ECLI:NL:RBGEL:2015:7700

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 581
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de hoogte van het dagloon en terugvordering van onverschuldigde WW-uitkering na beëindiging dienstverband

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die in dienst was bij de Nederlandse vennootschap Frigoline B.V., ontving vanaf 1 april 2014 zijn loon van de Duitse vennootschap Frigoliner GmbH. De eiser betwistte de hoogte van zijn dagloon, dat door de verweerder was vastgesteld op € 110,75, en de terugvordering van onverschuldigde WW-uitkering van € 388,29. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder zich terecht heeft gebaseerd op de gegevens van de Bundesagentur für Arbeit en dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij zijn vorige werkgever in dienst is gebleven. De rechtbank oordeelde dat de hoogte van het dagloon correct was vastgesteld op basis van de opgegeven looninformatie van de Duitse werkgever. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenveroordeling af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/581

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A.L. Looijenga),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Hengelo, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 augustus 2014 (het primaire besluit I) is aan eiser per 2 juni 2014 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend, berekend naar een dagloon van € 110,75.
Bij besluit van 12 augustus 2014 (het primaire besluit II) heeft verweerder over de periode van 2 juni 2014 tot en met 13 juli 2014 een bedrag van € 388,29 bruto aan onverschuldigd betaalde voorschotten WW-uitkering teruggevorderd en de uitkering per 14 juli 2014 verlaagd.
Bij besluit van 22 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren tegen de primaire besluiten van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door L.A.P ter Laak.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser was in dienst bij de Nederlandse vennootschap Frigoline B.V. (rechtspersoon 1). Per 1 april 2014 is eisers loon uitbetaald door de Duitse vennootschap Frigoliner GmbH (rechtspersoon 2), die – anders dan voorheen Frigoline B.V. – geen loonbelasting heeft afgedragen over overwerk en toeslagen. Per 31 mei 2014 is het dienstverband namens rechtspersoon 2 opgezegd.
1.2
Eiser heeft op 3 juni 2014 bij verweerder een WW-uitkering aangevraagd. De
Bundesagentur für Arbeit in Duitsland heeft op 23 juli 2014 een U004-formulier en een U017-formulier betreffende in aanmerking te nemen tijdvakken voor het verstrekken van werkloosheidsuitkeringen afgegeven.
2.1
Verweerder heeft aan de toekenning van de WW-uitkering ten grondslag gelegd dat
eiser laatstelijk een dienstbetrekking in Nederland heeft vervuld voor een niet in
Nederland gevestigde werkgever en derhalve op grond van artikel 65 van de Verordening
(EG) nr. 833/2004 verzekerd is voor de WW.
2.2
Verweerder heeft het dagloon vastgesteld op € 110,75, uitgaande van de door de
werkgever (rechtspersoon 2) opgegeven inkomsten in de periode 1 april 2014 tot met
31 mei 2014. Verweerder heeft het dagloon bepaald door het loon uit het laatste
dienstverband op te tellen en te delen door het aantal dagloondagen in die periode.
3. Eiser betwist de hoogte van het dagloon en heeft daartoe aangevoerd dat verweerder
ten onrechte is uitgegaan van de periode van april 2014 tot en met mei 2014. Volgens eiser
dient de vaststelling van het dagloon aan de hand van het volledige refertejaar te worden
bepaald omdat rechtspersoon 1 werkgever was en bleef van eiser. Van een beëindiging van het
dienstverband met rechtspersoon 1 is geen sprake geweest. Looncomponenten als overwerk en
toeslagen dienen meegeteld worden voor de berekening van het dagloon, ook in de perioden
van loonbetaling door rechtspersoon 2. Door de onjuiste hoogte van het dagloon is de
terugvordering van het voorschot ook niet terecht, aldus eiser.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de stelling van een onjuiste beëindiging van het voorlaatste dienstverband bij rechtspersoon 1 en de onjuiste betaling door deze werkgever in de maanden nadien, arbeidsrechtelijk van aard zijn en vooralsnog geen invloed hebben op de hoogte van het dagloon. Verweerder gaat uit van het SV-loon zoals dat door de Bundesagentur für Arbeit is doorgegeven.
5.1
Hoofdstuk 2 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (het Dagloonbesluit) bevat bepalingen voor de vaststelling van het dagloon van uitkeringen op grond van de WW. Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt onder refertejaar in dit hoofdstuk verstaan de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte of het arbeidsurenverlies is ingetreden.
5.2
Op grond van artikel 3, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt – voor zover van belang – onder loon in dit hoofdstuk verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv, genoten in het refertejaar uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek of werkloos is geworden.
5.3
Op grond van artikel 4, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
6. Naar het oordeel van de rechtbank mag verweerder uitgaan van de tot zijn ter beschikking staande systemen zoals het Suwinet (ECLI:NL:CRVB:2014:631). Eiser is in het Suwinet per 31 maart 2014 afgemeld als werknemer bij rechtspersoon 1. Uit het U004-formulier en het U017-formulier volgt dat eiser vanaf 1 april 2014 tot en met 30 mei 2014 in dienst is geweest van rechtspersoon 2. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij desondanks bij rechtspersoon 1 in dienst is gebleven. De rechtbank acht daarvoor van belang dat eiser bij de aanvraag WW onder het kopje “Laatste werkgever” zelf rechtspersoon 2 noemt en dat hij in de aanvraag aangeeft bij deze werkgever vanaf 1 april 2014 in dienst te zijn getreden. Voorts blijkt uit de stukken niet dat eiser na 31 maart 2014 loon heeft gevorderd bij rechtspersoon 1. Eiser is pas in actie gekomen na de toekenning van het in de ogen van eiser te lage dagloon van zijn WW-uitkering.
7. Uit het voorgaande vloeit voort dat verweerder zich bij het bepalen van het dagloon terecht heeft beperkt tot het opgegeven loon uit de dienstbetrekking bij rechtspersoon 2. Niet in geschil is dat het dagloon in dat geval juist is vastgesteld op € 110,74. Dit brengt tevens mee dat verweerder terecht het bedrag van € 388,29 bruto aan onverschuldigde betaalde voorschotten WW-uitkering heeft teruggevorderd.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, voorzitter, mr. J.M. Hamaker en mr. M.J.P. Heijmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.