ECLI:NL:RBGEL:2015:8309

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
2 maart 2016
Zaaknummer
96/184035-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van der Mei
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van het niet-ontvankelijkheidsverweer in een strafzaak wegens rijden onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Gelderland op 16 december 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van rijden onder invloed van alcohol. De verdachte, geboren in 1959 en woonachtig in [woonplaats], werd ervan beschuldigd op 9 september 2015 in Beekbergen een voertuig te hebben bestuurd met een alcoholgehalte van 965 microgram per liter uitgeademde lucht, wat aanzienlijk boven de toegestane limiet ligt. De officier van justitie stelde dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging, ondanks het verweer van de verdediging dat het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) onderzoek geen 'criminal charge' opleverde en dat er strijd was met het ne bis in idem-beginsel.

De politierechter verwierp het ontvankelijkheidsverweer van de verdediging. Hij oordeelde dat het CBR-onderzoek, dat was ingesteld op basis van artikel 131 jo 133 van de Wegenverkeerswet 1994, niet gelijkgesteld kon worden aan een strafrechtelijke vervolging. De rechter benadrukte dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs een bestuurlijke maatregel is en niet direct voortvloeit uit een strafbaar feit. De politierechter concludeerde dat er geen strijd was met de beginselen van een goede procesorde en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging.

Na beoordeling van het bewijs, waaronder de verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van de politie, oordeelde de politierechter dat de verdachte schuldig was aan de tenlastelegging. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 800,00, subsidiair 16 dagen vervangende hechtenis, en een rijontzegging voor de duur van 300 dagen, waarvan 200 dagen voorwaardelijk. De rechter hield rekening met het feit dat de verdachte hulp had gezocht voor haar alcoholprobleem en dat er een CBR-traject was gestart. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

team strafrecht
zittingsplaats Zutphen
politierechter
parketnummer: 96-184035-15
datum uitspraak: 16 december 2015
tegenspraak

SCHRIFTELIJK VONNIS

in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
raadsman: mr. M.D. Rijnsburger, advocaat te Amsterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 december 2015.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 9 september 2015 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van haar adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 965 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
(art 8 lid 2 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994)
Standpunten van partijen
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie in de vervolging van verdachte ontvangen kan worden, mede gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 3 november 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3205). Volgens de officier van justitie kan het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen verklaard worden: de ademanalyse is volgens de regels der kunst uitgevoerd en verdachte heeft verklaard dat zij 2 flessen wijn heeft gedronken voordat zij ging autorijden. Bij de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met het feit dat verdachte op eigen initiatief hulp heeft gezocht en dat er inmiddels een CBR-traject is ingezet. De officier van justitie vordert oplegging van een geldboete van
€ 800,00, subsidiair 16 dagen vervangende hechtenis alsmede een rijontzegging voor de duur van 300 dagen waarvan 200 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest.
Namens verdachte is aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvangen kan worden in de vervolging van verdachte, gelet op een arrest van de Hoge Raad van 3 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:434) en een uitspraak van de politierechter rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 9 oktober 2015 [1] . Het rijbewijs van verdachte is geschorst; het CBR heeft een besluit genomen tot het verrichten van nader onderzoek naar aanleiding van de melding ex artikel 130 WVW 1994. De daaraan verbonden kosten zijn punitief van aard. Dit is een tweede reactie op hetzelfde feit, vergelijkbaar met het alcoholslot. Het voormelde arrest van de Hoge Raad van 3 november 2015 betreft volgens de verdediging een niet vergelijkbaar geval, terwijl de overwegingen onder 2.5. in dat arrest niet juist zijn. Subsidiair is door de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de politierechter
-
Het ontvankelijkheidsverweer
De politierechter verwerpt het ontvankelijkheidsverweer van de verdediging, daargelaten dat door de verdediging onvoldoende concreet en specifiek is aangevoerd dat en waarom het besluit van het CBR (Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen) ex artikel 133 WVW 1994 tot het instellen van een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid, met de daaraan verbonden kosten en de schorsing van het rijbewijs, een “criminal charge” oplevert in de zin van artikel 6 EVRM, zoals eerder is beslist ten aanzien van het alcoholslotprogramma.
De ongeldigverklaring van het rijbewijs ex artikel 134 WVW 1994 in het geval de houder van het rijbewijs -samengevat- niet langer beschikt over de rijvaardigheid of geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig, is een (bestuurlijke) maatregel die niet (direct of indirect) wordt opgelegd op grond van het plegen van een strafbaar feit, ook al kan de verdenking van een dergelijk feit wel de aanleiding vormen voor dat onderzoek.
In de onderhavige zaak gaat het om de situatie die aan een (eventuele) ongeldigverklaring voorafgaat, namelijk een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid. Tot dat onderzoek heeft het CBR ex artikel 131 jo 133 WVW 1994 in de zaak van verdachte besloten.
In het geval de ongeldigverklaring ex artikel 134 WVW 1994 bij strafrechtelijke vervolging voor rijden onder invloed volgens voormelde uitspraak van de Hoge Raad van 3 november 2015 niet leidt tot schending van het ne bis in idem-beginsel, dan geldt dat naar het oordeel van de politierechter ook voor de daaraan voorafgaande onderzoeksfase waartoe ex artikel 131 jo 133 WVW 1994 wordt besloten.
Kortom, er is geen sprake van de uitzonderlijke situatie waarin twee procedures over een identieke verweten gedraging hun directe oorsprong vinden in hetzelfde feitencomplex met sterk gelijkende gevolgen. De politierechter is daarom van oordeel dat het vervolgen van verdachte ter zake van het rijden onder invloed terwijl door het CBR een besluit is genomen tot een onderzoek als bedoeld in artikel 131 jo 133 WVW 1994 niet leidt tot strijd met het ne bis in idem-beginsel en dus niet in strijd is met de beginselen van een goede procesorde. Het openbaar ministerie is daarom ontvankelijk in de vervolging.
-
Het bewijs
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal ter zake van artikel 8 WWV 1994, opgemaakt op 9 september 2015 op ambtsbelofte door verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , werkzaam als (hoofd, aspirant) agent bij de politie Noord- en Oost-Gelderland, met als bijlage de uitslag van het ademonderzoek;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 december 2015.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
zij op 9 september 2015 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn, als bestuurder van een voertuig (personenauto) dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van haar adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 965 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de politierechter niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van artikel 8 WVW 1994.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De politierechter heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van één en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De politierechter ziet in de hoeveelheid alcohol die verdachte heeft genuttigd voordat zij ging autorijden en de uitslag van de ademanalyse geen enkele aanleiding om te volstaan met een schuldigverklaring zonder strafoplegging zoals door de raadsman bepleit. Dat inmiddels een CBR-traject is ingezet, maakt dit niet anders. De politierechter zal dat traject en de omstandigheid dat verdachte hulp heeft gezocht voor haar alcoholprobleem wel betrekken bij het bepalen van de strafsoort en –hoogte.
Alles afwegend ziet de politierechter geen aanleiding om af te wijken van het strafvoorstel van de officier van justitie. De politierechter zal dat voorstel overnemen en verdachte derhalve na te melden straf opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c en 91 van het Wetboek van Strafrecht en 8, 176, 178 en 179 Wegenverkeerswet 1994.

Beslissing

De politierechter:
• verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
• verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
• verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als:
overtreding van artikel 8 WVW 1994;
• verklaart de verdachte strafbaar;
• veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 800,00 (achthonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 (zestien) dagen hechtenis;
• ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 200 (tweehonderd) dagen;
• bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot 100 (honderd) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
• bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door mr. Van der Mei, politierechter, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 december 2015.
De griffier is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.NBSTRAF 2015/242