Uitspraak
[verdachte](hierna te noemen: veroordeelde),
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 6 november 2015 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij een hennepkwekerij. De officier van justitie vorderde op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht dat de rechtbank het bedrag vaststelt van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat voorlopig werd geschat op € 113.362,26. Tijdens de zitting op 23 oktober 2015 heeft de officier van justitie de vordering toegelicht, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.E. van Zon.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het eerder gewezen vonnis tegen de veroordeelde en het rapport over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De officier van justitie stelde dat de berekening aannemelijk was, gezien de omstandigheden van de hennepkwekerij en de verklaring van de verdachte. De verdediging voerde echter aan dat de veroordeelde slechts één keer had geoogst en dat de vordering om die reden afgewezen of gematigd diende te worden.
De rechtbank heeft de verklaringen van de veroordeelde en de verdediging zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde openhartig had verklaard en dat er geen reden was om aan zijn verklaring te twijfelen dat hij slechts één oogst had gehad. Gezien deze bevindingen heeft de rechtbank de vordering van het Openbaar Ministerie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland.