ECLI:NL:RBGEL:2015:7946

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
18 december 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6183
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • R.J. Jue
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van omgevingsvergunning voor intensieve veehouderij in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 18 december 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een omgevingsvergunning voor de realisering van een rundveestal. De vergunning was verleend voor het houden van 72 stuks vrouwelijk jongvee en 20 fokstieren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan, dat intensieve veehouderij verbiedt. De voorzieningenrechter concludeerde dat de dieren niet op biologische wijze werden gehouden, wat in strijd was met de definitie van intensieve veehouderij in het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter vernietigde het bestreden besluit en schorste de omgevingsvergunning tot zes weken na de bekendmaking van het nieuw te nemen besluit op bezwaar. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag opnieuw beoordeeld moest worden, waarbij verweerder niet de uitgebreide voorbereidingsprocedure hoefde te volgen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de naleving van bestemmingsplannen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15/5120 (hoofdzaak) en 15/6183 (verzoek om voorlopige voorziening)

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het verzoek om voorlopige voorziening van de

[verzoekster] te [woonplaats] , verzoekster,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende], te [woonplaats 2] (gemachtigde: mr. J. van Groningen).

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de derde-
partij een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en afwijken van het
bestemmingsplan (binnenplanse afwijking), ten behoeve van de realisering van een
rundveestal voor het houden van 72 stuks vrouwelijk jongvee en 20 fokstieren.
Bij besluit van 9 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van
verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoekster heeft de
voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2015. Namens verzoekster is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J. IJsseldijk en R.W. ter Plate. Namens de derde-partij zijn verschenen [naam 2] technisch adviseur, en de gemachtigde.

Overwegingen

Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep
De door verzoekster aangevochten omgevingsvergunning ziet op het realiseren van een rundveestal aan [adres] in [plaats] . Verweerder stelt zich op het standpunt, dat de stal zoals die nu is vergund past binnen het vigerende bestemmingsplannen “Buitengebied Hengelo/Vorden 2005/2008 correctieve herziening “ en “Buitengebied 2005 Hengelo/ Vorden”, met uitzondering van een overschrijding van de maximale hoogte, welke met toepassing van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid wordt vergund.
Verzoekster betoogt dat ten onrechte de reguliere procedure van artikel 3:7 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gevolgd is. Gelet op de vervolgaanvragen die nog op stapel staan had volgens verzoekster een integrale beoordeling via een uniforme voorbereidingsprocedure dienen plaats te vinden.
Deze grond slaagt niet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient verweerder op basis van de aanvraag zoals die wordt gedaan te bepalen welke procedure er gevolgd moet worden. Dat is in dit geval terecht de reguliere procedure.
Artikel 2.1 onder d jo artikel 2.2. van het Besluit omgevingsrecht bieden in verband met de brandveiligheidseisen in dit geval evenmin een grondslag voor het volgen van de uniforme voorbereidingsprocedure.
Verzoekster betoogt dat vergunning is verleend ten behoeve van intensieve veehouderij, terwijl het bestemmingsplan “Buitengebied 2005 Hengelo/ Vorden” in artikel 4, vierde lid, onder g, onderdeel 1, de hervestiging hiervan in dit gebied niet toelaat.
Tussen partijen is niet in geschil dat intensieve veehouderij ter plaatse niet is toegelaten. Het geschil spitst zich er op toe of hiervan sprake is. Verweerder en de derde-partij stellen zich op het standpunt, dat het vergunde geen intensieve veehouderij behelst, omdat hier sprake is van melkrundvee. Verzoekster betoogt dat hier sprake is van intensieve veehouderij.
In artikel 1, onderdeel 37, van de planregels wordt als “ intensieve veehouderij” omschreven een agrarisch bedrijf of dat deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m² aan bedrijfsvloeroppervlak aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de Wet milieubeheer, waar geen melkrundvee, schapen, paarden of dieren biologisch gehouden worden (conform artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet) en waar geen dieren gehouden worden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan deze bepaling taalkundig niet anders gelezen worden, dan dat “biologisch” ook op melkrundvee slaat.
Niet in geschil is dat de koeien en stieren niet op biologische wijze gehouden worden. Om die reden zou er naar het oordeel van de voorzieningenrechter al sprake zijn van strijd met het bestemmingsplan.
Ook overigens overweegt de voorzieningenrechter, dat hij voor de uitleg van de term “melkrundvee” aansluiting zoekt bij het spraakgebruik. Volgens het groot woordenboek der Nederlandse taal, Van Dale, dertiende, herziene uitgave is melkvee: vee, dat gehouden wordt om de melk en een melkrund: rund, geteeld voor de melkproductie. Fokvee is vee, waarmee gefokt wordt.
De voorzieningenrechter acht het niet juist om aansluiting te zoeken bij een definitie in andere regelgeving, zoals het door verweerder ter zitting aangehaalde Activiteitenbesluit milieubeheer.
Ter zitting heeft de derde-partij naar voren gebracht dat het hier gaat om fokvee. Vast staat dat het jongvee bedoeld is om mee te fokken en dat de embryo’s bedoeld zijn voor [bedrijf] . Dat het jongvee, zoals de derde-partij betoogt, als het eenmaal kalveren heeft gekregen ook melk gaat geven maakt dat niet anders.
Verzoekers hebben er ook op gewezen, dat het bedrijf niet beschikt over een melkinstallatie. Die is pas voorzien, zo heeft de derde-partij ter zitting gezegd, bij een volgende aanvraag voor een vergunning. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mag deze volgende aanvraag geen rol spelen bij de beoordeling van dit aspect. Op basis van de hiervoor genoemde overwegingen komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het hier niet gaat om melkrundvee.
Het betoog van verzoekster slaagt.
Verzoekster betoogt dat de toepassing van de binnenplanse afwijking onvoldoende is gemotiveerd.
Ten aanzien van deze binnenplanse afwijking overweegt de voorzieningenrechter, dat het bestemmingsplan een hoogte van 10 meter zonder meer toelaat en na toepassing van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid een hoogte van 12 meter. Vergund is een hoogte van 10,68 meter.
In de tabel bij artikel 17 van de planregels wordt als algemeen criterium bij de toepassing van de (binnenplanse) afwijkingsprocedures gegeven, dat de vrijstelling (lees: afwijking) niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de waarden en belangen als omschreven in lid 2 van de artikelen 4 en 6 en dat hierbij voorts de beschrijving in hoofdlijnen van artikel 3 in acht moet worden genomen.
In artikel 3 van de planregels, de beschrijving in hoofdlijnen, wordt beschreven hoe aspecten van behoud en versterking van natuur en landschap in de beoordeling van de vergunningaanvraag moeten worden betrokken.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de planwetgever in artikel 3 van de planregels zware eisen stelt aan de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid. Aan deze eisen is door verweerder niet getoetst, wat wel had gemoeten. Deze toets heeft ook naderhand niet plaatsgevonden in het verweerschrift of anderszins in de aanloop naar de zitting.
Het betoog van verzoekster slaagt.
Ter zitting heeft verzoekster aangegeven dat zij thans genoegen neemt met de uitleg van verweerder in het verweerschrift en ter zitting over de brandveiligheidsaspecten. Wel vindt zij dat deze motivering pas na het bestreden besluit is gekomen en dat haar bezwaar op dit punt gegrond had moeten worden verklaard.
De voorzieningenrechter overweegt dat de Awb geen ‘gegrond’ of ‘ongegrond’ kent als dictum voor een besluit op bezwaar.
Deze grond kan dus niet tot een geslaagd beroep leiden.
Nu het bestreden besluit een aantal gebreken vertoont zal de voorzieningenrechter dat vernietigen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter levert het gebruik voor intensieve veehouderij een strijdigheid met het bestemmingsplan op, welk gebrek in een nieuw te nemen besluit op bezwaar niet kan worden geheeld met een nadere motivering. Verweerder heeft ter zitting aangegeven, dat dit gebruik vergund kan worden middels het verlenen van een projectafwijkingsbesluit en niet via het toepassen van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid of de zogenaamde kruimelgevallenlijst. Dit betekent hoe dan ook, dat verweerder dit initiatief alleen kan vergunnen, als hij behalve een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wabo ook een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo verleent.
De voorzieningenrechter kan niet overzien in hoeverre verweerder bereid is om zijn medewerking aan een dergelijke procedure te verlenen. Daarom zal hij niet verder finaliseren en volstaan met een kale vernietiging van het bestreden besluit. Verweerder zal opnieuw op de ingediende bezwaren dienen te besluiten. Voor zover verweerder besluit om opnieuw op de aanvraag te beslissen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om te bepalen dat als verweerder besluit om de procedure voor een projectafwijkingsbesluit te volgen, hij daarbij niet de uitgebreide voorbereidingsprocedure hoeft te volgen. Hij kan dat bepalen met gebruikmaking van zijn bevoegdheid uit artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder a van de Awb.
De voorzieningenrechter sluit niet uit, dat de overige door hem geconstateerde gebreken in een nieuw besluit op bezwaar middels een nadere motivering kunnen worden hersteld.
Omdat het beroep gegrond is maar de zaak niet finaal wordt afgedaan, is er aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit vernietigd. De aanvraag moet in bezwaar opnieuw beoordeeld worden. Daarom zal de voorzieningenrechter de verleende omgevingsvergunning hangende de besluitvorming op dat bezwaar schorsen tot zes weken na bekendmaking van het nieuw te nemen besluit op bezwaar.
Verweerder zal worden opgedragen het door verzoekster voor de behandeling van het verzoek en het beroep betaalde griffierecht (2 x € 331 = € 662) te vergoeden.
Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de voorzieningenrechter niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt met toepassing van de bevoegdheid van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb,
dat verweerder de procedure van afdeling 3.4 van de Awb niet hoeft te volgen als hij de procedure gaat volgen om een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo;
- schorst het primaire besluit tot zes weken na de bekendmaking van het besluit waarin
opnieuw op de bezwaren daartegen wordt beslist;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening voor het overige af;
- bepaalt dat verweerder de door verzoekster betaalde griffierechten (totaal € 662) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Jue, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Litjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
Griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.