ECLI:NL:RBGEL:2015:7067

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
16 november 2015
Zaaknummer
C/06/135663 / HA ZA 13-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsdekking bij Neosporabesmetting en gebruikswaardevermindering van melkvee

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Gelderland, stond de vraag centraal of de met Neospora besmette runderen van de eisers onder de dekking van hun verzekering vielen. De eisers, bestaande uit vier personen, hadden een vordering ingesteld tegen Achmea Schadeverzekeringen N.V. naar aanleiding van een Neosporabesmetting die had geleid tot een vermeende waardevermindering van hun melkvee. De rechtbank oordeelde dat de deskundigenrapporten duidelijk maakten dat niet alle besmette runderen blijvend minder geschikt zijn voor de melkproductie of fokkerij. De deskundigen concludeerden dat de waardevermindering als gevolg van de besmetting gemiddeld minder dan 5% zou bedragen, en dat de eisers niet konden aantonen dat hun runderen een blijvende gebruikswaardevermindering van ten minste 30% hadden ondergaan. De rechtbank wees de vorderingen van de eisers af, oordelend dat Achmea haar toestemming tot het afvoeren van de runderen niet ten onrechte had geweigerd. De rechtbank benadrukte dat de enkele besmetting met Neospora niet automatisch leidde tot een blijvende waardevermindering van de gebruikswaarde van de runderen. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten van Achmea, die op bijna € 10.000,- werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/06/135663 / HA ZA 13-22
Vonnis van 18 november 2015
in de zaak van

1.[eiser A] ,

2.
[eiseres B],
3.
[eiser C],
4.
[eiseres D],
allen wonende te [plaats, gemeente] ,
eisers,
advocaat mr. G.D. te Biesebeek te Zwolle,
tegen
naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en Achmea genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 augustus 2014
  • het deskundigenbericht
  • de beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 5 februari 2015
  • de conclusie na deskundigenbericht van [eisers]
  • de antwoordconclusie na deskundigenbericht van Achmea.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij vonnis van 19 maart 2014 heeft de rechtbank onder meer overwogen dat moet worden vastgesteld of de met Neospora besmette runderen van [eisers] als gevolg van (enkel) deze besmetting minder geschikt zijn geworden voor de melkproductie en/of voor de fok en of die mindere geschiktheid heeft geleid tot een daling van hun gebruikswaarde (in geld uitgedrukt als marktwaarde) van ten minste 30%. Bij vonnis van 13 augustus 2014 heeft de rechtbank – na raadpleging van partijen – in dat verband een deskundigenonderzoek bevolen en de heer Th. Dijkstra (verbonden aan de Gezondheidsdienst voor Dieren, hierna: Dijkstra) en de heer A. Reijneveld (agrarisch expert, hierna: Reijneveld) benoemd tot deskundigen. Aan de deskundigen zijn negen vragen voorgelegd. Nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld te reageren op een concept deskundigenbericht zijn de door de rechtbank gestelde vragen door de deskundigen bij (definitief) deskundigenbericht als volgt beantwoord (citaat uit deskundigenbericht inclusief vragen als daarin weergegeven):
“[…]
Dijkstra
1.Wat zijn ( kunnen) in algemene zin de gevolgen (zijn) van een Neospora besmetting voor een koe op een melkveehouderijbedrijf?
Gevolgen van een Neospora besmetting voor een koe op een rundveebedrijf:

Abortus is de belangrijkste klinische bevinding met een piek op 5-6 mnd. dracht (Dubey and Schares 2006a).
Chronisch besmette Neospora dieren hebben een twee tot drie maal grotere kans om te aborteren ten opzichte van niet besmette dieren, maar ook een 7,4 grotere kans bij congenitaal geïnfecteerdere vaarzen is beschreven (Dubey and Schares 2006a). Op sommige bedrijven aborteert 57% van de aanwezige koeien (Dubey and Schares, 2011). Deze epidemische abortusstorm wordt met name gezien op bedrijven met een nieuwe (postnatale) besmetting (Dijkstra et al., 2001; Dubey and Schares, 2006a).
  • Herhaald abortus <5% van de besmette dieren (Dubey et al., 2006b).
  • Een verhoogd afvoer percentage. Seropositieve dieren hebben een 1,4 -1,7 verhoogde kans om afgevoerd te worden (Bartels et al., 2006; Dubey et al., 2007).
  • Vroeg foetale sterfte cq. opbreken wordt aangegeven maar niet in alle veldstudies bevestigd (Bartels et al., 2006; Brickell et al., 2010; López-Gatius et al., 2005). In experimentele studies is vroeg embryonale sterfte aangetoond (Almería et al., 2010) maar niet bij chonisch geïnfecteerde dieren (López-Gatius et al., 2004). Interpretatie: Bij de introductie van een nieuwe besmetting van een niet besmet dier is vroeg embryonale sterfte te verwachten echter niet bij dieren die chronisch besmet zijn.
  • Vroeggeboorte bij vaarzen (Brickell et al., 2010).
  • Steenvruchten (mummificatie) (Dubey et al., 2006b).
  • Melkproductie daling (Dubey and Shares, 2011).
  • Transmissie van besmetting van koeien op nakomelingen varieert van 40,7%- 95% (Dubey et al., 2006b).
  • Indien bekend is dat een dier Neospora besmet is, dan dient dit bij verkoop vermeld te worden. Verkoop voor het leven is daardoor moeilijker (of tegen een lagere prijs) of onmogelijk (bv. bij export kan de eis gesteld worden niet besmet met Neospora).
  • Zelden worden neurologische verschijnselen bij kalveren jonger dan 1 maand gezien (Dubey et al., 2006b).
  • Verhoogde kosten (extra tijd veehouder controle veestapel, afvoer verworpen vrucht, dierenartskosten en extra laboratorium onderzoek).
2.Wat zijn (kunnen) de gevolgen van een Neospora besmetting (zijn) voor de melkproductie van een koe op een melkveehouderijbedrijf?
  • Weliswaar wordt in verschillende publicaties melding gemaakt van een verminderde melkproductie (1,3 kg/dag/koe) toch wordt dit niet in alle studies bevestigd. Zelfs een hogere melkproductie (0,4 kg/dag/koe) bij seropositieve dieren is beschreven (Dubey and Schares, 2011).
  • Onder Nederlandse omstandigheden op chronisch geïnfecteerde bedrijven zien we geen verschil in melkproductie tussen besmette en niet besmette dieren, wel zien we op bedrijven na een abortus storm in het eerste jaar na de abortusstorm gedurenden de eerste 100 dgn. van laktatie een verminderde melkproductie van 0,72 en 0,59 kg melk per dag voor dieren met resp. serostatus LP and HP (Bartels et al., 2006). Dit heeft betrekking op dieren die niet verwerpen. Dieren die verwerpen zullen in eerste instantie een melkproductie verhoging laten zien, echter de gemiddelde melkproductie per dag over de gehele laktatie zal lager zijn indien de dieren opnieuw drachtig worden en daardoor een verlengde tussenkalftijd hebben.
3.Wat zijn (kunnen) de volgen van een Neospora besmetting (zijn) van een Neospora besmetting voor het fokken met een koe?
  • De gevolgen voor de fokkerij is het verhoogde risico van het verlies van de vrucht van de besmette koe (Dubey and Schares, 2006a) en van zijn geïnfecteerde nakomelingen.
  • Doordat de meeste nakomelingen besmet zijn en daardoor een verhoogde kans van verwerpen hebben, kunnen er te weinig nakomelingen zijn met volledige melklijsten. Hierdoor vermindert de betrouwbaarheid van de fokwaarde berekening van de moeder.

Door embryo transplantatie kan de overdracht van Neospora van koe op nakomeling voorkomen worden (Landmann et al., 2002, Moskwa et al., 2008). Hierbij worden de embryo’s van de besmette donor over gezet in niet besmette ontvangsters (Dubey and Schares, 2011). Op deze wijze kan men niet besmette nakomelingen krijgen van hoogwaardig foktechnische besmette dieren. Extra kosten zijn: toepassing van ET, screening van de ontvangsters op Neospora en indien onvoldoende eigen ontvangsters inzet embryo’s in ontvangsters op andere bedrijven.
4.Is een met Neospora besmet rund, behorende tot de categorie ‘melkvee’ , dat bestemd is voor de melkproductie blijvend minder geschikt voor dit doel, en waarom?
  • Er is een tijdelijk effect van verminderde melkproductie bij een nieuwe infectie, echter een blijvend effect is niet aangetoond (Bartels et al., 2006).
  • Dieren die verwerpen zijn minder geschikt voor de melkproduktie en zullen meestal worden afgevoerd. Dit is mede afhankelijk van leeftijd, fokwaarde, laktatiestadium, persistentie van melkproduktie, laktatiewaarde en quotum (tot 2015).
Reijneveld
Zo ja, kunt u de blijvende mindere geschiktheid in een (gemiddeld percentage weergeven? Zo ja, is de blijvend verminderde geschiktheid uit te drukken in een percentage van de marktwaarde van het rund, en zo ja tot welk percentage leidt dit dan?

Zoals hierboven door Dijkstra ook reeds is aangegeven, zijn er geen eensluidende publicaties die een verminderde melkproductie aangeven bij seropositieve dieren. Uit vergelijkingen uit mijn eigen schadepraktijk blijkt er een gering verschil te zijn. Op basis van de afgesloten lactaties van in totaal 477 dieren (241 negatieve dieren en 236 positieve dieren) op verschillende bedrijven blijkt er sprake te zijn van een verschil in lactatiewaarde tussen seronegatieve dieren en seropositieve dieren van 1.3 in het voordeel van de negatieve dieren. Daarbij zijn alle afgesloten lactaties meegenomen, dus ook van eventuele verwerpers die zijn afgevoerd. Het effect op de marktwaarde als gevolg van een mindere productie is dus uitermate beperkt en bevindt zich op een niveau van < 5 procent van de marktwaarde, al is het verschil per individueel dier zeer groot.
Dijkstra
5.Is een met Neospora besmet rund, behorende tot de categorie ‘melkvee’, dat bestemd is voor de fok van de eigen veestapel blijvend minder geschikt voor dit doel, en waarom?
  • Een rund datvoorde geboorte is besmet, is persistent geïnfecteerd en is daardoor minder geschikt voor de fokkerij in verband met twee tot drie keer verhoogde kans op abortus.
  • Runderen dienade geboorte zijn besmet, kunnen de besmetting weer kwijt raken en zijn dan niet blijvend ongeschikt (Dijkstra et al., 2008). Wel zijn de nakomelingen, die ten tijde van de besmetting van deze moederdieren geboren worden, persistent geïnfecteerd en blijvend minder geschikt. Echter niet alle dieren, die na de geboorte zijn besmet, raken de besmetting kwijt (Dijkstra et al., 2008).
Reijneveld
Zo ja, kunt u de blijvende mindere geschiktheid in een (gemiddeld percentage weergeven? Zo ja, is de blijvend verminderde geschiktheid uit te drukken in een percentage van de marktwaarde van het rund, en zo ja tot welk percentage leidt dit dan?
  • Uitgaande van een veevervanging op jaarbasis van 28%, zal een gemiddelde koe ongeveer 3.5 keer op een bedrijf afkalven. De transmissie van de besmetting van koeien op nakomelingen is gemiddeld ongeveer 80%. Seropositieve dieren hebben een 2 à 3 keer verhoogde kans op een abortus. Een gemiddelde van 4% verwerpers wordt als normaal beschouwd en een 2 à 3 keer zo grote kans geeft dus een percentage van ongeveer 10% en dat is 6% meer. De waarde van een fokkalveren van 14 dagen oud is ongeveer € 300. De waarde van het kalf voor de mesterij is voor een koekalf ongeveer € 50, maar die waarde fluctueert sterk. Het aantal koekalveren en stierkalveren is gelijk (uitgaande van een situatie waarbij geen gesekst sperma wordt gebruikt).
  • Het gegeven dat een seropositieve koe voor 80% een eveneens seropositief kalf brengt geeft dan een gemiddelde schade bij seropositieve dieren van ongeveer
€ 350,-- (3.5 keer afkalven x 0.5 koekalf x € 250,-- / schade/kalf x 80 % transmissie = € 350,--). De verhoogde kans op verwerpen geeft een gemiddelde schade van ongeveer € 73,50 (6 % extra kans op verwerpen x 3.5 jaar x € 350,-- = € 73,50). Het gaat dan volledig om de mindere geschiktheid voor de fokkerij. Bij een vaars is er op basis van bovenstaande gegevens sprake van een verlies van de waarde van ongeveer 28.3 % (€ 350 + € 73,50 = € 423,50, is 28.3 % van de waarde van
€ 1.500,--). Omdat er ook oudere dieren zijn, die dus een minder aantal keren zullen afkalven, ligt het gemiddeld verlies van de marktwaarde van de volwassen dieren op ca. 18.2 % (nog 3.5 x afkalven = 28.3 %; nog1 x afkalven = 8.1 %; gemiddeld 18.2 %).
Dijkstra
6.Is een met Neospora besmet rund, behorende tot de categorie ‘jongvee’, dat wordt aangehouden voor de melkveehouderij (gedefinieerd als het houden van melkvee ten behoeve van de melkproductie en/of fokkerij), blijvend minder geschikt voor dit doel, en waarom?
  • Vrouwelijk jongvee is minder geschikt voor de melkproduktie en de fokkerij i.v.m. verhoogd risico op abortus van zich zelf en haar besmette nakomelingen (Dubey and Schares, 2006a).
  • Jongvee, dat niet verwerpt, is niet minder geschikt voor de melkproductie (Bartels et al., 2006).
  • Mannelijk jongvee is geschikt voor de fokkerij omdat overdracht via een stier/sperma niet is aangetoond (Canada et al, 2006; Ferre et al., 2008; Osoro et al., 2009).
Reijneveld
Zo ja, kunt u de blijvende mindere geschiktheid in een (gemiddeld percentage weergeven? Zo ja, is de blijvend verminderde geschiktheid uit te drukken in een percentage van de marktwaarde van het rund, en zo ja tot welk percentage leidt dit dan?

Bij de beantwoording van deze vraag verwijs ik ook naar vraag 5. In principe zijn de uitgangspunten gelijk aan die situatie, maar de tijd die het dier nog te gaan heeft is aanmerkelijk langer bij jongvee. Dat betekent dat ook de waardevermindering in procenten aanmerkelijk groter is. Die waardevermindering bedraagt bij jongvee dan ook circa 28.3 %. Zie de berekening bij vraag 5.
Dijkstra
7.Zijn op een melkveehouderijbedrijf met een Neospora besmettingallebesmette runderen (jongvee en melkvee) blijvend minder geschikt voor de melkproductie en/of voor de fokkerij en waarom? Zo nee, welke niet en waarom?
Zie ook antwoord bij vraag 4, 5 en 6.
  • Alle geïnfecteerde dieren, die verwerpen, zijn blijvend minder geschikt voor de melkproductie en/of fokkerij.
  • Geïnfecteerde dieren, die niet verwerpen, zijn niet blijvend ongeschikt voor de melkproductie (Bartels et al., 2006).
  • Alle persistent geïnfecteerde dieren zijn blijvend minder geschikt voor de fokkerij.
  • Niet persistent geïnfecteerde dieren zijn niet blijvend minder geschikt voor de melkproduktie en/of fokkerij. Echter wel de geïnfecteerde nakomelingen van deze niet persistent geïnfecteerde dieren gedurende de besmetting van de moeder.
Reijneveld
Zo ja, kunt u de blijvende mindere geschiktheid in een (gemiddeld percentage weergeven? Zo ja, is de blijvend verminderde geschiktheid uit te drukken in een percentage van de marktwaarde van het rund, en zo ja tot welk percentage leidt dit dan?

Wat betreft geïnfecteerde dieren die verwerpen is de waardevermindering sterk afhankelijk van het moment van verwerpen. Bij dieren die verwerpen in de tweede helft van de dracht is het niet of nauwelijks verantwoord en zinvol om de dieren opnieuw te insemineren en door te houden. Dat betekent dat de gebruikswaarde van het dier veranderd in de slachtwaarde. Gezien de huidige marktprijzen betekent dat een waardevermindering van ongeveer 60%. Marktwaarde gebruiksvee gem.
€ 1.500,--, slachtwaarde € 600,--. Waardevermindering 60 %.
  • Bij dieren die in het begin van de dracht verwerpen is het in veel gevallen zeker zinvol en verantwoord om het dier opnieuw te insemineren. Waar exact het omslagpunt ligt is zeer moeilijk aan te geven omdat afhankelijk is is van zeer veel factoren. Onder meer spelen een rol de leeftijd van het dier, productie, andere gezondheidfactoren (bijv. klauwgezondheid, uiergezondheid). Daarnaast is er een enorm verschil bij de een of andere koe wat betreft het vasthouden van de productie. Voor individuele dieren is het systeem van inseminatiewaarde en gebruikswaarde te hanteren, maar dat is vrijwel onmogelijk naar een gemiddelde te vertalen. In de praktijk ligt het omslagpunt bij het verwerpen in de meeste gevallen rond 5 maanden van de dracht. Daarvoor is opnieuw insemineren in de meeste gevallen economisch gezien zinvol; daarna in de meeste gevallen niet.
  • Bij geïnfecteerde dieren die niet verwerpen is er geen waardevermindering wat betreft de productie, maar wel blijft er sprake van waardevermindering omdat het dier niet geschikt is voor de fokkerij. Afhankelijk van een leeftijd van het dier varieert die waardevermindering van ongeveer 6.7 % tot 23.3 %. Het betreft hier dezelfde berekening als gegeven in vraag 5, maar dan gecorrigeerd waarbij de factor verwerpen (die immers bij deze vraagstelling niet plaatsvindt) buiten beschouwing wordt gelaten.
Dijkstra
8.Is het noodzakelijk om met Neospora besmette runderen te ruimen?
  • Nee, dieren waarbij is aangetoond dat ze Neospora besmet zijn, zijn weliswaar minder geschikt maar niet ongeschikt voor melkproduktie en fokkerij.
  • Plan van aanpak dient gebaseerd zijn op kosten baten analyses op bedrijfs nivo en is afhankelijk van management systeem, bedrijfsprevalentie, de belangrijkste wijze van transmissie, biosecurity maatregelen en de berekende effecten van infectie op reproductie en productie nivo (Dubey et al., 2007).
  • Bij vleesvee is bij endemische Neospora geïnfecteerde bedrijven de beste strategie de gehele koppel laten onderzoeken en nakomelingen van seropositieve nakomelingen uit te sluiten voor de veevervanging. In Nieuw Zeeland en Australië is de beste strategie op melkveebedrijven geen interventie bij een bedrijfsprevalentie van 18% of 21% bekeken over een periode van resp. 1 of 5 jaar. Bij een hogere bedrijfsprevalentie is vaccinatie economisch het beste (Dubey et al. 2007). In Zwitserland is de beste strategie om nakomelingen van seropositieve koeien uit te sluiten voor de veevervanging (Häsler et al., 2006)
  • Ook in de Nederlandse situatie wordt niet in zijn algemeenheid geadviseerd om ‘’test en afvoer’’ van besmette dieren. Weliswaar heeft dit het snelste effect op de besmettingsgraad van Neospora maar op basis van economische studies niet het meest rendabel (Dubey and Schares, 2011). Tevens heeft de methode van ‘’test en afvoer’’ als nadeel dat extra vee aangekocht dient te worden met gevaar van insleep van verschillende dierziektes.
  • Door een plan van aanpak is de infectiegraad in een rundveekoppel te verminderen. (Dijkstra et al, 2004 en folder Neospora aanpak lr 24082012). Voor de bestrijding wordt naast selectie ook gebruik gemaakt van embryo transplantatie en gesekst sperma. In een Nederlands onderzoek zijn in totaal 18 bedrijven gedurende 7 jaren gevolgd. Op 16 bedrijven die maatregelen hebben genomen ten aanzien van verticale overdracht is de prevalentie afgenomen van 35,8% naar 7,5% gedurende de onderzoeksperiode van 7 jaren. Dit in tegenstelling tot twee bedrijven die deze maatregelen niet hebben toegepast, waarbij de prevalentie op hetzelfde (hoge) niveau is gebleven n.l. 47,8% bij aanvang en 42,1% na zeven jaren (eindrapportage 1080059, 2007)
Dijkstra en Reijneveld
9.Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
  • Er is geen geregistreerd vaccin of medicament voor Neospora beschikbaar in Nederland (Dubey and Schares, 2011).
  • Gezien de schade die Neospora veroorzaakt is Neospora in België opgenomen in de lijst van koopvernietigende gebreken bij vrouwelijke runderen (zie bijlage).
  • In wetenschappelijke studies worden ten aanzien van aantal inseminaties, vroeg embryonale sterfte, abortus, melkproductie en congenitale besmetting verschillende percentages aan gegeven. Bekend is dat er tussen bedrijven grote bedrijfsverschillen aanwezig zijn in verschijnselen van een Neospora besmetting (Dijkstra et al., 2002).
  • […]
Reijneveld
  • Wanneer een dier neospora positief is dan is demarktwaardegelijk geworden aan de slachtwaarde. Er is geen enkele belangstelling voor gebruiksvee dat neospora positief is. Gezien de informatieplicht dient de verkopende partij het aan de kopende partij te melden. En zoals Dijkstra reeds heeft aangegeven is het in België zelfs koopvernietigend. Uitgaande van een gemiddelde waarde van een goede gebruikskoe van € 1500,--, is er sprake van een waardevermindering van al snel 60% bij een slachtwaarde van ongeveer € 600,--. Dat komt aan de orde wanneer een veehouder zou besluiten om al zijn dieren die positief zijn te gaan afvoeren. Dat advies wordt nog door de GD, noch door ondergetekende gegeven omdat er dan sprake is van een enorme kapitaal vernietiging die niet nodig is. De ervaring leert dat na een eerste abortusstorm het aantal aborterende dieren op een bedrijf sterk afneemt en op een niveau komt die het bedrijf verder niet in gevaar brengt.
  • Een voorbeeld. In een chronisch besmette veestapel van 100 melk- en kalfkoeien blijkt 50% neospora positief te zijn. Een normaal aantal verwerpers op jaarbasis bij een niet geïnfecteerde kudde is circa 4% en dat betekent 4 aborterende dieren. Bij 50% positieve dieren blijft het percentage bij de 50% negatieve dieren op een niveau van 4% en dat is 2 verwerpers op jaarbasis. Wanneer er sprake is bij neospora positieve dieren van een 2 à 3 maal verhoogde kans op verwerpen, dan is bij de geïnfecteerde 50% sprake van ongeveer 10% verwerpers en dat gaat dan om 5 dieren. In totaal voor de hele kudde zijn er dan 7 verwerpers op jaarbasis en dat is slechts 3 aborterende dieren meer dan als normaal wordt beschouwd. Het mag duidelijk zijn dat de schade dan zeer beperkt blijft. Dat is anders bij een nieuwe besmetting waarbij het percentage aborterende dieren wel kan oplopen tot 57% (zie ook de beantwoording van Dijkstra bij vraag 1).
  • Wel is er sprake van minder mogelijkheden wat betreft de fokkerij. Dat is ook weer sterk afhankelijk van welke dieren geïnfecteerd zijn. Bij een veevervangings percentage van maximaal 30%, is 70% van de kudde nodig om het aantal dieren op peil te houden. Door het gebruik van gesekst sperma kan dat percentage aanmerkelijk naar beneden worden gebracht. En bij gebruik van gesekst sperma zijn er meer mogelijkheden om juist van de dieren met een hoge genetische waarde die niet neospora positief zijn zoveel mogelijk kalveren aan te houden.
  • De verschillen per bedrijf zijn wat betreft Neospora enorm groot. Dat geldt zowel wat betreft het percentage positieve dieren per bedrijf als wat betreft het percentage verwerpers. Daardoor is de vertaling van een gemiddelde naar een individueel bedrijf in veel gevallen uiterst arbitrair. […]”.
De deskundigen hebben in het definitieve deskundigenbericht daarnaast een aantal nadere vragen beantwoord, die door [eisers] naar aanleiding van het concept deskundigenbericht zijn gesteld. Naar aanleiding van één van die vragen heeft Reijneveld bij wijze van toelichting op zijn antwoord op vraag 5 de volgende uiteenzetting gegeven:
“[…] Chronisch besmette Neospora dieren hebben een twee tot drie maal grotere kans om te aborteren ten opzichte van niet besmette dieren, maar ook een 7,4 grotere kans bij congenitaal geïnfecteerdere vaarzen is beschreven (Dubey and Schares 2006a). Op sommige bedrijven aborteert 57% van de aanwezige koeien (Dubey and Schares). De berekening zoals de mij opgesteld gaat uit van een 2 à 3 maal grotere kans dan gemiddeld het geval is. Dus i.p.v. 4 % gemiddeld 10% = 6 % grotere kans. Het aantal verwerpers tijdens een abortusstorm loopt enorm uiteen en is onmogelijk in een werkbaar gemiddelde te vangen. Daar komt bij dat het vrijwel altijd om een korte periode gaat en de schade als gevolg van een abortusstorm kan in feite alleen op basis van de harde cijfers van het desbetreffende bedrijf worden berekend.
-Reijneveld:Een toelichting op de berekening. Er zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- de veevervanging op jaarbasis is 28% en dus zal een gemiddelde koe in haar leven 3.5 keren afkalven
- de transmissie van de besmetting van koeien op nakomelingen is gemiddeld 80%
- de waarde van een fokkalf van 14 dagen oud is gemiddeld € 300, de waarde van een koekalf voor de mesterij € 50
- er worden net zoveel koekalveren als stierkalveren geboren
- serologisch positieve dieren hebben een 2 à 3 keer verhoogde kans op een abortus en dat betekent dat het gaat om een 6 procent grotere kans op verwerpen
3.5
keer afkalven x 50 % koekalf x € 250 (fokkalf – mesterijkalf) x 80 % transmissie = een gemiddelde schade bij een seropositieve koe van € 350,-- als gevolg van gemiste fokkalveren.
Een 6 procent verhoogde kans op verwerpen geeft een gemiddelde schade van: 6 % x 3.5 keer afkalven x € 350 = € 73,50. Dit samengevoegd met de waardevermindering van de kalveren geeft een totale waardevermindering van € 423,50 op basis van gemiddeld 3.5 keren afkalven. Bij een vaars gaat dit bedrag op, maar een ouder dier zal minder keren afkalven en dat geeft een gemiddelde over de kudde van 18.2 procent.”
2.2.
De rechtbank acht het deskundigenbericht en de daarin gegeven antwoorden op de vragen – ook in het licht van de door [eisers] gestelde nadere vragen en de antwoorden daarop – helder geformuleerd, concludent en voldoende gemotiveerd en neemt de daarin gegeven antwoorden en conclusies bij de verdere beoordeling tot uitgangspunt.
2.3.
Voorts stelt de rechtbank bij de verdere beoordeling voorop dat, zoals in het tussenvonnis van 19 maart 2014 reeds is overwogen en beslist, voor het antwoord op de vragen of de door [eisers] zonder toestemming van Achmea afgevoerde runderen onder de dekking van de verzekering vallen en of Achmea [eisers] toestemming had dienen te verlenen tot het afvoeren van alle met Neospora besmette runderen op diens bedrijf, doorslaggevend is of de met Neospora besmette runderen van [eisers] als gevolg van (enkel) deze besmetting minder geschikt zijn geworden voor de melkproductie en/of voor de fok en of die mindere geschiktheid heeft geleid tot een blijvende daling van hun gebruikswaarde, uitgedrukt als marktwaarde, van ten minste 30%. Het gaat dus om de waardevermindering als gevolg van de door de enkele besmetting verminderde geschiktheid voor de melkproductie en/of de fok, niet om een marktwaardevermindering als gevolg van de besmetting als zodanig. Hieruit volgt dat het feit dat besmette runderen (ongeacht hun gebruikswaarde voor de eigenaar) moeilijk of niet verkoopbaar zijn en dat hun marktwaarde in geval van verkoop aan derden daarom gelijk is aan de slachtwaarde (met als gevolg een marktwaardedaling van al gauw ongeveer 60%), zoals door deskundige Reijneveld in antwoord op vraag 7 is gesteld, niet van doorslaggevend belang is en, anders dan door [eisers] in zijn conclusie na deskundigenbericht is betoogd, niet leidt tot de conclusie dat de voor de toewijsbaarheid van zijn vordering relevante waardevermindering meer bedraagt dan 30%. In dit verband is ook van belang dat de deskundigen de vraag of het nodig is met Neospora besmette runderen te ruimen (of na testen af te voeren) in algemene zin ontkennend hebben beantwoord.
2.4.
Uit de door de deskundigen gegeven antwoorden op de vragen 2, 4, 6 en 7 blijkt dat niet alle met Neospora besmette runderen (behorend tot de categorieën melkvee en jongvee) blijvend minder geschikt zijn voor de melkproductie; van belang is of sprake is van verwerpen en/of van een persistente infectie. Hieruit volgt reeds dat uit het enkele feit van de besmetting niet reeds een blijvende gebruikswaardevermindering voortvloeit. Daar komt bij dat het effect op de marktwaarde als gevolg van een verminderde melkproductie bij melkvee volgens de deskundigen gemiddeld minder dan 5% zal bedragen.
2.5.
Ten aanzien van de geschiktheid voor de fok blijkt uit de door deskundige Dijkstra gegeven antwoorden op de vragen 5 en 6 dat (zoals in het onderhavige geval) na de geboorte met Neospora besmette runderen niet per definitie blijvend minder geschikt zijn voor de fok (omdat zij de besmetting weer kwijt kunnen raken). Deskundige Reijneveld berekent in antwoord op deze vragen het verlies van marktwaarde als gevolg van blijvend mindere geschiktheid van deze categorieën runderen voor de fok op 28,3% (bij jongvee/vaarzen) respectievelijk ongeveer 18% (bij oudere dieren). De door Reijneveld toegepaste berekening is onderbouwd en, zeker na kennisname van de naar aanleiding van vragen van
[eisers] gegeven nadere toelichting, goed te volgen. De gehanteerde uitgangspunten zijn duidelijk vermeld en komen niet onjuist voor. De bezwaren die [eisers] bij conclusie na deskundigenbericht heeft geuit ten aanzien van deze berekening van de deskundig worden verworpen.
2.6.
In dit verband is ook van belang dat [eisers] alleen stellingen heeft ingenomen met betrekking tot de gevolgen van de Neospora-besmetting voor al zijn runderen en (ook naar aanleiding van het deskundigenrapport) geen informatie heeft verschaft over de feitelijke situatie per dier met betrekking tot met name het (moment van) verwerpen. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of er bij [eisers] runderen zijn die duidelijk afwijken van de door de deskundigen vastgestelde gemiddelden. In het deskundigenrapport wordt bijvoorbeeld vermeld dat indien een besmet dier tijdens de tweede helft van de dracht verwerpt, er wel sprake is van een gebruikswaardevermindering van meer dan 30%. Of dit van toepassing is op de situatie bij [eisers] kan de rechtbank niet beoordelen, omdat [eisers] hierover niets heeft gesteld. Bij gebreke van een uitsplitsing van de gevolgen per dier moet de rechtbank het doen met de door de deskundigen vastgestelde gemiddelden.
2.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat in rechte niet is komen vast te staan dat de enkele besmetting met Neospora bij de runderen van [eisers] heeft geleid of zal leiden tot een blijvende vermindering van de gebruikswaarde met ten minste 30%. Dit geldt zowel voor de categorie melkvee als voor de categorie jongvee en zowel voor runderen die bestemd zijn voor de melkproductie als voor runderen die (mede) bestemd zijn door de fok. Daaruit volgt onder meer dat in het midden kan blijven welke van de besmette runderen van [eisers] (mede) bestemd waren voor de fok, zodat een daarop ziende bewijsopdracht als bedoeld in rechtsoverweging 2.9. van het tussenvonnis van 19 maart 2014 achterwege kan blijven. Ook de door [eisers] bij conclusie na deskundigenbericht ingenomen stellingen ten aanzien van het belang van de bestemming van zijn runderen voor (mede) de fok behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking, nog daargelaten of die stellingen tijdig zijn aangevoerd.
2.8.
Bovendien, en bovenal, leidt het voorgaande tot de conclusie dat Achmea haar toestemming tot het afvoeren van (meer/andere dan de zeven niet in geschil zijnde) runderen van [eisers] niet ten onrechte heeft geweigerd te verlenen en dat de vordering van
[eisers] – ook op de door hem aangevoerde nadere grondslag – dient te worden afgewezen. Voor enige betaling van Achmea aan [eisers] bestaat ook wat betreft de zeven met toestemming van Achmea afgevoerde runderen geen grondslag, nu niet in geschil is dat de totale schade in verband met de afvoer van die runderen minder bedraagt dan het onder de verzekering geldende eigen risico. Op de nadere verweren van Achmea alsmede op hetgeen zij bij akte na deskundigenbericht heeft aangevoerd behoeft, gelet op de afwijzing van het gevorderde op bovengenoemde gronden, niet (nader) te worden ingegaan.
2.9.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog als volgt. Uit het deskundigenbericht volgt dat het afvoeren van een met Neospora besmet rund slechts in één specifieke situatie, namelijk wanneer het dier daadwerkelijk verwerpt en dit verwerpen plaatsvindt in de tweede helft van de dracht, vanuit bedrijfseconomisch perspectief de aangewezen handelswijze is. In alle andere gevallen is afvoeren niet nodig en leidt het volgens de deskundigen zelfs tot kapitaalvernietiging. [eisers] heeft echter steeds volgehouden dat alle besmette dieren op zijn bedrijf moeten worden afgevoerd. Achteraf gezien heeft [eisers] hiermee aangestuurd op onnodige kapitaalvernietiging. Dat de slotsom luidt dat zijn schadeverzekering hiervoor geen dekking biedt acht de rechtbank – anders dan [eisers] (impliciet) heeft betoogd – niet onredelijk.
2.10.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Achmea worden begroot op:
- griffierecht € 1.789,00
- deskundigen € 4.417,50
- salaris advocaat €
3.576,00(4,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 9.782,50
De gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten zijn toewijsbaar als na te melden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 9.782,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester, mr. E. Boerwinkel en mr. E. Schippers en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2015.
EB/ER/St