ECLI:NL:RBGEL:2015:8246

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 december 2015
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
277769
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.J. Elferink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Derdenbeslag en de juistheid van de afgegeven derdenverklaring in een civiele procedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een vordering van eiseres [eiser] tegen de vennootschap onder firma [V.O.F.] en de gedaagden [gedaagde] en [gedaagde 1] in het kader van een derdenbeslag. Eiseres heeft derdenbeslag gelegd onder [V.O.F.] in verband met een niet betaalde partnerbijdrage die [gedaagde 1] aan haar verschuldigd is. De rechtbank heeft op 2 december 2015 vonnis gewezen, waarin de vraag centraal staat of de afgegeven derdenverklaring door [V.O.F.] juist is. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde 1] niet heeft voldaan aan de partnerbijdrage die door de rechtbank was vastgesteld en dat er wel degelijk een rechtsverhouding bestaat tussen [gedaagde 1] en [V.O.F.]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maandelijkse betalingen van [V.O.F.] aan [gedaagde 1] als een vergoeding voor werkzaamheden moeten worden beschouwd, en dat deze betalingen vatbaar zijn voor derdenbeslag. De rechtbank heeft de vordering van eiseres toegewezen en [V.O.F.] c.s. veroordeeld tot het betalen van de verschuldigde bedragen aan eiseres, evenals de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/277769 / HA ZA 15-79 / 1171
Vonnis van 2 december 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te Barneveld,
eiseres,
advocaat mr. J.J. Wolleswinkel te Barneveld,
tegen

1.vennootschap onder firma [V.O.F.] .,

gevestigd te Barneveld,
2.
[gedaagde],
wonende te Barneveld,
3.
[gedaagde 1],
wonende te Lunteren, gemeente Ede,
gedaagden,
advocaat mr. W. Kok te Barneveld.
Partijen zullen hierna enerzijds [eiser] en anderzijds [V.O.F.] , [gedaagde] en [gedaagde 1] , gezamenlijk [V.O.F.] c.s., genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 april 2015
  • het verkorte proces-verbaal van comparitie van 23 juni 2015 met de daarin genoemde processtukken
  • de akte uitlating van [eiser] van 23 september 2015 met de daarbij overgelegde beschikking van de rechtbank Gelderland van 8 september 2015
  • de akte uitlating van [V.O.F.] c.s. van 23 september 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde 1] zijn met elkaar gehuwd geweest. Dit huwelijk is ontbonden door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 30 mei 2013 in de registers van de burgerlijke stand op 20 september 2013.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 17 oktober 2013 is bepaald dat, met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, de man aan de vrouw een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud (hierna: de partnerbijdrage) zal betalen van € 1.000,00 per maand.
2.3.
Bij beschikking van het gerechtshof Arnhem Leeuwarden van 30 september 2014 is, onder vernietiging van de beschikking van deze rechtbank van 17 oktober 2013, voormelde partnerbijdrage met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, bepaald op € 2.859,00 bruto per maand.
2.4.
[gedaagde 1] is niet tot betaling van de vastgestelde partnerbijdrage overgegaan.
2.5.
[gedaagde 1] en [gedaagde] zijn vennoten van [V.O.F.] .
2.6.
[eiser] heeft derdenbeslag gelegd onder [V.O.F.] . [V.O.F.] heeft op 27 november 2014 een derdenverklaring afgelegd. Daar staat in dat er wel een rechtsverhouding tussen [gedaagde 1] en [V.O.F.] is, maar dat [V.O.F.] terzake niets aan [gedaagde 1] verschuldigd.
2.7.
In een email van 13 december 2014 heeft de deurwaarder namens [eiser] aan [V.O.F.] onder meer het volgende geschreven.
Namens cliënt/de beslaglegger kan ik u melden, dat dezenietakkoord gaat met de door u afgelegde verklaring, waarin u aangeeft als zou tussen de vennootschap onder firma en de heer M.M. [gedaagde 1] weliswaar een rechtsverhouding per datum beslaglegging bestaan echter voorts “€ 0,00” verschuldigd zijn, en die verklaring dan ook betwist alsmede aanvulling daarvan eist. Namens client/de beslaglegger verzoek ik u dan ook alsnog een nadere verklaring cq. aanvulling op die verklaring te verstrekken.
Uw aanvullende / nadere verklaring zie ik graag binnen 14 dagen na heden van u tegemoet.
2.8.
In een door [eiser] overgelegd overzicht, gedateerd op 2 december 2014 (hierna: overzicht maandlasten [gedaagde 1] 2014) staat – voor zover hier van belang – het volgende.
Maandlasten M.M. van der [gedaagde 1] privé
(…)
Ik schrijf € 3.500 per maand van [V.O.F.] naar prive
Hiervan moet weer € 1.000 terug voor aflossing schulden van [V.O.F.]
(…)
2.9.
Op door [eiser] overgelegde bankafschriften staat – voor zover hier van belang – onder meer het volgende
Datum
01-04-2014
(…) BIJ 3.500,00
Naam: [V.O.F.]
Omschrijving: Prive opname april 2014
(…) BIJ 3.500,00
Naam: [V.O.F.]
Omschrijving: Prive opname mei 2014
(…) BIJ 3.500,00
Naam: [V.O.F.]
Omschrijving: Prive opname juni 2014
(…)
2.10.
In een door [gedaagde 1] overgelegd overzicht, gedateerd op 10 juni 2015 (hierna: overzicht maandlasten [gedaagde 1] 2015) staat – voor zover hier van belang – het volgende.
Maandlasten M.M. van der [gedaagde 1] privé
(…)
Ik schrijf € 2.500 per maand van [V.O.F.] naar prive
(…)
2.11.
Op een door [V.O.F.] c.s. overgelegd bankafschrift met afdrukdatum 11 juni 2015 staat – voor zover hier van belang – het volgende.
Datum Omschrijving (…) Bedrag (€)
28-05-2015 Naam: [V.O.F.]
Omschrijving: Prive opname juni 2.500,00 Bij
2015
(…)
(…)
11-05-2015 Naam: [V.O.F.] 500,00 Bij
Omschrijving: Prive opname
(…)
29-04-2015 Naam: [V.O.F.] 2.000,00 Bij
Omschrijving: Prive opname mei 2015
(…)
30-03-2015 Naam: [V.O.F.] 2.000,00 Bij
Omschrijving: Prive opname april 2015
(…)
27-02-2015 Naam: [V.O.F.] 2.500,00 Bij
Omschrijving: Prive opname maart
2015
(…)
(…)
30-01-2015 Naam: [V.O.F.] 3.500,00 Bij
Omschrijving: Prive opname februari
2015
(…)
(…)
29-12-2015 Naam: [V.O.F.] 3.500,00 Bij
Omschrijving: Prive opname januari
2015
(…)
2.12.
Bij beschikking van deze rechtbank van 8 september 2015 heeft de rechtbank de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 september 2014 gewijzigd in die zin, dat de door [gedaagde 1] te betalen kosten van het levensonderhoud van [eiser] met ingang van 15 december 2014 nader wordt vastgesteld op nihil.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank - voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – [V.O.F.] c.s. zal veroordelen tot het afleggen van een gerechtelijke verklaring terzake het onder [V.O.F.] op 31 oktober 2014 gelegde derdenbeslag, met veroordeling tot betaling van hetgeen volgens de vaststelling door de rechter aan [eiser] zal blijken toe te komen van [V.O.F.] c.s., met veroordeling van [V.O.F.] c.s. in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering heeft [eiser] aangevoerd dat [gedaagde 1] maandelijks een bedrag van € 3.500,00 ontvangt van [V.O.F.] . Aangezien [gedaagde 1] meer dan voltijds werkt voor [V.O.F.] , moet dit bedrag gezien worden als vergoeding voor werkzaamheden, die vatbaar is voor derdenbeslag. Subsidiair dient op grond van artikel 479a Rv een redelijke vergoeding voor de werkzaamheden vastgesteld te worden. De door [V.O.F.] c.s. afgegeven verklaring dat [V.O.F.] niets verschuldigd is aan [gedaagde 1] klopt daarom niet.
3.3.
[V.O.F.] c.s. voert verweer en heeft daartoe aangevoerd dat er geen verplichting bestaat voor [V.O.F.] om een maandelijks bedrag aan [gedaagde 1] te betalen. Vanwege het negatief eigen vermogen is er ook geen ruimte om een redelijke vergoeding ex artikel 479a Rv te bepalen. Voor zover de rechtbank een redelijke vergoeding vast zou stellen, dient daarbij rekening gehouden te worden met de beslagvrije voet.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het meest verregaande verweer van [V.O.F.] c.s. is dat [eiser] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in onderhavige procedure, nu zij de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 september 2014 aan het beslag van 31 oktober 2014 ten grondslag heeft gelegd. Zij dient zich volgens [V.O.F.] c.s. echter te baseren op de laatstelijk gewezen beschikking van deze rechtbank van 8 september 2015.
De rechtbank kan [V.O.F.] c.s. in dit verweer niet volgen. Voornoemde beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft haar gelding immers niet verloren. Na wijziging is [gedaagde 1] op grond van de beschikking van het hof nog altijd de partnerbijdrage van € 2.859,00 verschuldigd over de periode 20 september 2013 tot 15 december 2014. De rechtbank gaat daarom aan dit verweer voorbij.
4.2.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of de door [V.O.F.] c.s. afgelegde verklaring juist is. Dit spitst zich toe op de vraag of de maandelijkse betaling van de [V.O.F.] aan [gedaagde 1] kan worden beschouwd als door [V.O.F.] aan [gedaagde 1] verschuldigde geldsommen.
4.3.
Volgens artikel 475a Rv strekt derdenbeslag zich uit over al wat de derde aan de geëxecuteerde verschuldigd is of aan de geëxecuteerde toebehoort. [gedaagde] en [gedaagde 1] hebben ter comparitie verklaard dat zij beide ongeveer hetzelfde bedrag maandelijks onttrekken aan [V.O.F.] en dat zij beide ongeveer evenveel werken voor [V.O.F.] . [eiser] heeft onweersproken gesteld dat [gedaagde 1] meer dan fulltime werkt voor [V.O.F.] . In dat licht kan naar het oordeel van de rechtbank de maandelijkse overschrijving van [V.O.F.] aan [gedaagde 1] niet anders opgevat worden dan een vergoeding voor door [gedaagde 1] verrichte werkzaamheden. Deze periodieke betaling is vatbaar voor derdenbeslag.
Hetgeen [gedaagde] c.s. hiertegen in haar verweer heeft aangevoerd, namelijk dat de maandelijkse vergoeding (eigenlijk) niet van [V.O.F.] gevergd kan worden omdat er sprake is van een negatief eigen vermogen maakt dat niet anders. Het bestaan van een negatief eigen vermogen kan van belang zijn bij beëindiging van de VOF. In dat geval vindt namelijk vereffening plaats, waarbij vorderingen worden geïnd, schulden worden betaald en de activa van de vennootschap te gelde worden gemaakt en het (voor zover daarvan sprake is) resterende saldo wordt verdeeld. Maar dat sprake is van beëindiging van de VOF is gesteld noch gebleken. Op grond van het voorgaande is de derdenverklaring die [V.O.F.] c.s. heeft afgegeven onjuist.
4.4.
[eiser] heeft gevorderd dat de rechtbank [V.O.F.] c.s. beveelt een gerechtelijke verklaring te doen. Deze vordering is op grond van het voorgaande in beginsel toewijsbaar. [V.O.F.] c.s. heeft echter ter comparitie erin volhard dat [gedaagde 1] geen vordering op haar heeft en handhaaft aldus haar buitengerechtelijke verklaring als gerechtelijke verklaring. Derhalve zal [V.O.F.] c.s. niet bij vonnis nogmaals bevolen worden een gerechtelijke verklaring te doen. De rechtbank zal hierna zelf vaststellen welk bedrag [V.O.F.] aan [gedaagde 1] verschuldigd is.
4.5.
[eiser] heeft tevens gevorderd dat de rechtbank [gedaagde] c.s. veroordeelt tot betaling van hetgeen volgens vaststelling door de rechter aan [eiser] toekomt.
4.6.
Blijkens de beschikking van deze rechtbank van 8 april 2013, in samenhang gezien met de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 september 2014, is [gedaagde 1] in totaal een bedrag van € 40.026,00 (namelijk 14 maanden * € 2.859,00 partnerbijdrage) verschuldigd aan [eiser] in verband met partnerbijdrage. Het derdenbeslag is gelegd ter verkrijging van dit bedrag.
4.7.
De rechtbank gaat er vanuit dat ten tijde van de betekening van het derdenbeslag de maandelijkse vergoeding van [V.O.F.] aan [gedaagde 1] € 3.500,00 bedroeg. Dit blijkt uit het door [eiser] overgelegde overzicht maandlasten [gedaagde 1] 2014 en de door haar overgelegde bankafschriften. [gedaagde 1] heeft in zijn verweer aangevoerd dat hij maandelijks € 1.000,- stortte op de rekening van [V.O.F.] om de schuld van [V.O.F.] te verlagen en dat daarom de maandelijkse vergoeding feitelijk € 2.500,00 bedroeg. De rechtbank kan [gedaagde 1] in dat standpunt niet volgen, nu de keuze die [gedaagde 1] maakt in de besteding van de maandelijkse vergoeding niet relevant is voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding zelf. De rechtbank gaat daar dan ook aan voorbij. [gedaagde 1] heeft ter zitting verklaard dat het bedrag dat maandelijks aan hem wordt overgemaakt door [V.O.F.] inmiddels € 2.500,- bedraagt. Op grond van deze niet betwiste verklaring van [gedaagde 1] , het door [gedaagde 1] overgelegde overzicht maandlasten [gedaagde 1] 2015 en het door hem overgelegde bankafschrift gaat de rechtbank er vanuit dat [V.O.F.] sinds maart 2015 maandelijks € 2.500,00 heeft uitgekeerd aan [gedaagde 1] .
4.8.
[eiser] heeft aangevoerd dat [V.O.F.] in ieder geval € 3.500,00 per maand verschuldigd is op grond van artikel 479a Rv. Omdat in het verleden telkens dat bedrag door [V.O.F.] is uitgekeerd aan [gedaagde 1] dient de redelijke vergoeding volgens [eiser] op dat bedrag vastgesteld te worden.
De rechtbank kan [eiser] in dat standpunt niet volgen. Artikel 479a Rv is van toepassing als een schuldenaar om niet, of tegen onevenredig lage vergoeding werkzaamheden verricht. Het had op de weg van [eiser] gelegen om te stellen dat het bedrag van € 2.500,00 onevenredig laag is als vergoeding voor de werkzaamheden die [gedaagde 1] voor [V.O.F.] verricht en deze stelling nader te onderbouwen. Nu zij dat heeft nagelaten stelt de rechtbank de maandelijkse vergoeding van [V.O.F.] aan [gedaagde 1] vast op € 3.500,00 tot en met februari 2015 en € 2.500,00 sinds maart 2015.
4.9.
[V.O.F.] c.s. heeft in haar verweer aangevoerd dat, voor zover de rechtbank van oordeel zou zijn dat er sprake is van een vergoeding voor werkzaamheden, rekening gehouden dient te worden met een beslagvrije voet. Volgens haar berekening zou deze ten minste € 965,00 per maand moeten bedragen. [eiser] heeft betwist dat er rekening gehouden diende te worden met een beslagvrije voet, omdat [gedaagde 1] ook inkomsten heeft uit andere bronnen.
4.10.
De rechtbank stelt voorop dat volgens artikel 475b lid 1 Rv beslag onder een derde op periodieke betalingen waaraan een beslagvrije voet is verbonden, slechts geldig is voor zover de periodieke betaling de beslagvrije voet overtreft. In artikel 475c onder a Rv is bepaald dat een beslagvrije voet is verbonden aan vorderingen tot periodieke betaling van loon. Nu er geen arbeidsovereenkomst bestaat tussen [V.O.F.] c.s. en [gedaagde 1] , rijst de vraag in hoeverre in dit geval sprake kan zijn van loon in de zin van artikel 475c onder a Rv.
4.11.
Anders dan waar [V.O.F.] c.s. kennelijk van uit gaat, kent de wet niet de mogelijkheid voor de civiele rechter om de beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475c Rv op verzoek van de beslagene vast te stellen of te bepalen. Indien de beslagvrije voet niet of niet juist wordt toegepast door de deurwaarder, dient degene wiens periodieke uitkering is beslagen, een executiegeschil (artikel 438 lid 2 Rv) of executie-kort geding (artikel 438 lid 2 Rv) te entameren. De rechtbank komt deze bevoegdheid in dit geval niet toe.
4.12.
[V.O.F.] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 103,58
- griffierecht 78,00
- salaris advocaat
2.235,00(2,5 punt × tarief € 894,00)
Totaal € 2.416,58

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart dat de gerechtelijke verklaring terzake het op 31 oktober 2014 gelegde derdenbeslag dient te luiden, dat terzake de rechtsverhouding die tussen [V.O.F.] en [gedaagde 1] bestaat, [V.O.F.] tot 1 maart 2015 maandelijks € 3.500,00 en vanaf 1 maart 2015 maandelijks € 2.500,00 verschuldigd is aan [gedaagde 1] .
5.2.
veroordeelt [V.O.F.] , [gedaagde] en [gedaagde 1] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser] te betalen een bedrag van – voor zover de hiernavolgende bedragen de beslagvrije voet overstijgen – vier keer € 3.500,00, negen keer € 2.500,00 en vanaf december 2015 € 2.500,00 per maand, totdat de totaalsom volledig is voldaan.
5.3.
veroordeelt [V.O.F.] , [gedaagde] en [gedaagde 1] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.416,58, waarvan € 103,58 aan explootkosten na ontvangst van een daartoe strekkend betalingsverzoek van de griffie moet worden voldaan aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.726 ten name van Arrondissement Gelderland onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Elferink en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2015