ECLI:NL:RBGEL:2015:782

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
10 februari 2015
Zaaknummer
05/860525-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking met voorwaardelijke gevangenisstraf en werkstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verduistering in dienstbetrekking. De verdachte, werkzaam als controller, zou in de periode van 1 januari 2009 tot en met 29 januari 2014 een bedrag van ongeveer 75.000 euro hebben verduisterd van zijn werkgever. Tijdens de zitting op 27 januari 2015 heeft de verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.E. Kremer, een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat het ten laste gelegde bedrag onvoldoende onderbouwd was en heeft het bewijs gebaseerd op andere bedragen die door de verdachte zelf zijn bevestigd. Uiteindelijk heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte in totaal 62.000 euro heeft verduisterd.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en het feit dat hij een blanco strafblad heeft. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en 180 uren werkstraf geëist. De rechtbank heeft deze eis gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar, alsook tot het verrichten van 180 uren werkstraf. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij beoordeeld, maar heeft deze gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in het deel van de vordering dat niet voldoende was onderbouwd, maar heeft wel vastgesteld dat er een schikking was getroffen voor een bedrag van 87.500 euro, waardoor de schade vergoed zou zijn.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 10 februari 2015.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/860525-14
Datum zitting : 27 januari 2015
Datum uitspraak : 10 februari 2015
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
raadsvrouw : mr. J.E. Kremer, advocaat te Nijmegen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 t/m 29 januari 2014 te
Nijmegen en/of in de gemeente Overbetuwe, in elk geval in Nederland,
opzettelijk een bedrag van ongeveer 75.000 euro, in elk geval enig groot
geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan het [benadeelde]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, en welk geldbedrag verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke
dienstbetrekking van/als controller in dienst van het [benadeelde]
, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich
had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 27 januari 2015 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J.E. Kremer, advocaat te Nijmegen.
Als benadeelde heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [benadeelde]
De officier van justitie, mr. J.F. Menke, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [betrokkene], namens [benadeelde], p. 3-5;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 januari 2015;
- een rapport van [deskundige], p. 46-53.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde bedrag van € 75.000,- heeft verduisterd, nu dit bedrag naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wordt onderbouwd in de aangifte. De rechtbank zal daarom uitgaan van de bedragen die zijn genoemd dan wel bevestigd door verdachte in zijn gesprek met medewerkers van [deskundige], opgetekend in eerdergenoemd rapport. Dit betreft bedragen van 14.500 euro in 2013 [2] , 20.000 euro in 2012 [3] , 7.500 euro in Arnhem en 8.000 euro in Nijmegen in 2011 [4] , 6.000 in 2010 en 6.000 in 2009 [5] . Opgeteld levert dit een fraudebedrag op van € 62.000,-.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2009 t/m 29 januari 2014 te Nijmegen en in de gemeente Overbetuwe, opzettelijk een bedrag van 62.000 euro, toebehorende aan het [benadeelde], welk geldbedrag verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke
dienstbetrekking van controller in dienst van het [benadeelde] onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft
Het feit is strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en voorts tot het verrichten van 180 uren werkstraf subsidiair 90 dagen hechtenis.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 5 december 2014.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft over een langere periode meer dan 60.000 euro van zijn werkgever verduisterd. Van het verduisterde geld kocht verdachte onder meer luxe-artikelen en ging hij op vakantie. Verdachte heeft het vertrouwen van zijn werkgever in ernstige mate beschaamd en daarbij die werkgever forse financiële schade bezorgd. Daarbij had hij slechts oog voor zijn eigen financiële gewin. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf, zoals geëist door de officier van justitie, op zijn plaats. In het voordeel van verdachte weegt mee dat hij een blanco strafblad heeft en dat hij een terugbetalingsregeling heeft getroffen.
6A. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 56.712,46.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering toe te wijzen tot een bedrag van
€ 6.712,46, te vermeerderen met de wettelijke rente. De officier van justitie gaat daarbij uit van het fraudebedrag op de tenlastelegging, hetgeen € 50.000,- lager is dan het op de vordering onder post 1 genoemde bedrag.
De verdediging is van mening dat de vordering een onevenredige belasting van het rechtsgeding oplevert en dat de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is bij haar bewezenverklaring uitgegaan van een fraudebedrag van € 62.000,-.
Behalve dit fraudebedrag bestaat de vordering uit de posten [deskundige]
€ 9.650,00, [bedrijf 1] € 6.180,00 en [bedrijf 2] € 3.382,46. Bij elkaar opgeteld is het schadebedrag derhalve € 81.212,46. Nu door verdachte en benadeelde een schikking is getroffen voor een bedrag van € 87.500,00, is bij betaling van de schikking die schade vergoed.
Voor zover het [benadeelde] stelt meer schade te hebben geleden, is die schade op het eerste gezicht onvoldoende onderbouwd. Onderzoek van dat deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het rechtsgeding op. De rechtbank verklaart het [benadeelde] daarom niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
A.
een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet tenuitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
het verrichten van een werkstraf gedurende 180 (eenhonderdentachtig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 90 (negentig) dagen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde].
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Aldus gewezen door:
mr. J.M. Klep (voorzitter), mr. K.A.M. van Hoof en mr. H.G. Eskes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 februari 2015.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Gelderland-Midden, Rivierenland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL079A-2014012987 gesloten op 27 februari 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Rapport [deskundige], p. 49.
3.Ibidem, p. 50.
4.Ibidem.
5.Ibidem, p. 51.