ECLI:NL:RBGEL:2015:6946

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 november 2015
Publicatiedatum
10 november 2015
Zaaknummer
05/840314-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van voormalig autorijschoolhouder voor het kweken van hennep in meerdere locaties

Op 6 november 2015 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 51-jarige voormalig autorijschoolhouder uit Arnhem, die zich schuldig had gemaakt aan het kweken van hennep. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk telen van hennepplanten in een woning en een bedrijfspand in Duiven, gedurende een periode van meerdere jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn financiële problemen, opzettelijk heeft gehandeld door hennepkwekerijen op te zetten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 8 maanden geëist, maar de rechtbank legde een werkstraf van 240 uur op, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. De rechtbank oordeelde dat het bewijs tegen de verdachte wettig en overtuigend was, ondanks de verdediging die aanvoerde dat het bewijs onrechtmatig was verkregen. De rechtbank verwierp dit verweer en concludeerde dat de anonieme melding en de observaties van de politie voldoende grond vormden voor het betreden van de panden. De verdachte werd schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, met betrekking tot een grote hoeveelheid hennep. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten, en besloot tot een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/840314-14
Datum uitspraak : 6 november 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] .
Raadsman: mr. M.R. Roethof, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 oktober 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2008 tot en met 5 maart 2014 te Duiven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of aanwezig heeft gehad, (in een ruimte van een woning gelegen aan de [adres 2] ),
(telkens) een hoeveelheid van 165 hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde (telkens) hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit feit (telkens) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2013 tot en met 5 maart 2014 te Duiven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of aanwezig heeft gehad (in een ruimte in een bedrijfspand aan de [adres 3] ) een
hoeveelheid 1434 hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde (telkens) hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit feit (telkens) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij
algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 5 maart 2014 wordt in een bedrijfspand aan de [adres 3] een ruimte aangetroffen met daarin een niet in werking zijnde hennepkwekerij en 1434 lege bloempotten. Dit bedrijfspand wordt gehuurd door en is in gebruik bij verdachte. [2]
Diezelfde dag wordt op de zolderruimte van de woning van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , gelegen aan de [adres 2] , een hennepkwekerij aangetroffen, bestaande uit 165 hennepplanten. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 tenlastegelegde. De officier van justitie houdt verdachte aan de bij de politie afgelegde verklaringen, aangezien deze gedetailleerd en in overeenstemming zijn met die van de medeverdachte en van ontoelaatbare druk door de verbalisanten niet is gebleken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat het bewijs in de strafzaak onrechtmatig is verkregen. Naar de mening van de raadsman zou de anonieme melding over de hennepkwekerij onvoldoende zijn voor een redelijk vermoeden van schuld. Een en ander klemt temeer nu uit een warmtemeting geen bijzonderheden naar voren zijn gekomen en ook diverse observaties tot niets hebben geleid. Daarmee is het betreden van het pand onrechtmatig geweest, als gevolg waarvan het verzamelde bewijsmateriaal onrechtmatig is verkregen. Om die reden zou dit materiaal van de bewijsvoering dienen te worden uitgesloten en zou vrijspraak moeten volgen. Mocht de rechtbank dit verweer verwerpen, dan is de raadsman van mening dat aansluiting dient te worden gezocht bij de eerste verklaring van verdachte, aangezien verdachte nadien heeft verklaard waarvan hij vermoedde dat de verbalisanten dit wilden horen.
De beoordeling door de rechtbank
Rechtmatigheid van het verkregen bewijs
Op 25 oktober 2013 werd door een wijkagent een anonieme melding ontvangen die als volgt is geverbaliseerd:
‘Mld geeft aan dat in Duiven op het industrie terrein waarschijnlijk een wietplantage zit. Zou zijn op [adres 3] . Er zou een [bedrijf] zitten. De ramen zijn afgeplakt. Er staan soms rare figuren ’s nachts. 1 van de personen is een blanke, slanke man met donker haar. Mld heeft geen kentekens.’(proces-verbaal van bevindingen, p. 25)
Op 29 oktober 2013 is een warmtemeting verricht. Deze gaf onvoldoende informatie over de aanwezigheid van een mogelijke hennepkwekerij (proces-verbaal van bevindingen, p. 2).
Verbalisanten zijn op 29 november 2013 ter plaatse gegaan en constateerden via een ruit dat – in overeenstemming met de anonieme melding – in het pand een theorielokaal van een [bedrijf] gevestigd zat en dat de ruiten van de roldeur aan de binnenzijde voorzien waren van een soort isolatiemateriaal. Tijdens die dienst, alsmede latere wijkdiensten, zijn geen verdere bijzonderheden, personen of voertuigen geconstateerd (proces-verbaal van bevindingen, p. 25).
Nog daargelaten dat de raadsman onvoldoende heeft gemotiveerd in welke belangen verdachte met het betreden van het bedrijfspand is geschaad, waarom hiermee afbreuk wordt gedaan aan de eisen van een
fair trialen waarom dit zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting, is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de anonieme melding in combinatie met de waarneming van de verbalisanten op 29 november 2013, redelijkerwijs vermoed kon worden dat zich in het bedrijfspand een hennepkwekerij bevond. De anonieme melding bevatte concrete informatie die in overwegende mate bevestigd werd door de waarneming van de verbalisanten, terwijl hetgeen de verbalisanten waarnamen (zoals afgeplakte ruiten), naar algemene ervaringsregels, kon duiden op de aanwezigheid van een hennepkwekerij in het pand.
Op basis van het bepaalde van artikel 9, lid 1, aanhef en onder b, van de Opiumwet waren de verbalisanten bevoegd het bedrijfspand te betreden.
Naar het oordeel van de rechtbank is het politieoptreden derhalve niet onrechtmatig geweest en wordt het namens verdachte gevoerde verweer verworpen.
Met betrekking tot feit 1
In de woning van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is een hennepkwekerij aangetroffen. Verdachte heeft hieromtrent een gedetailleerde verklaring afgelegd en daarbij onder meer verklaard dat hij de hennepkwekerij zelf heeft opgezet en dat deze gedurende maximaal zeven jaren heeft gedraaid, met een korte tussenpoos wegens de zwangerschap van zijn partner, medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte heeft meegeholpen met werkzaamheden in de kwekerij en ook gedeeld in de opbrengst. [4]
Met betrekking tot feit 2
In de door verdachte gehuurde Loods aan de [adres 3] zijn diverse goederen aangetroffen die erop duiden dat in het bedrijfspand een hennepkwekerij heeft gedraaid, bestaande uit 1434 hennepplanten. [5] Verdachte heeft ter zake van deze hennepkwekerij verklaard dat hij de loods heeft gehuurd om de kwekerij mogelijk te maken. [6] Dit idee is ontstaan toen hij in de financiële problemen kwam. [7] De kwekerij is opgebouwd ongeveer driekwart jaar voordat verdachte werd aangehouden. [8] Hoewel de oogst tegenviel, heeft hij gedeeld in de opbrengst. [9]
Door en namens verdachte is aangevoerd dat hij zijn laatste verklaring onder druk heeft afgelegd en dat hij de verbalisanten naar de mond heeft gepraat omdat hij dacht dat hij dan eerder naar huis toe mocht. De rechtbank gaat hieraan echter voorbij. Uit niets blijkt van enige door de verhorende verbalisanten op verdachte uitgeoefende druk. Aan het begin van het verhoor op 7 maart 2014 is verdachte voorgehouden dat hij voor de laatste keer verhoord zou worden en dat hij nadien in vrijheid gesteld zou worden. Het al dan niet voortduren van zijn detentie hing dan ook niet af van het verloop van het verhoor. Daarbij komt dat de gedetailleerde verklaring van verdachte in sterke mate overeenkomt met de verklaring die medeverdachte [medeverdachte] heeft afgelegd, in die zin dat zij vergelijkbaar heeft verklaard over wanneer de kwekerijen zijn opgezet en hoe lang deze hebben gedraaid.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij
op een of meerdere tijdstippenin
of omstreeksde periode van 1 maart 2008 tot en met 5 maart 2014 te Duiven,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, (telkens)opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt
en/of aanwezig heeft gehad,(in een ruimte van een woning gelegen aan de [adres 2] ),
(telkens)een hoeveelheid van 165 hennepplanten en/of delen daarvan,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde
(telkens)hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit feit (telkens) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel;
2.
hij
op een of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 1 september 2013 tot en met 5 maart 2014 te Duiven,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, (telkens)opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
aanwezig heeft gehad(in een ruimte in een bedrijfspand aan de [adres 3] ) een
hoeveelheid van 1434 hennepplanten en/of delen daarvan,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde
(telkens)hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,terwijl dit feit
(telkens)betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens
artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij
algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman is de strafeis van de officier van justitie buitenproportioneel hoog. Met name wanneer het onrechtmatig verkregen bewijs niet tot bewijsuitsluiting zou leiden, dient dit in aanzienlijke mate te worden verdisconteerd in de strafmaat. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met het feit dat verdachte zich financieel genoodzaakt zag zich in deze wereld te begeven. Op dit moment probeert hij ook alles weer recht te zetten door naheffingen te voldoen. De raadsman verzoekt dan ook te volstaan met oplegging van een werkstraf en eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- de adviesrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 24 september 2015;
- het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 8 oktober 2015.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het, op verschillende locaties en gedurende een lange periode, kweken van hennep. Hennep betreft een stof die - eenmaal in het verkeer gebracht - schadelijk kan zijn voor de gebruikers ervan. Het gebruik van de op lijst II van de Opiumwet voorkomende middelen - de hennepproducten - brengt risico's mee voor de gezondheid van gebruikers en veroorzaakt mede daardoor schade van velerlei aard in de samenleving. De verdachte heeft daaraan door zijn handelen bijgedragen.
Uit het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 oktober 2015 volgt dat verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen wegens strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande en op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 240 uren (met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht) en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur, te weten zes maanden, passend. De voorwaardelijke straf heeft naar het oordeel van de rechtbank toegevoegde waarde, nu het plegen van de feiten is ingegeven door de financiële situatie van verdachte en zijn medeverdachte en voorkomen moet worden dat verdachte dergelijke problemen opnieuw op deze of soortgelijke wijze probeert op te lossen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 13 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
werkstraf gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tevens tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de
proeftijd die op 2 (twee) jarenwordt bepaald:
- dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.H. Hovens (voorzitter), mr. K.A.M. van Hoof en mr. M.A. Bijl, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J.W. Lambregts, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 november 2015.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Gelderland-Midden opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0796-2013115113, gesloten op 27 augustus 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 27 e.v.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 41 e.v.
4.Het proces-verbaal verhoor verdachte, p. 127, 128
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 27 e.v.
6.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 23 oktober 2015.
7.Het proces-verbaal verhoor verdachte, p. 128.
8.Het proces-verbaal verhoor verdachte, p. 127.
9.Het proces-verbaal verhoor verdachte, p. 124.