ECLI:NL:RBGEL:2015:8083

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 augustus 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
19-08-2015
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.M.Th. Quaadvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling rekening courant schuld in faillissement

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 19 augustus 2015 uitspraak gedaan in een handelszaak waarbij de curator van Den Bosch Innovatie B.V. (DBI) vorderde dat Interphase Holding B.V. de rekening courant schuld van € 17.800,00 aan de boedel zou terugbetalen. De curator, mr. Robbert Gerard Roeffen, stelde dat Interphase niet had voldaan aan een sommatie om deze schuld binnen zeven dagen te betalen. Interphase voerde verweer en stelde dat zij tegenvorderingen had op DBI, onder andere uit hoofde van pensioenaanspraken en betalingen aan crediteuren van DBI. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde tegenvorderingen, met name omdat er geen bewijs was dat aan de pensioenafspraken uitvoering was gegeven en dat de betalingen aan EDC Holding niet konden worden verrekend met de vordering van DBI. De rechtbank wees de vordering van de curator toe en veroordeelde Interphase tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Tevens werd Interphase in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering bij het stellen van tegenvorderingen in faillissementszaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/274485 / HA ZA 14-664
Vonnis van 19 augustus 2015
in de zaak van
mr. ROBBERT GERARD ROEFFEN Q.Q.
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Den Bosch Innovatie B.V.,
kantoor houdende te 's-Hertogenbosch,
eiser,
advocaat mr. M.A.C. Geurts te ’s-Hertogenbosch
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERPHASEHOLDING B.V.,
gevestigd te Kerkdriel,
gedaagde,
advocaat mr. drs. S.A. [naam 2] te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de curator en Interphase genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 25 februari 2015
  • een productie van de zijde van Interphase, bij B8 formulier van 9 juni 2015 toegezonden
- het proces-verbaal van comparitie van 25 juni 2015, waar de advocaten van partijen aan de hand van spreekaantekeningen de standpunten hebben toegelicht
  • de akte overlegging producties van Interphase
  • de akte houdende vermindering van eis van de curator.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 15 oktober 2013 is Den Bosch Innovatie B.V. (hierna te noemen: DBI) in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. R.G. Roeffen tot curator.
2.2.
DBI was voorheen genaamd European Design Centre B.V. (hierna ook te noemen: EDC).
2.3.
Interphase hield op het moment van faillietverklaring van DBI 20% van het geplaatst aandelenkapitaal in DBI. Enig aandeelhouder en statutair bestuurder van Interphase is de heer [naam] .
Mena Holding B.V. houdt 40% van het geplaatst aandelenkapitaal in DBI. Enig aandeelhouder/bestuurder van Mena Holding B.V. is de heer [naam 1] . De heer [naam 2] houdt 40 % van het geplaatst aandelenkapitaal in DBI.
2.4.
In de Notulen Algemene Vergadering van Aandeelhouders EDC van 5 juli 2011 staat onder meer vermeld:
4. Financiën
[naam 1] en [naam] stellen dat Mena Holding en Interphase Holding in het kader van pensioenopbouw afspraken willen maken. Hier is eerder over gesproken maar dit is nooit geformaliseerd. [naam 1] stelt voor dat Mena Holding met ingang van 1 januari 2011 een bedrag van 18.000 Euro per jaar hiervoor in rekening brengt aan EDC. Voor Interphase Holding stelt [naam] een bedrag van 12.000 euro per jaar voor. [naam 2] gaat akkoord met de bedragen maar stelt voor om het in te laten gaan per 1 juli 2011 en de betalingen pas te laten plaatsvinden als de liquiditeit dit toelaat. [naam 1] en [naam] stellen als ingangsdatum 1 april 2011 voor. [naam 2] gaat hiermee akkoord. (…)
5. (…)
6. Besluiten
(…)
  • Interphase Holding BV heeft m.i.v. 1 april 2011 recht op 12.000 Euro per jaar aan pensioenvergoeding;
  • Mena Holding BV heeft m.i.v. 1 april 2011 recht op 18.000 euro per jaar aan pensioenvergoeding.
(…)
2.5.
Interphase heeft in de maanden mei, juni en juli 2013 betalingen verricht aan EDC Holding B.V. voor een totaalbedrag van € 40.250,00.
2.6.
In de administratie van EDC staat op de grootboekkaart van de Rekening courant met Interphase op 15 oktober 2013 een eindsaldo vermeld van € 17.800,00.
2.7.
De curator heeft Interphase bij brief van 18 november 2013 gesommeerd de rekening courant schuld aan DBI van € 17.800,00 binnen zeven dagen op de boedelrekening bij te laten schrijven. Interphase heeft aan die sommatie geen gehoor gegeven.

3.De vordering

3.1.
De curator vordert, na vermindering van eis, Interphase, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, te veroordelen tot betaling van de rekening courant schuld aan de curator van € 17.800,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente dan wel de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2013, dan wel 26 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede Interphase te veroordelen een bedrag van € 1.061,50 aan de curator te betalen ter zake van buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van Interphase in de kosten van de procedure, inclusief nakosten vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
De curator voert ter onderbouwing van de vordering, in het licht van de vaststaande feiten, aan dat DBI op de datum van het faillissement een vordering had op Interphase van € 17.800,00 uit hoofde van de rekening courant verhouding. Interphase laat deze schuld ondanks sommatie onbetaald. De curator heeft buitengerechtelijke werkzaamheden verricht, die op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten € 1.061,50 bedragen en voor rekening van Interphase komen.
3.3.
Interphase voert verweer, dat bij de beoordeling aan de orde komt.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van DBI op Interphase in rekening courant van € 17.800,00 is voldoende onderbouwd met de overgelegde grootboekkaarten. Interphase heeft tegen het bestaan van deze vordering op zich ook geen verweer gevoerd, zodat deze vordering in zoverre vaststaat.
4.2.
Interphase voert als verweer aan dat zij tegenvorderingen heeft op DBI, die zij met de vordering van DBI op haar wil verrekenen. Deze tegenvorderingen bestaan uit pensioenaanspraken enerzijds en uit door Interphase voor DBI verrichte betalingen anderzijds.
4.3.
Voor de onderbouwing van haar stelling dat Interphase een pensioenaanspraak heeft op DBI verwijst Interphase naar de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders van 5 juli 2011, hiervoor bij de feiten weergegeven. Interphase stelt dat is afgesproken dat pensioenbetalingen plaatsvinden als de liquiditeit van DBI dat toelaat. Er is weliswaar nimmer voldoende liquiditeit geweest, maar dat neemt volgens Interphase niet weg dat de vordering uit hoofde van die pensioenaanspraak thans voor verrekening in aanmerking komt. De curator betwist dit.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat van een opeisbare tegenvordering uit hoofde van de gestelde pensioenafspraak, die voor verrekening in aanmerking komt, onvoldoende is gebleken. Gesteld noch gebleken is immers dat aan het volgens de notulen genomen besluit feitelijk enig gevolg is gegeven. Van het bestaan van enige pensioenovereenkomst tussen de betrokken partijen is immers niet gebleken. Facturen waarbij Interphase de gestelde pensioenaanspraken bij DBI in rekening brengt dan wel andere boekhoudkundige bescheiden waaruit enige pensioenverplichting blijkt zijn niet overgelegd, terwijl de gestelde pensioenaanspraken ook niet zijn verwerkt in de jaarrekeningen van DBI of Interphase. Nu niet in geschil is dat DBI over de gehele periode waarover de gestelde pensioenaanspraak zou gelden onvoldoende liquiditeit had, en betaling pas plaats zou vinden als de liquiditeit dit zou toelaten, is ook op die grond voor verrekening geen plaats. Bij gebreke van een opeisbare, rechtens afdwingbare vordering, is aan de vereisten voor verrekening niet voldaan, hetgeen er toe leidt dat het verrekeningsverweer met betrekking tot gestelde pensioenafspraken faalt.
4.5.
Interphase stelt daarnaast dat zij een tegenvordering heeft uit hoofde van door haar voor DBI betaalde crediteuren voor een bedrag van € 40.250,00, welke zij wenst te verrekenen. Onbetwist staat vast dat door Interphase in het voorjaar van 2013 betalingen zijn verricht aan EDC Holding B.V. (hierna te noemen: EDC Holding), dus niet aan (crediteuren van) DBI. Volgens Interphase zijn de bedragen die zij aan EDC Holding heeft betaald vervolgens aangewend ten behoeve van betaling van crediteuren van DBI, hetgeen partijen op het moment van betaling door Interphase ook voor ogen stond. Doordat Interphase aldus crediteuren van DBI heeft voldaan, is een vordering van Interphase op DBI ontstaan ter hoogte van de door EDC Holding gedane betalingen, aldus Interphase.
4.6.
Vaststaat dat Interphase bedragen heeft betaald aan EDC Holding en dat EDC Holding betalingen heeft verricht aan crediteuren van DBI, welke betalingen zijn verwerkt in de rekening-courantverhouding tussen EDC Holding en DBI, hetgeen ook blijkt uit de administratie van DBI (grootboekkaarten van EDC). Deze betalingen zijn geboekt als vordering van EDC Holding op DBI. Gesteld noch gebleken is dat de betreffende betalingen zijn verwerkt in de rekening courantverhouding tussen Interphase en DBI. Ook overigens zijn geen bescheiden overgelegd waaruit blijkt dat Interphase, en niet EDC Holding, een vordering heeft op DBI. De verwijzing naar de verklaring van 9 februari 2015 van de boekhouder van (onder meer) DBI, de heer J. Hettema, inhoudende dat voor betaling aan crediteuren van DBI via EDC Holding was gekozen omdat gezien een overstand niet meer via de bankrekening van DBI kon worden betaald, leidt er, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet zonder meer toe dat daarmee een vorderingsrecht ontstaat van Interphase op DBI. Ook de door Interphase overgelegde verklaring van de heer [naam 1] van 7 juni 2015 maakt het oordeel niet anders, nu ook uit die verklaring niet kan worden opgemaakt dat Interphase een vordering heeft op DBI uit hoofde van de door EDC Holding gedane betalingen aan crediteuren van DBI. De verklaring van Interphase, tot slot, ter gelegenheid van de comparitie, die inhoudt dat de aandeelhouders van DBI financiële middelen bij wijze van lening ter beschikking hebben gesteld, leidt niet tot een ander oordeel. Een betaling door Interphase aan EDC Holding uit hoofde van een lening leidt in beginsel tot een vordering op EDC Holding. Van enige (rechtsgeldige) schuldoverneming is, bij gebreke van gestelde wilsovereenstemming tussen EDC Holding en DBI, niet gebleken.
4.7.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is onvoldoende komen vast te staan dat Interphase een vordering heeft op DBI uit hoofde van door EDC Holding gedane betalingen aan crediteuren van DBI. Dat betekent dat bij gebreke van een vordering van Interphase op DBI geen verrekening kan plaatsvinden. Ook het tweede verrekeningsverweer faalt derhalve.
4.8.
De slotsom is dat de vordering van de curator voor een bedrag van € 17.800,00 in hoofdsom zal worden toegewezen. Nu het om een vordering in rekening-courant gaat is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, geen grond voor toewijzing van de gevorderde wettelijke handelsrente. Wel kan de wettelijke rente worden toegewezen, zulks vanaf het moment van opeisbaarheid, 26 november 2013.
4.9.
De curator heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en heeft vergoeding daarvan gevorderd. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de rechtbank de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal toewijzen volgens de wettelijke staffel. Gelet op de verminderde vordering wordt een bedrag van € 953,00 aan buitengerechtelijke kosten toegewezen.
4.10.
Interphase zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De curator verzoekt er bij de proceskostenveroordeling rekening mee te houden dat Interphase pas na de comparitie van partijen de stukken in het geding heeft gebracht ter onderbouwing van haar verweer tegen de in eerste instantie ook gevorderde € 10.850,00, waarna de curator dit deel van de vordering heeft ingetrokken. De rechtbank zal hiermee rekening houden bij het bepalen van het liquidatietarief.
De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
- dagvaarding € 82,02
- griffierecht 868,00
- salaris advocaat
1.158,00(2.0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 2.108,02

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt Interphase om aan de curator te betalen een bedrag van € 17.800,00 (zeventienduizendachthonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 26 november 2013 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Interphase om aan de curator te betalen een bedrag van € 953,00 aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
veroordeelt Interphase in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 2.108,02, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt Interphase in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Interphase niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.Th. Quaadvliet en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2015.
Coll. Aep