdachte behandeld wordt, mede gelet op het recidivegevaar. Zij zal aan het voorwaardelijk strafdeel dan ook de door de reclassering genoemde bijzondere voorwaarden, waaronder een behandelverplichting, verbinden. De rechtbank ziet geen (voldoende) grond te bevelen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, zoals de raadsman heeft verzocht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
 verklaart verdachte strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
achttien maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
acht maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde vóór het einde van een
proeftijd van twee jarende navolgende algemene dan wel bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
 legt als algemene voorwaarden op dat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 legt als bijzondere voorwaarden op dat verdachte:
- zich binnen één werkdag na de beëindiging van detentie meldt bij de reclassering in de plaats waar hij gaat wonen. Zoals het er nu uitziet, zal dit bij de reclassering in[locatie 1] of [locatie 2] zijn, afhankelijk van de tijd dat hij nog gedetineerd moet zijn en hij wel/niet een ander kostgezin vindt;
- zich daarna blijft melden zo frequent en zo lang als de reclassering dat noodzakelijk acht;
- wordt verplicht om zich te laten behandelen voor psychische problematiek c.q. persoonlijkheidsproblematiek NAO bij De Tender of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
 geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
 beveelt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door mr. Van der Mei, voorzitter, mr. Driessen en mr. Welbergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Korevaar, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 januari 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna verwezen wordt naar stukken, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij proces-verbaal, nummer PL0600-2014117538, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Achterhoek, VVC VAT ACH IJS, gesloten en ondertekend op 14 september 2014.
2.Proces-verbaal van bevindingen (PL0600-2014117538-10)
3.Proces-verbaal van bevindingen (PL0600-2014117538-8)
4.Proces-verbaal van Sporenonderzoek (PL0600-2014117538-4)
5.Proces-verbaal van bevindingen (PL0600-2014117538- 24)
6.Proces-verbaal van bevindingen (PL0600-2014117538-5)
7.Proces-verbaal van bevindingen (PL0600-2014117538-7)
8.Proces-verbaal van aangifte [betrokkene 4], namens [betrokkene 3] (PL0600-2014117538-1)
9.Proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever (PL0600-2014117538-11)
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte (PL0600-2014117538-19)