ECLI:NL:RBGEL:2015:7195

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
4245452
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenzaak over het snoeien van overhangende takken van een beukenboom en de verplichting tot het opruimen van bladafval

In deze burenzaak vorderde de eisende partij, een 93-jarige alleenstaande man, dat de gedaagden, zijn buren, de overhangende takken van hun beukenboom zouden snoeien en het bladafval dat op zijn erf viel zouden opruimen. De kantonrechter oordeelde dat het overhangen van takken op zichzelf geen onrechtmatige toestand oplevert, tenzij er bijkomende omstandigheden zijn zoals gevaarzetting of hinder. Hoewel het bladafval hinder veroorzaakte voor de eisende partij, rechtvaardigde dit niet het bevel tot snoeien van de takken, omdat dit de boom onherstelbaar zou verminken. De kantonrechter oordeelde echter dat de gedaagden hun bejaarde buurman moesten helpen met het opruimen van het bladafval, aangezien het onthouden van deze hulp in strijd was met de ongeschreven normen van het maatschappelijk verkeer. De gedaagden werden verplicht om jaarlijks het bladafval op te laten ruimen door een neutrale tuinman, met een dwangsom voor het geval zij hieraan niet voldeden. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten droegen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 4245452 \ CV EXPL 15-10105 \ 526
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[eisende partij]
wonende te [woonplaats]
gemachtigde Stichting Univé Rechtshulp
eisende partij
tegen
1.
[gedaagde partij sub 1]
wonende te [woonplaats]
gemachtigde mr. F.M. Schmitz
2.
[gedaagde partij sub 2]
wonende te [woonplaats]
gemachtigde mr. F.M. Schmitz
gedaagde partijen
Partijen worden hierna [eisende partij] en [gedaagden] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 juli 2015 en de daarin genoemde processtukken
- de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen van 15 oktober 2015.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] en [gedaagden] zijn buren. Zij wonen al 25 jaar of langer naast elkaar op respectievelijk de [adressen] Het betreft vrijstaande bungalows met rondom een ruime siertuin. [eisende partij] is 93 jaar oud en alleenstaand. [gedaagden] zijn een stuk jonger.
2.2.
Aan de achterzijde staan op het perceel van [gedaagden] twee grote oude beukenbomen vlak naast elkaar en tamelijk dicht bij de gemeenschappelijke erfgrens. Volgens [eisende partij] zijn deze bomen in 1955/1956 geplant. Volgens [gedaagden] zijn de beuken 70 à 80 jaar oud. De dichtstbijzijnde beuk staat vanaf de bast gemeten op een afstand van 55 centimeter van de gemeenschappelijke erfgrens. De stam van deze beuk heeft een diameter van ongeveer 70 centimeter. Daarnaast, op een afstand van ongeveer 30 centimeter van bast tot bast, staat een beuk met een diameter van ongeveer 90 centimeter. Deze tweede boom staat volgens de door [eisende partij] overgelegde tekening vanuit het hart gemeten op een afstand van nog geen twee meter van de gemeenschappelijke erfgrens. De bomen staan achterop het perceel van [gedaagden] , dicht langs de achtergrens. Achter langs de percelen van [gedaagden] en [eisende partij] loopt een gemeentelijk voetpad. De bomen zijn destijds door een voorganger van [gedaagden] geplant als onderdeel van een beukenhaag langs dat pad. Deze twee bomen zijn in de loop der jaren uitgegroeid tot grote hoog opschietende bomen. De andere haagbeukjes zijn verdwenen met uitzondering van een boom aan de andere kant van het perceel van [gedaagden] , die ook is uitgegroeid tot een grote beuk.
2.3.
Van de dichtstbijzijnde beuk steken takken over boven het perceel van [eisende partij] .

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eisende partij] vordert [gedaagden] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om op straffe van een door de kantonrechter in redelijkheid vast te stellen dwangsom over te gaan tot het snoeien en het jaarlijks gesnoeid houden van de beplanting die vanaf het erf van [gedaagden] over het erf van [eisende partij] heen hangen, daaronder in het bijzonder begrepen de beplanting van de boom die op een afstand van 55 cm van de erfgrens staat die gelegen is tussen de percelen van [eisende partij] en [gedaagden] ; met een maximum van € 25.000,00 of in goede justitie te bepalen maatregel; met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen..
3.2.
[eisende partij] legt aan deze vorderingen ten grondslag dat de situatie op grond van artikel 5:44 van het Burgerlijk Wetboek (BW) onrechtmatig is. Met ‘de situatie’ is bedoeld een boom op een afstand van 55 cm van de erfgrens, waarvan takken over het erf van [eisende partij] heen hangen.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer. Op de stellingen en verweren van partijen wordt hieronder teruggekomen.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagden] hebben in de eerste plaats opgeworpen dat de kantonrechter niet bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen, omdat het gaat om vorderingen van onbepaalde waarde. Deze exceptie is besproken op de comparitie na antwoord en daar is met partijen overlegd dat hierover beslist zou worden in dit vonnis.
4.2.
De kantonrechter overweegt dat artikel 93 aanhef en sub b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat de kantonrechter bevoegd is om zaken te behandelen en te beslissen betreffende vorderingen van onbepaalde waarde, indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00. Op de comparitie is besproken dat het door [eisende partij] gevorderde snoeien (door een professionele boomverzorger) ongeveer € 600,00 per keer kost. Verder is besproken dat beuken niet het eeuwige leven hebben. De kantonrechter legt de vordering van [eisende partij] , gezien zijn uitdrukkelijke maximalisering tot € 25.000,00, aldus uit dat hij zijn vordering tot het jaarlijks gesnoeid houden beperkt tot een duur van € 25.000,00 / € 600,00 = 41 jaren. Daarmee is de kantonrechter bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
4.3.
Voorts hebben [gedaagden] betoogd dat de dagvaarding niet voldoet aan artikel 45 lid 3 onder b Rv nu de dagvaarding niet de voornamen van de gedaagden vermeldt doch slechts de voorletters. [gedaagden] stellen dat de dagvaarding daarom nietig is.
4.4.
Dit betoog wordt verworpen. Artikel 45 lid 3 onder b Rv schrijft slechts voor dat het exploot de voornamen moet vermelden van de degene op wiens verzoek de betekening geschiedt. Dat is dus [eisende partij] en niet [gedaagden]
4.5.
Inhoudelijk betogen [gedaagden] dat de situatie niet onrechtmatig is op grond van artikel 5:44 BW. De kantonrechter overweegt hieromtrent als volgt.
4.6.
De dichtstbijzijnde beuk staat ontegenzeggelijk te dicht bij de erfgrens. Volgens het BW, artikel 42 lid 1 juncto lid 2, is het niet geoorloofd om een boom als de onderhavige binnen twee meter van de grenslijn met het naburig erf te hebben, te rekenen vanaf het midden van de voet van de boom. Daarbij is bepaald dat bij een plaatselijke verordening een kleinere afstand kan worden toegelaten. Dat is hier het geval. In de plaatselijke Bomenverordening gemeente Renkum 2009 is in artikel 10 de afstand als bedoeld in artikel 5:42 BW vastgesteld op 1 meter voor bomen en op nihil voor heesters en heggen. De litigieuze boom staat echter ook binnen één meter van de erfgrens. De boom heeft, zoals blijkt uit de niet weersproken tekening, een diameter van ongeveer 70 centimeter, terwijl de afstand tussen de bast en de erfgrens ongeveer 55 centimeter is. Vanuit het hart van de stam zal die afstand dus ongeveer 90 centimeter zijn.
4.7.
Dit maakt echter nog niet dat thans, vanwege die nabijheid, nog sprake is van een onrechtmatige toestand, waarvan [eisende partij] de opheffing kan vorderen. De boom staat daar immers al minstens 59 jaar en ter zitting zijn partijen het erover eens gebleken dat de vordering tot verwijdering van de boom al lang is verjaard, op welke verjaring [gedaagden] zich beroepen. Dit betekent dat [eisende partij] thans de aanwezigheid van de boom zal moeten dulden.
4.8.
[eisende partij] vordert ook geen verwijdering van de boom. [eisende partij] vordert een veroordeling tot het snoeien en gesnoeid houden van de overhangende takken. Daarbij beroept [eisende partij] zich op artikel 5:44 lid 1 BW.
Dit wetsartikel luidt:
Indien een nabuur wiens beplantingen over eens anders erf heenhangen, ondanks aanmaning van de eigenaar van dit erf, nalaat het overhangende te verwijderen, kan laatstgenoemde eigenaar eigenmachtig het overhangende wegsnijden en zich toeëigenen.
4.9.
Hier staat niet dat het hebben van een boom met overhangende takken zonder meer onrechtmatig is, noch dat de eigenaar van de boom gedwongen kan worden om die takken te verwijderen. Dit wetsartikel geeft slechts de nabuur het recht om zelf die takken weg te snoeien, indien hij eerst de eigenaar daartoe heeft aangemaand om dat te doen en die eigenaar dit nalaat.
4.10.
De kantonrechter overweegt dat het ook niet de bedoeling van de wetgever is geweest om het hebben van een boom met over het erf van de buurman hangende takken altijd als onrechtmatig te bestempelen. Hierbij moet in ogenschouw worden genomen dat dit heel vaak voorkomt, zeker in de bebouwde kom van groene dorpen als [woonplaats] , waar veel mensen zoals [eisende partij] en [gedaagden] wonen in woonstraten met huizen met siertuinen en daarin staande bomen, nog daargelaten dat ook vele van de grotere gemeentelijke laanbomen in dat soort dorpen over de aanpalende voortuinen zullen oversteken. Het zou te ver gaan om dat oversteken van takken zonder meer als onrechtmatig te kwalificeren en om al die boomeigenaren reeds vanwege dat oversteken de verplichting op te leggen om die bomen in de hoogte af te knotten boven de erfgrens.
4.11.
Om aan te kunnen nemen dat sprake is van een onrechtmatige toestand, waaruit een dergelijke verbintenis voortvloeit, zijn bijkomende omstandigheden nodig. Daarbij kan gedacht worden aan gevaarzetting vanwege die overhangende takken of het veroorzaken van ontoelaatbare hinder, in het bijzonder het ontnemen van licht of lucht. De kantonrechter verwijst hierbij nog naar artikel 5:37 BW, waarin een niet-limitatieve opsomming is gegeven van in aanmerking komende vormen van hinder, waarbij met zoveel woorden tot uitdrukking is gebracht dat de criteria van artikel 6:162 BW bepalend zijn voor de vraag of de hinder onrechtmatig is. Artikel 5:37 BW luidt:
De eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun.
Terwijl artikel 6:162 lid 2 BW luidt:
Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.
4.12.
Ten aanzien van die bijkomende omstandigheden, die maken dat het oversteken van takken in dit geval als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd, rusten de stelplicht en bewijslast op degene die zich daarop beroept en daaraan een rechtsgevolg verbindt (te weten de verplichting tot verwijdering).
Op dit punt schiet de dagvaarding van [eisende partij] tekort. Daar stelt [eisende partij] niets over gevaarzetting, hinder of andere omstandigheden die maken dat louter het overhangen van de takken een onrechtmatige toestand in het leven roept.
4.13.
Op de comparitie heeft de kantonrechter hierop doorgevraagd. Gevaarzetting lijkt niet aan de orde te zijn. Daar heeft [eisende partij] zich niet op beroepen. Integendeel, [eisende partij] heeft als onderdeel van zijn weergave van het verweer van [gedaagden] een schrijven overgelegd van [naam] Boomverzorging d.d. 13 april 2015, waarin wordt vermeld dat de boom in 2014 grondig is gesnoeid en dat dit qua veiligheid niet noodzakelijk was, maar puur is uitgevoerd om de buurman ( [eisende partij] ) tegemoet te komen. [naam] schrijft voorts dat verder terugsnoeien aan de zijkant de boom en boomkroon uit balans brengt en hierdoor onmogelijk is, alsmede dat het éénzijdig terugsnoeien van de beuk niet is toegestaan aangezien dit onder verminking van de boom valt, hetgeen de gemeentelijke verordening niet toestaat. [naam] adviseert om de boom met enige regelmaat, eens in de 4 à 5 jaar, te inspecteren en op basis daarvan te bekijken of snoei noodzakelijk is.
Verder heeft [eisende partij] bij zijn dagvaarding overgelegd een schriftelijk advies van de boswachter-faunabeheerder van de gemeente Renkum, de heer [naam boswachter] , d.d. 15 april 2015. [naam boswachter] verklaart hierin dat de beuk in een gezonde staat verkeert, dat de beuk vanwege zijn standplaats en zichtbaarheid visueel bepalend is en dat hij niet onkundig gesnoeid mag worden om afsterven te voorkomen, hetgeen bij een solitaire beuk betekent dat de takken laag of nagenoeg tot op de grond moeten blijven hangen als natuurlijke bescherming tegen zonnebrand op de bast en het cambium direct daaronder. [naam boswachter] wijst erop dat het in de hoogte opsnoeien tot de erfscheiding een ontsierende handeling zal opleveren die bij de bovengenoemde plaatselijke Bomenverordening strafbaar is gesteld in artikel 2 lid 1 juncto artikel 1 onder E. [naam boswachter] schrijft ten slotte dat de beuk in 2014 op vakkundige wijze is gesnoeid door een erkend bedrijf en dat deze wijze van snoeien eenmaal per 5 à 6 jaar kan worden uitgevoerd zonder afbreuk te doen aan de gezondheid en het visueel karakter van de boom.
4.14.
Gevaarzetting is dus niet aan de orde. Wel is op de comparitie aan de orde gekomen dat [eisende partij] hinder ondervindt van de boom en de overhangende takken. Daarbij gaat het niet, althans is zulks niet gesteld of gebleken, om hinder door het onthouden van licht of lucht, maar vooral om het bladafval. [eisende partij] heeft erop gewezen dat hij inmiddels 93 jaar oud is, dat hij weduwnaar en alleenstaand is en dat hij niet meer in staat is om in de herfst het overvloedige bladafval van de beuk op te ruimen. [eisende partij] heeft, zo begrijpt de kantonrechter, zelf wel coniferen e.d. maar geen grote bladverliezende bomen in zijn tuin staan. Hij zou ter plaatse, waar hij vroeger een caravan had staan, een perkje met vaste planten willen aanleggen, maar dat lukt niet, vooral niet vanwege dat beukenblad.
4.15.
De kantonrechter heeft geopperd dat [gedaagden] [eisende partij] hierbij kunnen helpen, maar [gedaagden] hebben gezegd dat dat niet gaat werken omdat zij dan slaande ruzie krijgen. Het inhuren van een tuinman om dat uit te voeren, vinden [gedaagden] ook geen optie. Zij voelen zich daartoe niet geroepen en werpen tegen dat zij hun blad ook zelf moeten opruimen. Aan bindend advies (door de Rijdende Rechter) of mediation (via de geschillencommissie van de gemeente) wilden [gedaagden] niet meewerken en een minnelijke regeling ter zitting bleek onmogelijk. Partijen staan tegenwoordig zowat op voet van oorlog met elkaar, waarbij ook scheldwoorden zijn gebezigd.
4.16.
Met betrekking tot dat bladafval overweegt de kantonrechter dat de gevorderde jaarlijkse snoei geen soelaas zal bieden. De bladeren in de tuin van [eisende partij] zijn, naar mag worden aangenomen, immers niet alleen afkomstig van de overhangende takken, maar ook van de rest van de twee boomkronen en mogelijk ook van de grote beuk, die [gedaagden] aan de andere kant hebben staan op een meter of 20 van de grens met [eisende partij] .
4.17.
Dat bladafval rechtvaardigt daarom nog niet het terugsnoeien van alle overhangende takken tot op de erfgrens, te meer niet nu uit de hierboven aangehaalde brieven van [naam] en [naam boswachter] volgt dat de visueel bepalende boom naar alle waarschijnlijkheid onherstelbaar wordt verminkt en wellicht zal afsterven, indien [gedaagden] daartoe worden gedwongen.
4.18.
[eisende partij] vordert subsidiair dat de kantonrechter in goede justitie een andere maatregel treft, te verstaan als: een andere maatregel dan de gevorderde jaarlijkse snoei van de overhangende takken. Te dien aanzien overweegt de kantonrechter dat wel sprake is van een onrechtmatige toestand in de zin dat [eisende partij] hinder ondervindt van een grote hoeveelheid bladafval en dat [gedaagden] weigeren om hun bejaarde en alleenstaande buurman tegemoet te komen en te helpen bij het ruimen van het bladafval dat geheel of grotendeels afkomstig moet zijn van de bomen van [gedaagden] en in het bijzonder van de grote boom met overhangende takken die te dicht bij de erfgrens staat, maar niet meer verwijderd hoeft te worden omdat de desbetreffende rechtsvordering is verjaard. Dit kwalificeert als het onrechtmatig onthouden van burenhulp, hetgeen in dit geval, waarin de overlast afkomstig is van de bomen van [gedaagden] , in strijd is met hetgeen [gedaagden] volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer jegens hun bejaarde buurman betaamt. De kantonrechter zal [gedaagden] tot die burenhulp verplichten, met dien verstande dat het gezien de verstoorde verhoudingen tussen partijen niet raadzaam voorkomt om [gedaagden] zelf te verplichten om [eisende partij] te helpen met het ruimen van het bladafval. De kantonrechter zal [gedaagden] bevelen om jaarlijks het beukenblad in de tuin van [eisende partij] door een neutrale tuinman of andere hulpkracht op te laten ruimen op zodanige wijze dat nagenoeg al het bladafval wordt verwijderd. Dit moeten [gedaagden] tweemaal per jaar in het najaar laten doen, eenmaal halverwege het bladverlies en eenmaal nadat vrijwel alle bladeren zijn gevallen. De kantonrechter zal hieraan een dwangsom verbinden.
4.19.
Omdat beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld, zal de kantonrechter de proceskosten compenseren aldus dat beide partijen de eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om na betekening van dit vonnis op hun kosten voor het eerst eenmalig vóór 15 december 2015 en vervolgens met ingang van het jaar 2016 en gedurende de daaropvolgende 40 jaren, zolang de litigieuze beukenboom met overhangende takken daar nog staat en zolang [eisende partij] daar zelf nog woont, tweemaal per jaar in het najaar, eenmaal ongeveer halverwege het jaarlijkse bladverlies en daarna nog eens aan het einde daarvan, na voorafgaande aankondiging met inachtneming van een termijn van minimaal 24 uur, op een werkdag, de zaterdag daaronder begrepen, tussen 09.00 en 18.00 uur, het afgevallen beukenblad dat op het erf in de tuin van [eisende partij] is terechtgekomen nagenoeg volledig, dit wil zeggen voor minimaal 90 %, op te laten ruimen door een professionele tuinman of andere neutrale hulpkracht, waarbij [eisende partij] verplicht zal zijn om aan die tuinman of hulpkracht de toegang tot zijn perceel te verlenen;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van een dwangsom van € 250,00 per keer dat zij niet voldoen aan de veroordeling sub 1;
5.3.
verklaart deze veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.5.
compenseert de proceskosten aldus dat beide partijen de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op