ECLI:NL:RBGEL:2015:6891

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 augustus 2015
Publicatiedatum
9 november 2015
Zaaknummer
272324
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschillen over roldeur en privacy

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een burenrechtelijk geschil tussen een besloten vennootschap (eiseres in conventie) en twee gedaagden in conventie. De zaak draait om de aanwezigheid van een roldeur die in strijd zou zijn met de artikelen 5:50 en 5:51 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis vastgesteld dat de roldeur vensters heeft die uitzicht bieden, wat in strijd is met het burenrecht. De gedaagden hebben geprobeerd de roldeur ondoorzichtig te maken door folie aan te brengen en het mechanisme onklaar te maken, maar de rechtbank oordeelt dat deze maatregelen onvoldoende zijn om te voldoen aan de eisen van artikel 5:51 BW, dat vereist dat de deur blijvend niet meer te openen is.

De rechtbank heeft de gedaagden de gelegenheid gegeven om te reageren op de e-mail van de Omgevingsdienst, waarin werd gesteld dat de roldeur brandonveilig is en dat er maatregelen genomen moeten worden om deze situatie te verhelpen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling en heeft de gedaagden de kans gegeven om hun standpunt te verduidelijken. De uitspraak benadrukt de noodzaak om te voldoen aan de wettelijke eisen voor burenrecht en brandveiligheid, en de rechtbank heeft de zaak naar de rol van 26 augustus 2015 verwezen voor verdere akte uitlating door de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/272324 / HA ZA 14-584 \ 17/97
Vonnis van 12 augustus 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres in conventie] B.V.
gevestigd te Heilig Landstichting, gemeente Groesbeek
eiseres in conventie
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie
advocaat mr. J.P. Hoegee te Nijmegen
tegen

1.[gedaagde in conventie]

[woonplaats]
2.
[gedaagde in conventie]
[woonplaats]
gedaagden in conventie
eisers in ( voorwaardelijke) reconventie
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres in conventie] en [gedaagde in conventie] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 april 2015
  • de aktes van beide partijen van 6 mei 2015
  • de aktes van beide partijen van 3 juni 2015.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1
In het laatste tussenvonnis heeft de rechtbank, voor zover thans nog van belang, overwogen en beslist dat ter comparitie is gebleken dat de in geding zijnde roldeur een aantal uitzichtgevende vensters heeft, dat dat in strijd is met artikel 5:50 lid 1 BW en dat los daarvan, dus ook als deze vensters ondoorzichtig zouden worden gemaakt, de aanwezigheid van de roldeur in strijd met artikel 5:51 BW is als de deur niet vaststaand is en dat de roldeur dus vaststaand, dat wil zeggen: blijvend niet meer te openen, en ondoorzichtig moet worden gemaakt. Daaraan heeft de rechtbank toegevoegd:
“Het petitum laat omtrent de wijze hoe dit moet gebeuren alle mogelijkheden open. [gedaagde in conventie] c.s. kunnen immers niet tot meer worden veroordeeld dan waartoe het burenrecht verplicht. Om tot een veroordeling te komen dienen die mogelijkheden wel eerst te worden verkend”
Partijen hebben vervolgens de gelegenheid gekregen zich daarover uit te laten.
2.2
[gedaagde in conventie] c.s. hebben allereerst bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de rechtbank dat strijdigheid met artikel 5:50 lid 1 BW kan worden weggenomen door de roldeur blijvend vast te zetten zoals bedoeld in artikel 5:51 BW. Volgens [gedaagde in conventie] c.s. ziet artikel 5:51 BW alleen op lichtopeningen, zoals vensters en niet op andere muuropeningen, zoals deuren.
2.3
Hoewel de rechtbank de bevoegdheid heeft om in bepaalde gevallen van bindende eindbeslissingen terug te komen (HR 25 april 2008, NJ 2008, 553), ziet zij in hetgeen [gedaagde in conventie] c.s. hebben aangevoerd geen aanleiding om van die bevoegdheid gebruik te maken.
De rechtbank heeft voor de motivering van haar hiervoor bedoelde beslissing in het laatste tussenvonnis onder meer verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 20 januari 1984, NJ 1985, 399. Dat arrest is weliswaar onder het oude recht (het oude BW) gewezen, maar het heeft zijn geldigheid onder het nieuwe recht behouden. In dat arrest heeft de Hoge Raad, verkort weergegeven, geoordeeld dat de stelling dat de artt. 692-695 (oud) BW niet het aanbrengen van - ondoorzichtige - deuren, maar uitsluitend het aanbrengen van vensters en/of lichten ter verschaffing van licht en uitzicht op het oog hebben, in haar algemeenheid niet kan worden aanvaard. De beslissing van de rechtbank berust, gegeven het voorgaande, niet op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag. Gebleven wordt dan ook bij hetgeen eerder is overwogen en beslist.
2.4
[gedaagde in conventie] c.s. hebben gesteld dat zij naar aanleiding van het laatste tussenvonnis het mechanisme van de roldeur “onklaar” hebben gemaakt, de roldeur aan de buitenkant (zichtbaar) met een slot hebben afgesloten, en het uitzicht vanuit de ramen in de roldeur hebben weggenomen. [gedaagde in conventie] c.s. hebben twee foto’s overgelegd waarop te zien is dat, gezien vanaf de buitenkant, aan de rechterbovenzijde van de roldeur een slot is bevestigd en dat de ramen in de roldeur, kennelijk met een folie, ondoorzichtig zijn gemaakt.
[eiseres in conventie] heeft betwist dat het mechanisme van de roldeur onklaar is gemaakt en zij heeft overigens betwist dat met de door [gedaagde in conventie] getroffen maatregelen de roldeur vaststaand is en dat de ramen in de roldeur (die ook volgens [eiseres in conventie] zijn bekleed met folie) duurzaam ondoorzichtig zijn.
2.5
Vooropgesteld wordt dat artikel 5:51 BW beoogt de nabuur te beschermen tegen inbreuk op diens visuele privacy, alsmede tegen de mogelijkheid van fysieke inbreuk doordat de deur weer op ieder moment te openen zou zijn. In dat licht bezien moet het artikel aldus worden begrepen dat het moet gaan om naar constructie en materiaalkeuze vaststaande en ondoorzichtige (licht)openingen. De door [gedaagde in conventie] c.s. aangebrachte voorzieningen aan de roldeur kunnen niet als zodanig worden gekwalificeerd. Als al wordt aangenomen dat [gedaagde in conventie] c.s. alle door haar gestelde maatregelen aan de roldeur heeft uitgevoerd, dan nog kan dat niet leiden tot het oordeel dat die deur daarmee blijvend niet meer te openen is gemaakt. [gedaagde in conventie] c.s. hebben immers in het geheel niet aangegeven op welke wijze het mechanisme van de roldeur onklaar is gemaakt, zodat niet worden uitgesloten dat met een eenvoudige ingreep dat mechanisme weer in werking gesteld kan worden. Het aanbrengen van een slot, waarvan [gedaagde in conventie] c.s. over de sleutel(s) beschikken, kan vanzelfsprekend niet leiden tot het vereiste resultaat. Met deze door [gedaagde in conventie] c.s. getroffen maatregelen is dan ook onvoldoende tegemoetgekomen aan het bepaalde in artikel 5:51 BW.
Wat betreft de ramen in de roldeur geldt dat de zekerheid dat de ramen ondoorzichtig zullen blijven niet ligt in de aard van het gebruikte materiaal, maar in het feit dat artikel 5:51 BW hiertoe verplicht en blijft verplichten. In dat licht bezien moet worden geoordeeld dat de door [gedaagde in conventie] c.s. getroffen maatregelen - het aanbrengen van ondoorzichtige folie - afdoende zijn.
2.6
[eiseres in conventie] heeft nog gesteld dat, ook al zou de roldeur vaststaand worden gemaakt op een wijze dat daarmee een einde komt aan strijdigheid met het burenrecht, daarmee nog geen eind is gemaakt aan de onrechtmatige situatie, omdat de thans bestaande toestand brandonveilig is. Ter staving daarvan heeft [eiseres in conventie] overgelegd een brief van de Omgevingsdienst regio Nijmegen (odrn) aan [gedaagde in conventie] (gedaagde sub 2) d.d. 2 april 2015, waarin staat, voor zover van belang:
“Naar aanleiding van een klacht over de brandwerendheid van een overheaddeur in een gevel op de perceelsgrens, heeft een inspecteur van onze dienst op 10 maart jl. een controle uitgevoerd op het perceel, en meer bepaald in het bedrijfspand, gelegen aan de Lindenhoutseweg 40 te Nijmegen (…).
Conclusie
Er is zonder vergunning een overheaddeur (waarmee is bedoeld: de roldeur; de rechtbank)
aangebracht in de zijgevel van uw bedrijfspand. Deze zijgevel ligt op de perceelsgrens en was op basis van de oorspronkelijke vergunning een bakstenen muur zonder gevelopeningen. Deze zijgevel heeft als gevolg van de aanwezigheid van deze overheaddeur thans niet meer de vereiste brandwerendheid. Er is dus sprake van een illegale situatie. Hieraan dient een einde te worden gemaakt. Dat kan op vrij eenvoudige wijze: door de betreffende gevelopening dicht te metselen met bakstenen (al dan niet na verwijderen van de betreffende overheaddeur). Of op een meer gecompliceerde (en kostbare) wijze, middels het plaatsen van brandwerende screens (…). Wij verzoeken u bij deze om daarvoor zelf zorg te dragen en wel binnen een termijn van vier weken na verzenddatum van deze brief (…)”.
2.7
[gedaagde in conventie] c.s. hebben de inhoud van deze brief niet weersproken, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. Daargelaten wordt nu nog of de aanwezigheid van de deur onrechtmatige hinder en/of strijd met enige wettelijke plicht oplevert.
[eiseres in conventie] heeft namelijk bij haar laatste akte in het geding gebracht een e-mail van 29 mei 2015 van [betrokkene] van odrn aan mr. Hoegee, waarin staat dat [gedaagde in conventie] op 18 mei 2015 telefonisch aan Schipperheijn heeft meegedeeld dat de roldeur blijft zitten en dat deze aan de binnenzijde zal worden dichtgezet met minimaal 10 cm gasbetonblokken of met kalkzandsteen om zo aan de vereiste brandwerendheid te voldoen. Een en ander zou volgens zeggen van [gedaagde in conventie] uiterlijk op 15 juni 2015 zijn gerealiseerd. Als die toezegging is gedaan en [gedaagde in conventie] c.s. de binnenzijde van de roldeur inmiddels hebben dichtgemetseld of voornemens zijn dat op korte termijn te doen, is daarmee alsnog voldaan aan het in het laatste tussenvonnis gestelde vereiste dat de roldeur vaststaand, dat wil zeggen: blijvend niet meer te openen, moet worden gemaakt en is tevens aan de door [eiseres in conventie] gestelde brandonveiligheid een einde gemaakt. [gedaagde in conventie] c.s. hebben echter nog niet de gelegenheid gehad op deze e-mail te reageren. Zij zullen dat bij akte alsnog kunnen doen.
In conventie en in reconventie
2.8
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
In conventie:
3.1
verwijst de zaak naar de rol van 26 augustus 2015 voor akte uitlating door [gedaagde in conventie] c.s. als onder 2.7 bedoeld,
in conventie en in reconventie voorts:
3.2
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2015.
Coll.: ED