ECLI:NL:RBGEL:2015:7282

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 september 2015
Publicatiedatum
23 november 2015
Zaaknummer
289557
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag in kort geding tussen vennoten van een vennootschap onder firma

In deze zaak, die op 17 september 2015 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, vorderde eiser, een vennoot van een vennootschap onder firma, de opheffing van conservatoir beslag dat door gedaagde, zijn medevennoot, was gelegd op zijn bankrekeningen en onroerende zaken. De partijen zijn verwikkeld in een bodemprocedure over de ontbinding en financiële afwikkeling van hun vennootschap. Gedaagde had beslag gelegd ter verzekering van een vordering van € 390.000,00, maar eiser stelde dat de beslaglegging onterecht was omdat de beslagrechter niet volledig was geïnformeerd en de vordering ondeugdelijk was.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het beslag op de onroerende zaken, met uitzondering van het woonhuis van eiser, niet onrechtmatig was gelegd. Echter, het beslag op de bankrekeningen van eiser belemmerde zijn bedrijfsvoering zodanig dat de continuïteit van zijn bedrijf in gevaar kwam. De voorzieningenrechter weegt de belangen van beide partijen en concludeert dat het belang van eiser bij opheffing van de beslagen zwaarder weegt dan het belang van gedaagde bij handhaving ervan. Daarom werd het beslag onder de Rabobank en Milkconnect opgeheven, terwijl het beslag op de onroerende zaken en de andere bankbeslagen gehandhaafd bleven.

De beslissing van de voorzieningenrechter houdt in dat eiser weer over de benodigde financiële middelen kan beschikken om zijn bedrijfsvoering voort te zetten, wat ook in het belang van gedaagde is, aangezien zijn vordering op eiser voortvloeit uit de bedrijfsvoering. De proceskosten werden gecompenseerd, gezien de familiale relatie tussen partijen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/289557 / KG ZA 15-459
Vonnis in kort geding van 17 september 2015
in de zaak van
[eiser]
wonende te Lunteren,
eiser,
advocaat mr. W. Kok te Barneveld,
tegen
[gedaagde]
wonende te Wekerom,
gedaagde,
advocaat mr. R.A. Wolleswinkel te Barneveld.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitaantekeningen van [eiser]
- de pleitnota van [gedaagde]
1.2.
Ten slotte is in verband met de spoedeisendheid van de zaak op 17 september 2015 vonnis gewezen. De feiten en de motivering waarop de beslissing in het vonnis steunt, worden hieronder vastgelegd.

2.De feiten

2.1.
Partijen, zoon en vader, zijn vennoten van de vennootschap onder firma [VOF] De v.o.f. exploiteert sinds 2003 een melkgeitenhouderij. [gedaagde] verricht al enkele jaren geen werkzaamheden meer voor de v.o.f.
2.2.
Partijen willen de v.o.f. beëindigen met als uitgangspunt dat [eiser] de onderneming van de v.o.f. voortzet. Partijen zijn thans in een bodemprocedure bij deze rechtbank (zaaknummer C/05/264995 / HA ZA 14-300) verwikkeld over de ontbinding en financiële afwikkeling van de v.o.f. In die procedure heeft de rechtbank in een tussenvonnis van 22 april 2015 een deskundige benoemd die het in het kader van de vereffening van de v.o.f. te betalen bedrag, althans onderdelen van de berekening op grond waarvan dat vastgesteld moet worden, moet vaststellen. De rechtbank heeft de deskundige verschillende vragen gesteld, waaronder:
- tot welke betalingsverplichting(en) tussen de vennoten leidt de vereffening van de v.o.f.?
- kan bij een vereffening van het hiervoor bedoelde bedrag [eiser] het bedrijf van de v.o.f. financieel gezien redelijkerwijs voortzetten, en zo nee, hoeveel moet de vergoeding voor de vereffening dan bedragen om het wél mogelijk te maken?
2.3.
Op verzoek van partijen heeft de deskundige op 29 juli 2015 partijen een notitie toegezonden inhoudende een voorstel tot een minnelijke oplossing en de daarbij behorende fiscale uitwerking. Partijen zijn niet akkoord gegaan met dat voorstel, waarna de deskundige het deskundigenonderzoek heeft voortgezet. De rechtbank heeft de inleverdatum van het conceptrapport van de deskundige vastgesteld op 18 september 2015.
2.4.
Na op 4 september 2015 verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft [gedaagde] , ter verzekering van zijn gestelde vordering op [eiser] , ten laste van [eiser] op 9 en 10 september 2015 conservatoir (derden)beslag laten leggen:
- onder de Rabobank Gelderse Vallei, ING Bank N.V. en ABN AMRO Bank N.V., op al hetgeen deze banken van [eiser] onder zich hebben;
- onder Milkconnect MJC Peters & Beheer B.V. te Schaik, op al hetgeen deze vennootschap van [eiser] onder zich heeft;
- op de onroerende zaken aan de [adres] .
De vordering van [gedaagde] is in het beslagverlof begroot op € 390.000,00, inclusief rente en kosten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1.
primair: op te heffen alle op 9 en 10 september 2015 namens [gedaagde] ten laste van [eiser] gelegde conservatoire (derden)beslagen:
- onder de Rabobank Gelderse Vallei, mede kantoorhoudende te Barneveld;
- onder de ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam;
- onder de ABN AMRO Bank, mede kantoorhoudende te Barneveld;
- onder Milkconnect MJC Peters & Beheer B.V. te Schaik;
- op de onroerende zaken aan de [adres] .
subsidiair: [gedaagde] te veroordelen tot opheffing van die beslagen binnen 24 uur na dit vonnis, met bepaling dat bij niet voldoening daaraan dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakt verklaring van [gedaagde] strekkende tot opheffing van die beslagen;
2. [gedaagde] te verbieden om, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag, ter zake van de gepretendeerde vordering zoals vermeld in het beslagverlof van 4 september 2015 ten laste van [eiser] opnieuw conservatoir beslag te leggen;
3. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
3.2.
[eiser] stelt dat de beslagen moeten worden opgeheven omdat de beslagrechter onvolledig is geïnformeerd in het beslagrekest en omdat de gepretendeerde vordering van [gedaagde] , waarvoor de beslagen zijn gelegd, ondeugdelijk is. Daarnaast stelt [eiser] dat de beslagen ook op grond van een belangenafweging moeten worden opgeheven. Zijn belang bij opheffing van de beslagen weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde] bij handhaving ervan. [eiser] stelt (spoedeisend) belang te hebben bij de opheffing van de beslagen omdat hij de door de beslagen getroffen gelden hard nodig heeft voor zijn bedrijfsvoering.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met de aard van het gevorderde en het daaraan ten grondslag gelegde acht de voorzieningenrechter het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening gegeven.
4.2.
De opheffing van een conservatoir beslag kan ingevolge artikel 705 lid 2 Rv
onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
4.3.
Van de op 9 september 2015 beslagen onroerende zaken maakt onderdeel uit het woonhuis van [eiser] aan de [adres] . [eiser] is eigenaar van de onverdeelde helft hiervan en op zijn aandeel in de onverdeelde mede-eigendom is beslag gelegd. In het beslagverlof van 4 september 2015 is echter geen verlof verleend voor het leggen van beslag op dit woonhuis, zodat dit beslag onrechtmatig is gelegd en uit dien hoofde zal worden opgeheven. Wat betreft de overige beslagobjecten is gesteld noch gebleken dat bij die beslagleggingen op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd.
4.4.
[eiser] stelt dat de beslagrechter in het beslagrekest in strijd met artikel 21 Rv onvolledig is geïnformeerd en daardoor is misleid ten gevolge waarvan de beslagrechter geen deugdelijke afweging heeft kunnen maken. Hij vindt dat reeds daardoor de gelegde beslagen moeten worden opgeheven.
4.5.
Artikel 21 Rv bepaalt dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Als die verplichting niet wordt nageleefd, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. Dit voorschrift klemt in het bijzonder bij een verzoek om verlof tot het leggen van conservatoir beslag, omdat de beslagrechter in beginsel daarop beslist na summier onderzoek en zonder de gerekestreerde te horen. De beslagrechter moet dus erop kunnen vertrouwen dat de verzoeker hem volledig en naar waarheid inlicht.
4.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de door [eiser] in dit verband gestelde verzuimen ieder afzonderlijk en ook in onderlinge samenhang bezien onvoldoende om in dit geval de sanctie van opheffing van de beslagen te kunnen rechtvaardigen. Dat de aangevoerde verzuimen er toe hebben geleid dat de beslagrechter is misleid of op het verkeerde been is gezet, is onvoldoende aannemelijk geworden.
4.7.
Bij de beoordeling van de vraag of summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht, ligt het op de weg van degene die de opheffing vordert, om met inachtneming van de beperkingen van de kort gedingprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hieraan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade. Met inachtneming hiervan wordt als volgt overwogen.
4.8.
De vordering waarvoor [gedaagde] ter verzekering van verhaal conservatoir beslag heeft gelegd betreft de bij de vereffening van de v.o.f. door [eiser] aan hem te betalen overnamesom voor de bedrijfsvoortzetting. De door de rechtbank in de bodemprocedure benoemde deskundige heeft in zijn notitie van 29 juli 2015 berekend dat bij de vereffening van de v.o.f. [gedaagde] recht heeft op een overnamesom van € 330.00,00 van [eiser] heeft daartegenover te weinig gesteld om te twijfelen aan de juistheid van die berekening. Dit betekent dat voorshands uitgegaan kan worden dat [gedaagde] aanspraak heeft op dat bedrag aan overnamesom. Mogelijk is er daarnaast nog sprake van enige verrekenposten zoals [eiser] heeft aangevoerd, maar er is onvoldoende gesteld om aan te nemen dat die een zodanige omvang zullen hebben dat er geen sprake meer zal zijn van een substantiële vordering van [gedaagde] Aldus is de gestelde vordering van [gedaagde] thans in voldoende mate vast komen te staan. [eiser] is er dus niet in geslaagd summierlijk aannemelijk te maken dat die vordering van [gedaagde] ondeugdelijk is. Aan de verschuldigdheid van die overnamesom doet niet af dat de deskundige aangeeft dat op grond van de behaalde bedrijfsresultaten in het verleden en de prognose van de bedrijfsresultaten voor de komende jaren, [eiser] financieel niet in staat zal zijn die overnamesom te betalen en evenmin dat volgens de deskundige de overnamesom op nihil zou moeten worden gesteld als men de voortzetting van het bedrijf door [eiser] een kans zou willen geven. Weliswaar is tot nu toe blijkbaar in de bodemprocedure het uitgangspunt geweest dat [eiser] in de gelegenheid moet worden gesteld om het bedrijf van de v.o.f. voort te zetten, maar dat betekent niet dat [gedaagde] zonder meer verplicht is af te zien van een overnamesom van [eiser] voor de bedrijfsvoortzetting.
4.9.
Het voorgaande brengt met zich dat de gelegde beslagen niet reeds op grond van summierlijke ondeugdelijkheid van de gestelde vordering van [gedaagde] opgeheven kunnen worden. Vervolgens dient te worden beoordeeld of op grond van een belangenafweging de beslagen toch moeten worden opgeheven.
4.10.
Door [eiser] is gesteld en door [gedaagde] is onvoldoende weersproken dat de gelegde beslagen deels doel hebben getroffen. Het beslag onder de Rabobank heeft doel getroffen voor een bedrag van ruim € 180.000,00. De beslagen onder de andere banken hebben geen doel getroffen omdat [eiser] bij die banken geen bankrekening heeft. Ook het beslag onder Milkconnect, de (vaste) melkafnemer van [eiser] , op de melkopbrengsten van [eiser] heeft doel getroffen. Volgens [eiser] gaat het om een bedrag van ongeveer € 45.000,00 per maand dat Milkconnect aan hem betaalt, waardoor er op het moment van de beslagging op 10 september 2015 een totaalbedrag van ongeveer
€ 50.000,00 is getroffen door het beslag.
4.11.
Door het beslag onder de Rabobank kan [eiser] niet beschikken over het geld dat hij op zijn bankrekeningen bij die bank heeft. Door het beslag onder Milkconnect, dat ook ziet op toekomstige vorderingen, zal hij ook niet kunnen beschikken over de inkomsten die hij maandelijks genereert uit de verkoop van geitenmelk aan Milkconnect. [eiser] is door deze beslagen verstoken van zijn inkomstenstroom en dus van liquiditeiten. Hierdoor kan hij geen voer meer inkopen voor zijn geiten en niet meer aan zijn lopende betalingsverplichtingen voldoen, zo is voldoende aannemelijk geworden. [eiser] moet maandelijks ongeveer € 35.000,00 aan voer inkopen. Onweersproken is dat het voer binnen een week op is en dat hij, als hij geen voer kan inkopen, genoodzaakt is de geiten af te laten voeren, hetgeen het einde van zijn bedrijf betekent. Immers, de melk van de geiten genereren de oprengsten van zijn bedrijf. Dat [eiser] buiten de beslagen gelden onder de Rabobank en Milkconnect de beschikking zou hebben over andere liquide middelen voor zijn bedrijfsvoering is gesteld noch gebleken. Derhalve is voldoende aannemelijk geworden dat de beslagen onder de Rabobank en Milkconnect de bedrijfsvoering van [eiser] zodanig ernstig belemmeren dat de continuïteit van zijn bedrijf daadwerkelijk gevaar loopt. Deze onevenredig zware wijze waarop [eiser] door deze beslagen in zijn belangen wordt getroffen staat niet in verhouding tot het belang van [gedaagde] bij het veiligstellen van zijn gestelde vordering. Het belang van [eiser] bij opheffing van de beslagen onder de Rabobank en Milkconnect teneinde hem in staat te stellen zijn bedrijfsvoering voort te zetten, hetgeen ook in het belang van [gedaagde] is omdat zijn aanspraken op [eiser] mede uit die bedrijfsvoering zullen worden voldaan, weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde] bij handhaving van die beslagen met het hoogstwaarschijnlijke gevolg dat het bedrijf van [eiser] op heel korte termijn failliet gaat. Die belangenafweging wordt niet anders omdat [gedaagde] vreest dat door de slechte bedrijfsvoering van [eiser] zijn vergoeding voor de bedrijfsovername illusoir wordt en daarnaast het risico bestaat dat zijn landbouwgrond, die in zekerheid is gesteld voor de financiering van het bedrijf van de v.o.f., uitgewonnen zal worden voor de schuld van de v.o.f.
4.12.
Wanneer alleen het beslag onder de Rabobank zou worden opgeheven, betekent dit dat [eiser] ongeveer vier maanden de bedrijfsvoering zou kunnen voortzetten.
Dat is naar het oordeel van de voorzieningenrechter te beperkt. Om ervoor te zorgen dat [eiser] weer over de benodigde financiële middelen voor zijn bedrijfsvoering kan beschikken, zal de voorzieningenrechter het beslag onder de Rabobank en Milkconnect opheffen, met dien verstande dat het beslag onder Milkconnect uitsluitend voor toekomstige vorderingen van [eiser] ná de datum van beslaglegging van 10 september 2015 zal worden opgeheven. Dit betekent dat het onder Milkconnect op het moment van de beslaglegging getroffen bedrag van ongeveer € 50.000,00 beslagen blijft en door Milkconnect moet worden afgescheiden voor [gedaagde] Zodoende kan [eiser] naast het bedrag van ruim € 180.000,00 op zijn bankrekeningen bij de Rabobank ook weer beschikken over de toekomstige melkopbrengsten door de verkoop van geitenmelk aan Milkconnect.
4.13.
De andere twee bankbeslagen hebben geen doel getroffen. Door deze beslagen wordt [eiser] dus niet benadeeld in zijn bedrijfsvoering, zodat deze beslagen kunnen blijven liggen. Het beslag op de onroerende zaken belemmert [eiser] evenmin in zijn bedrijfsvoering. Gesteld is ook niet dat [eiser] anderszins door dit beslag wordt benadeeld. Het beslag op de onroerende zaken, het woonhuis van [eiser] uitgezonderd, kan derhalve ook blijven liggen. Ten aanzien van het beslag op het woonhuis is hiervoor al geoordeeld dat dat moet worden opgeheven.
4.14.
Het gevorderde verbod om ter zake van dezelfde (pretense) vordering opnieuw ten laste van [eiser] beslag te leggen is volgens vaste jurisprudentie slechts in uitzonderlijke gevallen op zijn plaats. Het staat immers in beginsel een ieder vrij om van de door de wet geboden middelen tot bewaring van zijn recht gebruik te maken. De aanwezigheid van een zodanig uitzonderlijke situatie is gesteld noch gebleken, zodat die vordering zal worden afgewezen.
4.15.
Gelet op de familiaire relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het op 9 september 2015 ten laste van [eiser] onder Coöperatieve Rabobank Gelderse Vallei U.A., mede kantoorhoudende te Barneveld, gelegde conservatoir derdenbeslag,
5.2.
heft op het op 10 september 2015 ten laste van [eiser] onder Milkconnect MJC Peters & Beheer B.V. te Schaik gelegde conservatoir derdenbeslag, uitsluitend voor zover het betrekking heeft op toekomstige vorderingen van [eiser] ná de datum van beslaglegging van 10 september 2015,
5.3.
heft op het op 9 september 2015 ten laste van [eiser] gelegde beslag op de onverdeelde helft van de onroerende zaak aan de [adres] ,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M Vaessen en in het openbaar uitgesproken op
17 september 2015. De feiten en de motivering zijn afzonderlijk vastgelegd op
30 september 2015.
Coll.: HS