ECLI:NL:RBGEL:2015:7769

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
14 december 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1948
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over beëindiging bovenwettelijke uitkering op grond van leeftijdsdiscriminatie in het kader van het Sociaal Beleidskader Defensie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig ambtenaar van Defensie, en de minister van Defensie. Eiser had een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering aangevraagd op basis van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie (BWDEF) na zijn ontslag. De minister kende hem een uitkering toe tot 1 maart 2019, maar beëindigde deze op het moment dat eiser de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar zou bereiken. Eiser was van mening dat deze beëindiging ongeoorloofd onderscheid op grond van leeftijd vormde, wat in strijd zou zijn met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid (Wgbla).

De rechtbank oordeelde dat de minister inderdaad verboden onderscheid op grond van leeftijd maakte door de uitkering te beëindigen op het moment dat eiser 65 jaar zou worden. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van het College voor de Rechten van de Mens en het Hof van Justitie van de Europese Unie, die bevestigden dat leeftijdsgrenzen in dit soort situaties niet gerechtvaardigd zijn. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde de einddatum van de uitkering, zodat deze zou eindigen op de datum waarop eiser daadwerkelijk de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.

De rechtbank oordeelde verder dat de minister de proceskosten van eiser moest vergoeden, en wees het verzoek om schadevergoeding af omdat eiser deze niet had onderbouwd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van gelijke behandeling en de bescherming van oudere werknemers tegen inkomensachteruitgang als gevolg van leeftijdsdiscriminatie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/1948

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] eiser

(gemachtigde: mr. J.G.J. Spiekker),
en

de minister van Defensie te Zwolle, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering toegekend ingevolge het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie (BWDEF) met een uitkeringsduur tot en met 1 maart 2019.
Bij besluit van 6 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Spiekker voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Hendriks.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser, geboren op [datum] 1954, is bij besluit van 7 januari 2015 met ingang van 1 januari 2015 eervol ontslag verleend op grond van artikel 116, eerste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (Bard). Op 26 januari 2015 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een bovenwettelijke uitkering op grond van het Sociaal Beleidskader Defensie 2012-2016 (SBK) en het BWDEF. De bij het primaire besluit toegekende bovenwettelijke uitkering bestaat uit een aanvulling op de reguliere werkloosheidsuitkering tot en met de einddatum, 28 februari 2018, en een aansluitende uitkering van 1 maart 2018 tot en met 1 maart 2019.
2. Verweerder heeft aan de einddatum 1 maart 2019 ten grondslag gelegd dat op grond van het SBK en het BWDEF de bovenwettelijke uitkering op de pensioengerechtigde leeftijd eindigt. Eiser wordt op [datum] 2019 65 jaar en zal dientengevolge met ingang van de eerstvolgende maand na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar de pensioengerechtigde leeftijd bereiken.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. In dat kader heeft eiser onder verwijzing naar de uitspraak van de Rechtbank Overijssel van 24 februari 2015 (ECLI:NL:RBOVE:2015:94) betoogd dat verweerder ongeoorloofd onderscheid op grond van leeftijd maakt door de bovenwettelijke uitkering van eiser te beëindigen wegens het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Eiser zal worden geconfronteerd met een forse inkomensachteruitgang aangezien hij, vanwege de verhoging van de in de Algemene Ouderdomswet (AOW) gerechtigde leeftijd, pas vanaf het moment dat hij de leeftijd van 66 jaar en 8 maanden bereikt een AOW-uitkering zal ontvangen.
4.1
In paragraaf 11 van het SBK is -voor zover thans van belang- bepaald dat bij onvrijwillig ontslag medewerkers aanspraak maken op een WW-uitkering aangevuld met een uitkering op basis van het BWDEF. Voor medewerkers van 50 jaar en ouder met een diensttijd van ten minste 10 jaar geldt op grond van het BWDEF een uitkeringsgarantie tot de dan geldende pensioengerechtigde leeftijd.
4.2
In artikel 2, derde lid, onder a van het BWDEF is bepaald dat de betrokkene die recht heeft op een WW-uitkering en die op de dag voor het intreden van zijn werkloosheid een aaneengesloten diensttijd heeft van ten minste 10 jaar en 50 jaar of ouder is, na het einde van de uitkeringsduur van de WW-uitkering recht heeft op een aansluitende uitkering tot de dag waarop hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
4.3
In artikel 122, eerste lid, van het Bard wordt aan ambtenaren, behouders in zeer bijzondere gevallen, bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar door de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 112, eerste of tweede lid, het ontslag als bedoeld in artikel 121, eerste lid onder h, verleend met ingang van de eerstvolgende maand.
5. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder erkend dat eiser als gevolg van de gekozen einddatum, niet de volledige bovenwettelijke uitkering zal ontvangen.
6. De rechtbank is met eiser van oordeel dat verweerder verboden onderscheid op grond van leeftijd maakt door de bovenwettelijke uitkering van eiser met ingang van 1 maart 2019 te beëindigen op de grond dat eiser op [datum] februari 2019 de leeftijd van 65 zal bereiken. Voor haar motivering verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 24 april 2015 (ECLI:NL:RBGEL:2015:2495).
7.1
In voormelde uitspraak heeft de rechtbank in rechtsoverweging 4.5 het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens (College) van 1 september 2014 (oordeel 2014-105) in de zaak van de Vakbond voor Burger- en Militair defensiepersoneel tegen de Minister van Defensie weergegeven over de vraag of de Minister van Defensie verboden onderscheid op grond van leeftijd maakt door de wachtgelduitkering van medewerkers te beëindigen bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Het College heeft geoordeeld dat het doel van het gemaakte leeftijdsonderscheid is het beschermen van alleen diegenen die beschikbaar zijn voor arbeid en onvoldoende inkomensvoorzieningen hebben. Het doel is naar het oordeel van het College voldoende zwaarwegend en er is geen sprake van een discriminerend oogmerk. Het doel is dan ook legitiem. Met het hanteren van de leeftijdsgrens van 65 jaar, voor het recht op een wachtgelduitkering, wordt het doel naar het oordeel van het College echter niet bereikt. Immers, ambtenaren die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt, worden door het hanteren van de leeftijdsgrens van 65 jaar juist niet beschermd tegen de inkomstenterugval. Integendeel, door het hanteren van de leeftijdsgrens van 65 jaar wordt de inkomensterugval juist veroorzaakt. Het College oordeelt dan ook dat het middel niet passend is en dat er daarom geen objectieve rechtvaardiging bestaat voor het gemaakte leeftijdsonderscheid. De Minister van Defensie heeft dan ook verboden onderscheid op grond van leeftijd gemaakt.
7.2
In rechtsoverweging 4.6 van voormelde uitspraak heeft de rechtbank het oordeel van het College en de overwegingen waarop dat oordeel berust, onderschreven. De rechtbank heeft daaraan toegevoegd dat het ABP inmiddels besloten heeft om vanaf 1 januari 2015 de pensioenregeling aan te sluiten op de AOW-leeftijd waardoor de inkomstenterugval nog groter is geworden. Voorts heeft de rechtbank van belang geacht dat eiser weliswaar kan gaan werken om het AOW-gat op te vullen, maar deze mogelijkheid aan een jongere ambtenaar die een wachtgelduitkering ontvangt ook niet wordt tegengeworpen. Ten slotte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat eiser weliswaar zijn pensioen naar voren kan halen, maar dat ook dit tot een inkomstenterugval leidt. Ten aanzien van het doel van het gemaakte leeftijdsonderscheid heeft de rechtbank nog opgemerkt dat de leeftijd waarop een ambtenaar met ontslag kan gaan in het Algemeen Rijksambtenarenreglement is verhoogd naar de AOW-leeftijd.
7.3
In rechtsoverweging 4.7 van de betreffende uitspraak heeft de rechtbank nog overwogen zich in haar oordeel gesteund te zien door het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 26 september 2013 in de zaak C-546/11 in de procedure Dansk Jurist- og Økonomforbund (optredend voor Erik Toftgaard) tegen Indenrigs- og Sundhedsministeriet. De rechtbank heeft er in dit verband op gewezen dat Nederland met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid (Wgbla) Richtlijn 2000/78/EG van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (Richtlijn 2000/78) heeft geïmplementeerd en dat dit betekent dat de Wgbla mede in het licht van de rechtspraak van het HvJEU over Richtlijn 2000/78 moet worden uitgelegd. Het HvJEU heeft in genoemd arrest van 26 september 2013 voor recht verklaard dat de artikelen 2 en 6, eerste lid, van Richtlijn 2000/78 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan ambtenaren die de leeftijd hebben bereikt waarop zij ouderdomspensioen kunnen ontvangen, op die enkele grond niet in aanmerking kunnen komen voor wachtgeld dat bestemd is voor ambtenaren die zijn ontslagen wegens schrapping van hun post.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om in de onderhavige zaak anders te oordelen. Niet in geschil is dat in de onderhavige zaak, ondanks een andere wettelijke grondslag, sprake is van een vergelijkbare feitelijke situatie en een vergelijkbare rechtsvraag.
De op 1 oktober 2015 in werking getreden ‘Voorlopige voorziening tegemoetkoming inkomensderving als gevolg van ophoging van de AOW-leeftijd’ van 28 september 2015 (Stcrt. nr. 31772) heft weliswaar gedeeltelijk het AOW-gat op, maar het naar voren halen door eiser van zijn pensioen, leidt nog steeds tot een inkomstenterugval. Het bestreden besluit kan daarom geen stand houden wegens (ongeoorloofde) leeftijdsdiscriminatie.
9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3 van de Wgbla, artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en artikel 1 van de Grondwet te worden vernietigd en artikel 2, derde lid, onder a, van het BWDEF dient buiten toepassing te blijven.
10. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen voor zover het de einddatum betreft en dat bepaald wordt dat de bovenwettelijke uitkering van eiser wordt beëindigd met ingang van de datum waarop eiser de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereikt.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
13. Eisers verzoek om schadevergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu eiser de gestelde schade niet heeft onderbouwd, ook niet ter zitting.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit, voor zover het de einddatum betreft en bepaalt dat de bovenwettelijke uitkering van eiser wordt beëindigd met ingang van de datum waarop eiser de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene ouderdomswet bereikt;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van
€ 980,-;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hamaker, voorzitter, mr. M.J.P. Heijmans en
mr. E.M. Vermeulen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.