ECLI:NL:RBGEL:2015:8278

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
292888
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van concurrentie- en relatiebeding en schorsing daarvan in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 december 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vennootschap onder firma, hierna aangeduid als [eiseres], en [gedaagde]. [eiseres] vorderde nakoming van een concurrentie- en relatiebeding dat was overeengekomen in de arbeidsovereenkomst met [gedaagde]. De vordering was gebaseerd op de stelling dat [gedaagde] na zijn uitdiensttreding bij [eiseres] werkzaamheden verrichtte voor een concurrerende onderneming, wat in strijd zou zijn met het beding. [gedaagde] voerde verweer en stelde dat hij het beding niet had geschonden en dat het beding onredelijk bezwarend was.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er een belangenafweging moest plaatsvinden. Hierbij werd in aanmerking genomen dat [gedaagde] al geruime tijd in de mobility markt werkzaam was en dat hij zichzelf binnen deze markt had ontwikkeld. De rechter oordeelde dat het concurrentiebeding slechts gedurende zes maanden na de uitdiensttreding van [gedaagde] in stand zou blijven, waarna het zou worden geschorst. De vordering van [eiseres] tot betaling van boetes op basis van schending van het concurrentie- en relatiebeding werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat [gedaagde] het beding had geschonden.

De rechtbank heeft [eiseres] in de proceskosten veroordeeld, terwijl de vordering in reconventie van [gedaagde] grotendeels werd toegewezen. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij de handhaving van concurrentiebedingen, vooral in situaties van bedrijfsovername en langdurige dienstverbanden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/292888 / KG ZA 15-571
Vonnis in kort geding van 17 december 2015
in de zaak van
vennootschap onder firma
[eiseres],
mede handelend onder de naam [eiseres] ,
gevestigd te Duiven,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R. Bijlsma te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te Driel,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.M.K. van Dooren te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

In conventie en in reconventie

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 9;
  • de nagezonden productie 10 van [eiseres] ;
  • de eis in reconventie met producties 1 tot en met 10;
  • de mondelinge behandeling van 3 december 2015;
  • de pleitnota van [eiseres] ;
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

In conventie en in reconventie

2.1.
[gedaagde] , geboren op [geboortedatum] 1958, is met ingang van 8 november 2005 in dienst getreden bij [bedrijf] in de functie van elektronica reparateur/monteur op basis van een arbeidscontract voor de duur van één jaar. De tijdelijke arbeidsovereenkomst is op 8 november 2007 voor de tweede keer met één jaar verlengd. In 2008 is de overeenkomst nogmaals met een jaar verlengd.
2.2.
In het najaar van 2009 is [bedrijf] overgenomen door de heer [naam] en mevrouw [naam] . De onderneming is voortgezet als vennootschap onder firma, handelende onder de naam [eiseres] . In het kader van de bedrijfsovername is tussen [eiseres] en [gedaagde] een nieuwe arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met ingang van 8 oktober 2009 op schrift gesteld. Deze overeenkomst is ondertekend door beide partijen. [eiseres] heeft dit gedaan op 2 februari 2010. De overeenkomst vermeldt, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang:
‘(…)
Artikel 13: concurrentiebeding
13.1
Het is de werknemer zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever verboden om gedurende een tijdvak van drie jaren na het eindigen van de arbeidsovereenkomst binnen een straal van 30 kilometer rond Duiven als zelfstandig ondernemer, als werknemer in dienst van derden of anderszins, direct of indirect, om niet of tegen betaling, werkzaam te zijn bij een onderneming, persoon of organisatie, die dezelfde zaken en/of diensten levert als de onderneming van de werkgever, dan wel om gedurende het genoemde tijdvak op enigerlei andere wijze betrokken te zijn bij, belang te hebben bij, financieel geïnteresseerd te zijn bij een dergelijke onderneming, persoon of organisatie.
13.2
Het is de werknemer zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever verboden om gedurende een tijdvak van een jaar na het eindigen van de arbeidsovereenkomst als zelfstandig ondernemer, als werknemer in dienst van derden of anderszins, direct of indirect, om niet of tegen betaling, zaken of diensten gelijk aan of vergelijkbaar met die waarop de onderneming van de werkgever zich toelegt, te leveren aan diegenen die op enig tijdstip gedurende de laatste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst dergelijke zaken of diensten van de werkgever betrokken, dan wel om gedurende het genoemde tijdvak op enigerlei wijze betrokken te zijn bij, belang te hebben bij, financieel geïnteresseerd te zijn bij de levering van zulke zaken of diensten aan de genoemde derden, dan wel om gedurende het genoemde tijdvak met deze derden contacten van commerciële aard te onderhouden.
13.3
Het is de werknemer zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever verboden om gedurende een tijdvak van drie jaren na het eindigen van de arbeidsovereenkomst als zelfstandig ondernemer, als werknemer in dienst van derden of anderszins, direct of indirect, om niet of tegen betaling, zaken of diensten gelijk aan of vergelijkbaar met die welke in de uitoefening van de onderneming van de werkgever van derden werden betrokken, bedrijfsmatig te betrekken van diegenen die op enig tijdstip gedurende de laatste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst dergelijke zaken of diensten aan de werkgever levereden, dan wel om gedurende het genoemde tijdvak op enigerlei andere wijze betrokken te zijn bij, belang te hebben bij, financieel geïnteresseerd te zijn bij het betrekken van zulke zaken of diensten van de genoemde derden, dan wel om gedurende het genoemde tijdvak met deze derden contacten van commerciële aard te onderhouden.
13.4
Het is de werknemer verboden om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever gedurende een tijdvak van drie jaren na het eindigen van de arbeidsovereenkomst bij de in dit artikel bedoelde cliënten/de in dit artikel bedoelde leveranciers in dienst te treden dan wel om gedurende het genoemde tijdvak zijn arbeidskracht gedurende het genoemde tijdvak op enigerlei wijzen aan hen ter beschikking te stellen.
13.5
Het is de werknemer verboden om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever gedurende een tijdvak van drie jaren na het eindigen van de arbeidsovereenkomst als zelfstandig ondernemer, als werknemer in dienst van derden of anderszins, personen in dienst te nemen die op enig tijdstip na de datum gelegen drie jaar voor het einde van de arbeidsovereenkomst als werknemer of ingehuurde arbeidskracht bij de werkgever werkzaam zijn geweest, dan wel om zich gedurende het genoemde tijdvak direct of indirect van de arbeidskracht van deze personen te bedienen;
13.6
Bij overtreding van één of meer van de in dit artikel vervatte verboden verbeurt de werknemer aan de werkgever een dadelijk en ineens zonder sommatie of ingebrekestelling opeisbare boete van € 2.500 (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro) per overtreding en
€ 250 (zegge: tweehonderdvijftig euro) voor elke dag dat de overtreding voortduurt, zonder dat de werkgever gehouden zal zijn schade te bewijzen en onverminderd het recht van de werkgever om schadevergoeding te vorderen, indien en voor zover de schade het bedrag van de boeten overtreft.
(…)’
2.3.
[eiseres] bestond uit [gedaagde] voor de technische dienst, de heer en mevrouw Kooistra en een medewerker voor de buitendienst. [eiseres] houdt zich bezig met de groothandel in technische producten voor vooral recreatievoertuigen, het verzorgen van opleidingen op dat gebied alsmede het vervaardigen van eigen producties en het verrichten van reparaties via haar technische dienst (zijnde [gedaagde] ). [eiseres] is in haar branche nagenoeg monopolist.
2.4.
[gedaagde] heeft zijn arbeidsovereenkomst met [eiseres] bij brief van 21 augustus 2015 tegen 1 oktober 2015 opgezegd. Deze opzegging is door [eiseres] bij brief van
14 september 2015 aan [gedaagde] bevestigd.
2.5.
Per 1 oktober 2015 is [gedaagde] werkzaamheden gaan verrichten voor de onderneming van de heer [directeur] . Deze onderneming bestaat uit ATV International B.V. (handelsnaam: ATV Agri) en ATV Energy B.V.. [gedaagde] voert deze werkzaamheden uit op basis van een payroll-contract met Prokx Payroll Professionals B.V. (hierna: Prokx Payrol).
2.6.
Op 6 november 2015 heeft [gedaagde] van Prokx Payroll een salarisspecificatie ontvangen met betrekking tot de weken 41 tot en met 44, waaruit volgt dat Prokx payroll aan [gedaagde] op 15 oktober 2015 een bedrag van € 146,05 heeft uitbetaald en op 5 november 2015 een bedrag van € 1.519,88. Op de salarisspecificatie staat vermeld dat de werkzaamheden waarvoor [gedaagde] de betalingen ontvangt zijn verricht voor ATV Agri.
2.7.
[gedaagde] stond (in ieder geval) op 13 november 2015 op de website van ATV Energy als contactpersoon vermeld. Bij brief van 1 december 2015 heeft mevrouw [naam] , werkzaam bij ATV Safety, aan de advocaat van [gedaagde] voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang bericht:
‘Ik ben sinds 3 jaar werkzaam als communicatiemedewerker bij ATV Safety en verricht PR-werkzaamheden voor alle ATV-bedrijven.
Ik heb de opdracht gehad om de website op te zetten en in te richten voor ATV Energy. Hierbij heb ik, hoewel het niet de opdracht was, de naam van [gedaagde] vermeld op de website, omdat ik dacht dat hij de contactpersoon zou zijn. (…)’
2.8.
Bij brief van 1 december 2015 van de directeur van ATV Agri Products, de heer [directeur] , is aan [gedaagde] bericht:
‘U bent ons team komen versterken per 1 okt 2015. Hierbij heeft u uw kennis en kunde laten zien bij de ontwikkeling van ons nieuwe product PT6, het paradepaardje van ATV Agri. Dit is een pulsatiemeter vol met elektronica ten behoeve van de melkindustrie. (…)
Naast deze werkzaamheden zou u ook vanuit de markt samen met andere technische collega’s reparaties kunnen gaan doen voor ATV Energy BV. Hiervoor is de promotie opgestart vanaf 20 oktober. Vanaf toen zijn er slechts 4 klanten met reparaties langsgekomen, die door H.J. Hemmen zijn uitgevoerd, en niet door u.
Echter op 6 november heb ik een schrijven ontvangen van uw oude werkgever [eiseres] omtrent een anti concurrentiebeding, waarvan ik niet op de hoogte was. Ik heb besloten om iedere belangenverstrengeling te vermijden u niet meer in te zetten voor reparatiewerk voor derden.
Met onmiddellijke ingang kunt u bij een leverancier van ons gestationeerd worden, waarvoor ik uw medewerking vraag. (…)’
2.9.
Op 12 november 2015, 19 november 2015, 26 november 2015 en 30 november 2015 heeft [gedaagde] van Indulite Industrial Lighting (hierna: Indulite) urenstaten ontvangen, waarop het aantal door [gedaagde] gewerkte uren staat vermeld met betrekking tot week 46 tot en met 49 van het jaar 2015.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [gedaagde] :
I om tot 1 oktober 2018 het tussen hem en [eiseres] overeengekomen concurrentiebeding na te komen, op straffe van een dwangsom van € 50.000,00 voor iedere overtreding, met een maximum van € 250.000,00;
II tot betaling van de initiële boete van € 2.500,00;
III tot betaling van een dagelijkse boete van € 250,00 sinds indiensttreding;
IV tot betaling van de proces- en nakosten.
3.2.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.
In reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I het tussen partijen overeengekomen concurrentie- en relatiebeding vanaf
1 oktober 2015 op te schorten;
II de bijbehorende boeteclausules vanaf 1 oktober 2015 op te schorten;
III voor het geval het concurrentie- en relatiebeding en/of bijbehorende boeteclausules niet geheel of gedeeltelijk wordt geschorst de verbeurde boetes te matigen;
IV [eiseres] te veroordelen in de proceskosten.
3.5.
[eiseres] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.
3.6.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

In conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vordering in conventie en de vordering in reconventie, ziet de voorzieningenrechter aanleiding deze vorderingen hierna gezamenlijk te beoordelen.
4.2.
Partijen hebben voldoende gesteld om de noodzakelijke spoedeisendheid van de vorderingen over en weer aan te nemen.
4.3.
Voor toewijzing van een voorlopige voorziening zoals door [eiseres] en [gedaagde] wordt gevorderd, moet het in hoge mate waarschijnlijk zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen.
4.4.
[eiseres] heeft allereerst nakoming van het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding gevorderd. [eiseres] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat zij op 8 oktober 2009 de onderneming [bedrijf] voor een bepaalde koopprijs heeft overgenomen. [eiseres] stelt dat deze koopprijs was gebaseerd op de overname van een aantal (proces-)beschrijvingen, maar met name op de overname van technische kennis en deskundigheid die [gedaagde] in zijn functie van elektronica reparateur/monteur bezat. [eiseres] stelt dat het [gedaagde] gelet hierop niet vrij staat om (met zijn kennis en kunde) voor concurrerende bedrijven van [eiseres] te gaan werken en dat, nu [eiseres] heeft gemerkt dat [gedaagde] dit wel doet, nakoming van het concurrentie- en relatiebeding in rechte wordt afgedwongen.
[gedaagde] heeft de stellingen van [eiseres] uitdrukkelijk weersproken en in dat kader aangevoerd dat hij het concurrentie- en relatiebeding na zijn uitdiensttreding bij [eiseres] niet heeft geschonden en dat, voor zover daarvan wel sprake zou zijn geweest, [eiseres] daardoor niet is benadeeld. [gedaagde] stelt voorts dat het concurrentie- en relatiebeding op meerdere fronten, maar met name vanwege de lange duur van het beding, onredelijk bezwarend is, zodat het beding tot het moment dat in een bodemprocedure anders zal zijn beslist dient te worden opgeschort. De voorzieningenrechter begrijpt deze vordering gelet op de overige vorderingen van [gedaagde] als een vordering tot schorsing van het beding.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Vooropgesteld wordt dat een concurrentie- en relatiebeding niet is bedoeld voor werkgevers om werknemers aan zich te kunnen binden. Daarvoor staan werkgevers immers andere middelen ter beschikking, zoals het salaris en arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. Een concurrentiebeding is bedoeld om oneerlijke concurrentie tegen te gaan. Voor de beantwoording van de vraag of het concurrentie- en relatiebeding dient te worden nagekomen dan wel te worden opgeschort, dient een belangenafweging plaats te vinden. Als belangen voor de werkgever bij handhaving van een concurrentiebeding gelden doorgaans aantasting van knowhow, het prijsgeven van bedrijfsgeheimen en door de werkgever gedane investeringen in de werknemer.
4.6.
Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] gedurende het dienstverband op enige manier heeft geïnvesteerd in het opleiden van [gedaagde] tot elektronica reparateur/monteur, of anderszins heeft bijgedragen aan het vergaren van zijn specifieke kennis en deskundigheid. Aannemelijk is aldus dat [gedaagde] dit zichzelf in de uitoefening van zijn werkzaamheden als reparateur/monteur vanaf 2005 heeft eigen gemaakt. Hoewel [eiseres] heeft aangevoerd dat zij veel geld heeft betaald bij de overname van de onderneming, is niet gebleken dat dit [gedaagde] op enigerlei wijze ten goede is gekomen. Dit overnamebedrag is immers aan de vorige eigenaar betaald, zodat deze omstandigheid in de hier te maken afweging geen gewicht in de schaal kan leggen. [gedaagde] heeft aan de overname van de onderneming weliswaar een vast contract overgehouden, maar dat had hij voordien hoogstwaarschijnlijk ook al omdat zijn contract vanaf 2005 al drie keer was verlengd, zodat hij op grond van de indertijd geldende wettelijke regeling in beginsel vanaf november 2008 in vaste dienst was. Omdat er in 2009 sprake was van een overgang van de onderneming, kan ervan worden uitgegaan dat hij ook in de nieuwe onderneming een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had. Desalniettemin heeft men hem in 2009 blijkbaar weten te bewegen een nieuw contract te ondertekenen, met daarin een omvangrijk concurrentie- en relatiebeding.
4.7.
Ter zitting heeft [eiseres] kenbaar gemaakt dat zij in 2009 [gedaagde] graag wilde behouden voor de over te nemen onderneming, zodat aan [gedaagde] (die er kennelijk op dat moment ook zelf nog van uitging slechts een tijdelijk contract te hebben) al bij de overname - en dus voor het einde van zijn vierde (zogenaamd) tijdelijke contract - een vast dienstverband is aangeboden. Niet is gebleken dat aan de inhoud en strekking van het daarin vervatte concurrentie- en relatiebeding expliciete onderhandelingen tussen [eiseres] en [gedaagde] ten grondslag hebben gelegen. Dit, terwijl sprake was van een bedrijfsovername en [gedaagde] zich in beginsel geen enkele contractaanpassing hoefde te laten welgevallen. Aannemelijk is dat indien [gedaagde] zich destijds van zijn sterke positie tegenover [eiseres] bewust was geweest, hij het concurrentie- en relatiebeding niet zou hebben ondertekend. Ofschoon vaststaat dat [gedaagde] bij de bedrijfsovername een nieuwe arbeidsovereenkomst met daarin een concurrentie- en relatiebeding heeft ondertekend, dient met deze achtergrond bij de hier te maken belangenafweging wél rekening te worden gehouden.
4.8.
[eiseres] heeft verder aangevoerd dat het niet zo is dat zij geen concurrentie aan kan, maar dat haar in dat kader wel voldoende gelegenheid dient te worden geboden om de vervanger van [gedaagde] zodanig op te leiden, dat [eiseres] in de concurrentiestrijd met andere bedrijven haar slagkracht kan weten te behouden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit een belang is dat [eiseres] in redelijkheid kan nastreven en waarvoor haar dan ook een termijn dient te worden gegund. Tegelijkertijd heeft te gelden dat het probleem dat zich thans in haar onderneming voordoet, een gevolg is van een ondernemerskeuze. [eiseres] had er immers ook voor kunnen kiezen om haar technische dienst niet volledig van één persoon te laten afhangen, waardoor kennisoverdracht bij het vertrek van [gedaagde] niet zo problematisch zou zijn verlopen. De termijn is dan ook niet onbeperkt.
4.9.
Aan de zijde van [gedaagde] is van belang dat hij al geruime tijd in de mobility markt werkzaam is, dat hij zichzelf binnen deze markt op eigen kracht heeft ontwikkeld, dat zijn voorkeur naar deze specifieke werkzaamheden uitgaat en dat hij reeds de leeftijd van 57 jaar heeft bereikt. Gelet op deze belangen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het concurrentiebeding slechts gedurende zes maanden na de uitdiensttreding van [gedaagde] bij [eiseres] in stand te laten. Dit betekent dat het beding vanaf 1 april 2016 zal worden geschorst, tot in een eventuele bodemprocedure op een vordering tot vernietiging van het beding zal zijn beslist. Het feit dat [gedaagde] op dit moment aan het werk en dus niet “brodeloos” is, maakt voorgaande afweging niet wezenlijk anders. [gedaagde] heeft immers niet alleen het recht op een inkomen maar, zoals ieder vrij mens, ook om te werken in de branche van zijn voorkeur. Derhalve zal de vordering van [eiseres] gedeeltelijk worden toegewezen en zal voor het overige de vordering in reconventie van [gedaagde] worden gevolgd. De in dat kader gevorderde dwangsom zal worden toegewezen als na te melden.
4.10.
Ten aanzien van het relatiebeding hebben partijen voorts dezelfde standpunten ingenomen wat betreft de nakoming dan wel schorsing daarvan. In dit verband wordt als volgt overwogen. Als onweersproken staat vast dat [eiseres] op het gebied van recreatievoertuigen nagenoeg monopolist is en aldus vrijwel alle partijen die op die markt actief zijn tot haar klantenkring mag rekenen. Niet in geschil is dat [eiseres] trots is op deze marktpositie en dit laat zien door een lijst met relaties op haar website te publiceren.
Onder deze omstandigheden is er dan ook geen grond om aan te nemen dat sprake is van een unieke relatieportefeuille die op zichzelf een zekere waarde vertegenwoordigt. Gelet hierop, bestaat er voor [eiseres] weliswaar belang bij handhaving van dit beding gedurende de periode dat ook het concurrentiebeding werking heeft, maar is er verder onvoldoende belang voor [eiseres] bij handhaving van het relatiebeding na ommekomst van de hiervoor genoemde termijn van zes maanden, zodat ook het overeengekomen relatiebeding vanaf 1 april 2016 zal worden geschorst tot het moment dat in een bodemprocedure op een vordering tot vernietiging van dit beding is beslist.
4.11.
[eiseres] heeft voorts een boete van € 2.500,00 ineens en een boete van € 250,00 per dag vanaf 1 oktober 2015 van [gedaagde] gevorderd. [eiseres] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] vanaf zijn uitdiensttreding bij [eiseres] op 1 oktober 2015 het overeengekomen concurrentie- en relatiebeding overtreedt, zodat hij de daarin vermelde boetes is gaan verbeuren en het totaalbedrag daarvan aldus aan [eiseres] dient te betalen. [gedaagde] heeft uitdrukkelijk weersproken dat hij het concurrentie- en relatiebeding vanaf
1 oktober 2015 heeft overtreden (en thans nog overtreedt) en stelt zich dan ook op het standpunt dat hij geen boetes aan [eiseres] is verschuldigd.
4.12.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Voor het antwoord op de vraag of [gedaagde] enig bedrag aan boetes aan [eiseres] is verschuldigd, dient te worden beoordeeld of voldoende aannemelijk is dat [gedaagde] het met [eiseres] overeengekomen concurrentie- en relatiebeding vanaf zijn uitdiensttreding op 1 oktober 2015 op enigerlei wijze heeft overtreden. [eiseres] is van mening dat dit zo is, en heeft ter onderbouwing van deze stelling aangevoerd dat [gedaagde] uit naam van ATV Energy naar klanten van [eiseres] een mailing heeft verstuurd waaruit volgt dat zij voor reparaties ten behoeve van de mobility markt vanaf dat moment ook terecht kunnen bij ATV Energy. Daarnaast stelt [eiseres] dat de naam van [gedaagde] op de website van ATV Energy als contactpersoon heeft gestaan, zodat aannemelijk is dat [gedaagde] de afgelopen periode het concurrentie- en relatiebeding heeft overtreden.
4.13.
[gedaagde] heeft deze stellingen op zijn beurt weersproken met een aantal stukken, waaruit naar de mening van [gedaagde] volgt dat van een overtreding geen sprake is. Zo heeft hij een payroll-overeenkomst voor bepaalde tijd met Prokx Payroll overgelegd alsmede een tweetal brieven van de directeur respectievelijk een communicatiemedewerker van ATV Energy, waarin staat vermeld dat [gedaagde] in oktober 2015 geen concurrerende diensten voor ATV Energy heeft uitgevoerd en de naam van [gedaagde] op de website op een (administratieve) fout berust. Daarnaast staat in deze stukken vermeld dat [gedaagde] direct nadat het ATV-concern van het concurrentie- en relatiebeding op de hoogte kwam om iedere belangenverstrengeling te voorkomen bij een andere onderneming is tewerkgesteld. Hoewel [eiseres] de inhoud van deze stukken heeft weersproken, heeft [eiseres] geen (concrete) feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan aan de juistheid en echtheid van voornoemde stukken moet worden getwijfeld. Nu zij daarnaast op geen enkele andere manier heeft onderbouwd dat [gedaagde] na zijn uitdiensttreding het concurrentie- en relatiebeding heeft overtreden, acht de voorzieningenrechter dit standpunt van [eiseres] onvoldoende aannemelijk. Dit temeer nu niet in geschil is dat de klantenlijst van [eiseres] op haar website staat vermeld en aldus ook aannemelijk is dat de mailing waar [eiseres] zich op beroept vanuit ATV Energy is verstuurd. Derhalve zal de vordering van [eiseres] tot betaling van diverse boetes op basis van schending van het concurrentie- en relatiebeding worden afgewezen.
4.14.
Omdat de vordering in conventie grotendeels wordt afgewezen en de vordering in reconventie grotendeels wordt toegewezen, zal [eiseres] in de kosten van de conventie en de reconventie worden verwezen.
De kosten in conventie aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 876,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.692,00
De kosten in reconventie aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris advocaat €
408,00(factor 0,5 × tarief € 816,00)
Totaal € 408,00
4.15.
Gelet op de omstandigheid dat [eiseres] zal worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , behoeft de stelling van [gedaagde] dat [eiseres] het onderhavige geschil bij de kantonrechter als kortgedingrechter had behoren aan te brengen, waardoor hoge(re) proceskosten konden worden vermeden, wegens gebrek aan belang geen bespreking meer.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om het tussen partijen overeengekomen concurrentie- en relatiebeding tot 1 april 2016 na te komen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat deze veroordeling niet wordt nagekomen, met een maximum van € 10.000,00;
5.2.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.692,00;
5.4.
wijst het meer of anders in conventie gevorderde af.
In reconventie
5.5.
schorst de werking van het overeengekomen concurrentie- en relatiebeding vanaf
1 april 2016 tot het moment dat in een bodemprocedure over een vordering tot vernietiging van het beding zal zijn beslist;
5.6.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 408,00;
5.7.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders in reconventie gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M Vaessen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier E.H.J. Krijnen op 17 december 2015.