ECLI:NL:RBGEL:2015:7094

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 november 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
15-936
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • L. van Gijn
  • C. van Linschoten
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure tegen de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

In deze zaak heeft verzoekster op 24 september 2015 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter die haar zaak behandelde in een civiele procedure tegen de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De wraking is aangevraagd naar aanleiding van een comparitie van partijen op 4 september 2015, waar verzoekster zich geconfronteerd voelde met een onbekend stuk dat niet tot de processtukken behoorde. Dit stuk, een voornemen-brief van 18 maart 2013, zou volgens verzoekster geen betrekking hebben op het besluit van 13 oktober 2012, waar de zaak om draaide. Verzoekster meende dat de rechter de toelichting van de Minister als waarheid had aangenomen, wat haar de indruk gaf dat de rechter vooringenomen was.

De wrakingskamer heeft de zaak op 2 november 2015 behandeld, waarbij zowel verzoekster als de rechter aanwezig waren. De wrakingskamer oordeelde dat uit het proces-verbaal van de comparitie niet bleek dat de rechter de informatie van de Minister voor waar had aangenomen. De rechter had het toetsingskader besproken en zijn voorlopige oordeel gegeven, wat niet automatisch duidt op vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter geacht wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De beslissing van de rechter om het verzoek om heropening van de zaak niet in te willigen, werd ook niet als onbegrijpelijk of partijdig beschouwd.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, met de conclusie dat er geen grond was voor de vrees van verzoekster dat de rechter partijdig zou zijn geweest. De beschikking werd openbaar uitgesproken op 16 november 2015.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Wrakingskamer
Zaaknummer: 15-936
Beschikking van 16 november 2015
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [verzoekster] ,
verzoekster tot wraking (hierna: verzoekster),
tegen
[kantonrechter] ,
in zijn hoedanigheid van rechter in de kantonprocedure, geregistreerd met nummer [zaaknummer] tussen verzoekster en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de Minister).

1.De procedure

1.1
Bij emailbericht van 24 september 2015 heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter.
1.2
Bij schrijven van 19 oktober 2015 heeft de rechter aangegeven niet in de wraking te berusten en heeft hij zijn zienswijze op het wrakingsverzoek gegeven.
1.3
Op 2 november 2015 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoekster en de rechter zijn beiden verschenen.

2.De feiten

Bij besluit van 13 oktober 2012 (projectnummer 2011ESFN1071), gericht tot verzoekster, heeft de Minister een subsidiebedrag vastgesteld ten laste van het Europees Sociaal Fonds van € 18.000 voor het project “Optimaliseren begeleiding particulieren bij (ver)bouwen”. Naar aanleiding van de ingediende einddeclaratie en aanvullende informatie heeft de Minister bij besluit van 8 juni 2013 de vaststelling van het subsidiebedrag herzien en op nihil gesteld en het voornoemde bedrag teruggevorderd. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 22 november 2013 ongegrond verklaard, waartegen verzoekster geen rechtsmiddelen heeft aangewend.
Op 10 april 2015 heeft de Minister verzoekster gedagvaard in verband met de gevorderde terugbetaling van de subsidiebijdrage. Op 4 september 2015 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen), alwaar de rechter zitting had. De rechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten en laten weten dat hij op 2 oktober 2015 vonnis zou wijzen. Van hetgeen is besproken ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt.

3.Het wrakingsverzoek

Verzoekster heeft aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat zij tijdens de comparitiezitting geconfronteerd is met een voor haar onbekend, niet tot de processtukken behorend, stuk, namelijk een voornemen-brief van 18 maart 2013 tot het herzien en het op nihil stellen van een subsidiebijdrage. Volgens verzoekster heeft dit stuk geen betrekking op het besluit van 13 oktober 2012. Door de wijze waarop de rechter zich ter zitting heeft opgesteld heeft verzoekster de indruk gekregen dat deze de toelichting van de Minister, dat dit voornemen wel betrekking zou hebben op het besluit van 13 oktober 2012, als waarheid heeft aangenomen. Ook heeft de rechter ter zitting aangegeven dat verzoekster de subsidiebijdrage van € 18.000 zal moeten terugbetalen, waaruit ook de vooringenomenheid van de rechter zou blijken.
Na de comparitiezitting is verzoekster in het bezit gekomen van de voornemen-brief van
18 maart 2013. Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster door middel van een emailbericht aan de rechtbank
een uiteenzetting gegeven van het in haar ogen relevante feitencomplex en de rechter verzocht dit in de beoordeling te betrekken. Door dit verzoek niet in te willigen heeft de rechter volgens verzoekster eveneens de schijn van partijdigheid gewekt.

4.De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens één van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van de betrokken partij dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
4.3
Uit het proces-verbaal van de comparitie van 4 september 2015 blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer niet dat de rechter de informatie die namens de Minister ter zitting naar voren is gebracht voor waar heeft aangenomen. Daaruit blijkt wel dat de rechter het door hem aan te leggen toetsingskader met partijen heeft besproken en wat daarvan de consequenties zijn voor de beoordeling. In dat verband heeft de rechter uiteengezet dat de bestuursrechtelijke procedure is afgesloten en hij derhalve moet uitgaan van de processuele en materiële rechtmatigheid van het besluit tot het alsnog op nihil stellen en het terugvorderen van de subsidiebijdrage. Dit kan evenwel geen grond voor wraking opleveren. Dat de rechter aan het eind van de comparitie-zitting zijn voorlopige oordeel heeft gegeven over de zaak kan evenmin grond opleveren voor het oordeel dat sprake is van vooringenomenheid van de rechter. Het behoort immers tot de normale gang van zaken ter comparitie dat de behandelend rechter, indien hij daartoe aanleiding ziet, partijen – nadat zij in de gelegenheid zijn geweest om hun standpunt toe te lichten – reeds ter zitting in kennis kan stellen van zijn voorlopig oordeel over het voorliggende geschil, waarna partijen daarop desgewenst nog kunnen reageren. In de omstandigheid dat dit voorlopig oordeel kennelijk ongunstig voor verzoekster uitviel, kan evenmin grond voor vooringenomenheid van de rechter worden gevonden.
De omstandigheid dat de rechter het door verzoekster gedane verzoek om na sluiting van het onderzoek ter comparitie-zitting nieuwe informatie bij de beoordeling te betrekken, welk verzoek is opgevat als een heropeningsverzoek, niet heeft ingewilligd levert, naar objectieve maatstaven bezien, anders dan verzoekster meent, geen schijn van partijdigheid op. Dit betreft immers een beslissing van processuele aard, die alleen dan grond voor wraking kan opleveren wanneer die beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat de schijn wordt gewekt dat zij door vooringenomenheid is ingegeven. Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken.
4.4
Het verzoek tot wraking wordt derhalve afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. van Gijn, voorzitter, C. van Linschoten en T.P.E.E. van Groeningen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Barzilay, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2015.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.