ECLI:NL:RBGEL:2015:906

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
12 februari 2015
Zaaknummer
05/840792-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Schaap
  • A. van Apeldoorn
  • J. Pastoors
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling, bedreiging, verduistering, diefstal en oplichting door verdachte met gokverslaving als motief

Op 10 februari 2015 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder vernieling, bedreiging, verduistering, diefstal en oplichting. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte in de periode van 1 juni 2014 tot en met 7 september 2014 opzettelijk en wederrechtelijk goederen heeft vernield die toebehoorden aan zijn ex-partner. Daarnaast heeft hij haar bedreigd met geweld en haar angst aangejaagd door te dreigen met ernstige mishandeling en zelfs moord. De verdachte heeft ook geld verduisterd van zijn moeder en andere familieleden, waarbij hij hen heeft misleid door valse voorwendselen te gebruiken om geld te lenen voor zijn gokverslaving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in totaal meer dan 100.000 euro heeft verduisterd en op verschillende manieren heeft geprobeerd om geld van anderen te verkrijgen door middel van oplichting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 338 dagen, waarvan 300 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 240 uren. De opgelegde straf was lager dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gokverslaving en de stappen die hij heeft ondernomen om zijn leven weer op de rails te krijgen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige kamer
Parketnummer: 05/840792-14
Uitspraak d.d.: 10 februari 2015
Tegenspraak

VONNIS

in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres 1],
Raadsman: mr. W.L.M. Fleuren, advocaat te Apeldoorn.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
27 januari 2015.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met 7 september 2014 te 't Harde, gemeente Elburg, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk een stereoinstallatie en/of een modelauto en/of een (antieke) (buffet)kast en/of een wasrek, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 7 september 2014 te 't Harde, gemeente Elburg, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon te weten [benadeelde 1] (met kracht) bij de (boven)armen heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of (met kracht) tegen het lichaam heeft geduwd, waardoor die [benadeelde 1] tegen een dressoir en/of een kast is terechtgekomen,
tengevolge die [benadeelde 1] pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 september 2014 tot en met 9 september 2014 te 't Harde, gemeente Elburg en/of te Utrecht, in ieder geval in Nederland, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling en/of met gijzeling en/of met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend:
- die [benadeelde 1] (rechtstreeks) verbaal en/of via de telefoon toegevoegd: "Ik
ga je vermoorden. Ik heb zin je helemaal in elkaar te slaan" en/of
(meermalen, althans eenmaal) "Ik ga met de auto, met de kinderen ([benadeelde 2]
en/of [benadeelde 3]) erin, de rivier in rijden" en/of "Het gaat escaleren"
en/of "Ik ga de kinderen in de auto zetten en ga weg. Je zult de aankomende
tijd de kinderen niet meer te zien krijgen" en/of "Ik heb spijt dat ik je
niet hard heb geslagen" en/of "Ik had je recht op je bek moeten slaan, zodat
je het niet na kan vertellen" en/of "Je ziet de kinderen nooit meer", en/of
- die [benadeelde 1] via Whatsapp berichten toegevoegd: "Foto's zien dat ze in de
auto zitten" en/of "Volgende foto's die ik moet sturen, wil je niet zien
hoor",
althans (telkens) woorden en/of teksten en/of berichten van soortelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 9 september 2014 te 't Harde, gemeente Elburg, althans in Nederland (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (van een bankrekening) heeft op- / weggenomen een bedrag van (in totaal) Euro 100.000,--, althans enig(e) geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 4] (verdachtes moeder), in ieder geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door
middel van een valse sleutel;
art 310 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling leidt:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 december 2008 tot en met 9 september 2014 te 't Harde, gemeente Elburg, (telkens) opzettelijk (in totaal) Euro 100.000,--, althans enig(e) geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[benadeelde 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als beheerder van de/een (Spaar-op-Maat) (bank)rekening ([nummer] en/of op naam van [benadeelde 4]), onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(incident 1, pag. 37)
art 321 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 9 september 2014 te 't Harde, gemeente Elburg, in ieder geval in Nederland (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (in totaal) Euro 2.500,--, althans enig(e) geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 4], in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (creditcard en/of pincode);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
6.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 januari 2013 tot en met 9 september 2014 te 't Harde, gemeente Elburg, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 5] heeft bewogen tot de afgifte van (in totaal) Euro 10.888,50, althans enig(e) geldbedrag(en), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- die [benadeelde 5] verteld, dat hij, verdachte zich bij zijn bedrijf /
werkgever ([bedrijf]) kon
inkopen en/of (daarvoor) (een) geld(lening(en)) nodig had, en/of
- die [benadeelde 5] een overeenkomst overhandigd, waarbij / waarop verdachte de
toezegging doet dat / een (van de) geld(lening(en)) voor 1 maart 2013 terug
te betalen, en/of
- ( daarbij) op die overeenkomst (valselijk) de naam van verdachtes partner
([benadeelde 1]) vermeld en/of dier handtekening geplaatst,
waardoor die [benadeelde 5] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
7.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks 14 december 2011 tot en met 1
september 2012 te 't Harde, gemeente Elburg, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 6] heeft bewogen tot de afgifte van (in totaal) Euro 7.950,--, althans enig(e) geldbedrag(en), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- die [benadeelde 6] (telkens) verteld, dat hij, verdachte zich bij zijn
bedrijf / werkgever ([bedrijf])
kon inkopen en/of (daarvoor) (een) geld(lening(en)) nodig had, en/of
- die [benadeelde 6] verteld dat hij, verdachte dat / die geld(lening(en))
nodig had om in het bedrijf / werkgever ([bedrijf]
) te (kunnen) investeren,
waardoor die [benadeelde 6] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
8.
hij op of omstreeks 7 februari 2014, althans in of omstreeks de periode van 7 februari 2012 tot en met 9 september 2014 te 't Harde, gemeente Elburg en/of te Hattem, in ieder geval in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 7] en/of [benadeelde 8] en/of [benadeelde 9] heeft bewogen tot de afgifte van Euro 3.500,--, althans enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk
en/of in strijd met de waarheid:
- die [benadeelde 7] en/of [benadeelde 8] verteld
- dat hij zijn tuin wil opknappen, en/of
- dat hij daarvoor Euro 3.500,--, althans enig geldbedrag nodig heeft, en/of
- dat de oma van zijn vrouw / partner was overleden en/of de woning van die
oma (nog) te koop stond, en/of
- dat het geld uit de verkoop van die woning zou worden verdeeld onder de
familie van die oma en/of vrouw / partner, waaronder verdachte en/of zijn
vrouw / partner,
waardoor die [benadeelde 7] en/of [benadeelde 8] en/of [benadeelde 9] werd(en)
bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
9.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 februari 2011 tot en met 31 augustus 2012 te 't Harde, gemeente Elburg en/of te Hattem, in ieder geval in Nederland
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 7] en/of [benadeelde 8] en/of [bedrijf] heeft bewogen tot de afgifte van
(in totaal) Euro 16.900,-- althans enig(e) geldbedrag(en), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- ( telkens) die [benadeelde 7] en/of [benadeelde 8] en/of een of meer (andere)
medewerker(s) van [bedrijf] verteld,
- dat hij verdachte bezig was met (de verbouwing van) zijn woning en/of
zijn tuin en/of de inrichting van zijn woning en/of de aanschaf van een
(nieuwe) fiets en/of een of meer andere verdichtsels, en/of
- dat hij verdachte ten behoeve van die activiteiten (telkens) een
geldlening nodig had / wilde afsluiten, en/of
- dat de oma van zijn vrouw / partner was overleden en/of de woning van die
oma (nog) te koop stond, en/of
- dat het geld uit de verkoop van die woning zou worden verdeeld onder de
familie van die oma en/of vrouw / partner, waaronder verdachte en/of zijn
vrouw / partner,
waardoor die [benadeelde 7] en/of [benadeelde 8] en/of [bedrijf]
(telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding van het onderzoek
Op 9 september 2014 kreeg verbalisant [verbalisant 1] de melding dat de ex-partner van meldster [benadeelde 1] de kinderen wat aan zou willen doen, waarop [verbalisant 1] naar de woning aan de [adres 2] te ’t Harde is gegaan, alwaar verdachte en de kinderen zich op dat moment zouden bevinden. Verdachte is vervolgens aangehouden terzake vermoedelijke overtreding van artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Verdachte heeft op 11 september 2014 aan de politie te kennen gegeven dat hij ‘schoon schip’ wilde maken. Verdachte heeft vervolgens verteld dat hij van zijn moeder, tante, ex-schoonouders genaamd [naam] en zijn werkgevers in totaal tweehonderdduizend euro had gestolen of verduisterd om te kunnen voorzien in zijn gokverslaving. Door de politie is naar aanleiding van deze mededelingen een onderzoek ingesteld.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4 subsidiair, 5, 6, 7, 8 en 9 tenlastegelegde feit. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht. Ten aanzien van het onder 4 primair tenlastegelegde heeft de officier van justitie gerekwireerd tot vrijspraak.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
Ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde bepleit. Verdachte heeft weliswaar erkend dat er een confrontatie heeft plaatsgevonden, maar verdachte heeft niet met meer dan gewone kracht aangeefster vastgepakt, zodat er geen sprake is van mishandeling, aldus de raadsman.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1:
De verdachte heeft ter terechtzitting van 27 januari 2015 verklaard dat hij in de periode van
1 juni 2014 tot en met 7 september 2014 in ’t Harde een stereo-installatie, een modelauto en een wasrek (gedeeltelijk) toebehorende aan [benadeelde 1] stuk heeft gemaakt. Ook heeft verdachte verklaard dat hij de buffetkast, toebehorende aan de ouders van [benadeelde 1], heeft beschadigd.
Voorts is de bewezenverklaring gebaseerd op het proces-verbaal van aangifte [2] van [benadeelde 1].
Aangezien verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, is volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2:
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde bepleit. Verdachte heeft weliswaar erkend dat er een confrontatie heeft plaatsgevonden, maar verdachte heeft niet met meer dan gewone kracht aangeefster vastgepakt, zodat er geen sprake is van mishandeling, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de aangifte voor wat betreft het duwen tegen het lichaam en het daardoor tegen een dressoir of kast aankomen onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal en dat aldus niet is voldaan aan het bewijsminimum.
De rechtbank overweegt voorts dat voor een bewezenverklaring van mishandeling sprake moet zijn geweest van (voorwaardelijk) opzet, welk opzet moet zijn gericht op het gevolg. Verdachte moet zich – met andere woorden – minstens hebben gerealiseerd dat hij [benadeelde 1] pijn kon doen.
Naar het oordeel van de rechtbank is met het bij de bovenarm pakken van [benadeelde 1] geen sprake van het opzettelijk toebrengen van pijn aan [benadeelde 1], ook niet in voorwaardelijke zin.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 3:
De verdachte heeft ter terechtzitting van 27 januari 2015 verklaard dat hij in de periode van 7 september 2014 tot en met 9 september 2014 bedreigende woorden heeft geuit tegen zijn ex-partner [benadeelde 1]. Hij heeft tegen haar gezegd dat hij haar zou vermoorden en dat hij zin had haar helemaal in elkaar te slaan. Bovendien heeft hij gezegd dat hij met de auto, met de kinderen erin, de rivier in zou rijden en dat zij haar kinderen nooit meer zou zien. Verder heeft hij gezegd dat het zou gaan escaleren, dat hij [benadeelde 1] recht op haar bek had moeten slaan zodat zij het niet kon navertellen. Tot slot heeft verdachte via e-mail berichten aan [benadeelde 1] toegevoegd dat ze op de foto’s kon zien dat haar kinderen in de auto zaten en dat zij de volgende foto’s die hij zou sturen, niet wilde zien.
Voorts is de bewezenverklaring gebaseerd op het proces-verbaal van aangifte [3] van [benadeelde 1].
Aangezien verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, is volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank merkt hierbij op dat enkele frases, opgenomen in de tenlastelegging, niet als bedreigend kunnen worden aangemerkt, zodat verdachte voor dat gedeelte zal worden vrijgesproken. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de bedreigingen gericht waren tegen [benadeelde 1] en niet ook tegen de kinderen ([benadeelde 2] en [benadeelde 3]), in die zin dat hij niet bedoeld heeft de kinderen te bedreigen via [benadeelde 1], doch [benadeelde 1] door middel van haar kinderen, zodat verdachte ook voor dat gedeelte zal worden vrijgesproken.
Feit 4:
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 4 subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard op grond van de aangifte, de klacht en de verklaring van verdachte.
De raadsman heeft bepleit dat het feit kan worden bewezen. Ten aanzien van de kwalificatie heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de volgende feiten en omstandigheden van belang voor de beoordeling van het bewijs.
In haar aangifte heeft [benadeelde 4], wonende te ’t Harde, verklaard dat verdachte sinds 2008 haar financiën beheerde. Tot afgelopen week dacht zij dat er € 73.000,- op haar spaarrekening stond, maar de spaarrekening bleek leeg en opgeheven.
In haar aangifte heeft [benadeelde 4] een schriftelijke klacht gedaan met het nadrukkelijke verzoek verdachte te vervolgen, zodat hij zich voor de strafrechter dient te verantwoorden [4] .
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het klopt dat hij geld van zijn moeder verduisterd heeft. Zijn moeder wilde geld overboeken naar haar spaarrekening en hij heeft haar wijsgemaakt dat dit het best via zijn rekening kon en dat hij het zou doorboeken naar haar spaarrekening. Dit heeft hij echter nooit gedaan. Om dit niet aan zijn moeder te laten merken, heeft hij valse bankafschriften opgesteld. Zij moeder dacht nog zeker € 70.000,- op haar spaarrekening te hebben, doch dit heeft hij vergokt of gebruikt om lasten te betalen die hij door zijn gokgedrag niet kon betalen.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 4 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en spreekt verdachte daarvan vrij. Om tot een bewezenverklaring voor diefstal te kunnen komen, dient er sprake te zijn van ‘wegnemen’. Hiervan is geen sprake nu volgens de verklaring van verdachte zijn moeder zelf gelden heeft overgeboekt naar zijn rekening. Verdachte heeft het geld dus anders dan door misdrijf onder zich gekregen.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 4 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte heeft zich een geldbedrag van ongeveer € 73.000,- van zijn moeder toegeëigend, terwijl hij het geld anders dan door misdrijf onder zich had gekregen. Hij was gehouden het geld over te boeken naar haar spaarrekening, maar voor die tijd kon hij in de hoedanigheid van beheerder over haar geld beschikken.
Feit 5:
De verdachte heeft ter terechtzitting van 27 januari 2015 verklaard dat hij op 9 september 2014 in ’t Harde € 2.500,- met de creditcard van zijn moeder heeft opgenomen en dat zij daar geen toestemming voor heeft gegeven.
Voorts is de bewezenverklaring gebaseerd op het proces-verbaal van aangifte [5] van [benadeelde 4] en de schriftelijke klacht [6] van [benadeelde 4].
Aangezien verdachte het onder 5 ten laste gelegde feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, is volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht het onder 5 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 6:
De verdachte heeft ter terechtzitting van 27 januari 2015 verklaard dat hij op 10 januari 2013 van zijn tante [benadeelde 5], wonende te ’t Harde geld heeft geleend. Als reden voor deze geldlening heeft verdachte opgevoerd dat hij zich kon inkopen in het bedrijf ‘[bedrijf]’ in Hattem, zijn toenmalige werkgever. Hij had met zijn tante afgesproken dat hij het bedrag vóór 1 maart 2013 zou terugbetalen. Daartoe heeft verdachte een leenovereenkomst opgesteld en ondertekend. Onder de leenovereenkomst heeft verdachte de handtekening van zijn toenmalige partner, [benadeelde 1] nagemaakt. Op 14 april 2014 heeft verdachte weer geld van zijn tante geleend, te weten een bedrag van € 4.851,-, met wederom als reden dat hij het geld nodig had voor de zaak. Verdachte heeft aan zijn tante verteld dat hij beide bedragen tegelijk en zo snel mogelijk zou terugbetalen. Dat is echter niet gebeurd.
Voorts is de bewezenverklaring gebaseerd op het proces-verbaal van aangifte [7] van [benadeelde 5].
Aangezien verdachte het onder 6 ten laste gelegde feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, is volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van het oplichtingsmiddel het aanwenden van listige kunstgrepen. Bij het aannemen van listige kunstgrepen moet sprake zijn van bedrieglijke handelingen, geschikt om leugenachtige voorwendsels en valse voorstellingen ingang te doen vinden en daaraan kracht bij te zetten. De rechtbank overweegt dat verdachte aan zijn tante heeft verteld dat hij € 5.000,- nodig had om zich in het bedrijf van zijn toenmalige werkgever in te kopen. Dit bleek – zo heeft verdachte verklaard – een leugen. Verdachte heeft aan zijn tante vervolgens een leenovereenkomst overhandigd waarbij hij heeft toegezegd het bedrag van € 5.000,- vóór 1 maart 2013 terug te betalen, welke overeenkomst was voorzien van een handtekening van verdachte en een vervalste handtekening van zijn partner, [benadeelde 1]. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zijn leugen, te weten dat hij het geld nodig had om zich in te kopen in het bedrijf en dat hij het geld voor 1 maart 2013 zou terugbetalen, kracht heeft bijgezet door met de vervalste handtekening van zijn partner de indruk te wekken dat zij achter deze lening en het vermeende doel daarvan stond en ook aangesproken kon worden op die lening, hetgeen voor de tante van verdachte een doorslaggevende reden zal zijn geweest om verdachte het geld te lenen.
Het voorgaande geldt echter niet voor de tweede lening die [benadeelde 5] op 14 april 2014 heeft verstrekt, te weten van € 4.851,-. Voor beantwoording van de vraag of de tante van verdachte, wat betreft dit bedrag, bewogen heeft kunnen worden tot de afgifte ervan door een listige kunstgreep of een samenweefsel van verdichtsels komt het aan op alle omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de mededelingen zijn gericht aanleiding hadden moeten geven de onwaarheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen en de persoonlijkheid van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat de in het maatschappelijke verkeer vereiste omzichtigheid vereiste dat [benadeelde 5] bij het uitlenen van dit tweede geldbedrag meer onderzoek naar de onderliggende reden voor de lening had moeten doen, nu verdachte de eerste lening vóór 1 maart 2013 zou terugbetalen en hij dat – ruim een jaar later – nog niet had gedaan. Nu zij dit heeft nagelaten terwijl dit wel mogelijk was, beschermt artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht haar niet. Verdachte dient van dit deel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Feit 7:
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 7 tenlastegelegde. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 7 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het klopt dat hij geld heeft geleend van [benadeelde 6] onder het mom dat hij zich kon inkopen in het bedrijf waar hij werkte. Hij heeft in totaal € 8.100,- van [benadeelde 6] verkregen. Hij heeft € 250,- aan [benadeelde 6] terugbetaald.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vast staat dat verdachte [benadeelde 6], de vader van zijn toenmalige vriendin, onder valse voorwendselen heeft bewogen tot het lenen van meerdere geldbedragen. Verdachte had dit geld nodig vanwege zijn gokverslaving. Dat dit gedrag afkeurenswaardig is, wil echter nog niet zeggen dat het oplichting oplevert in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Van oplichting in de zin van dat artikel is sprake wanneer iemand met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels (de zogenoemde oplichtingsmiddelen), iemand beweegt tot de afgifte van enig goed. Wil er in juridische zin van oplichting sprake zijn, dan moet iemand dus door één of meer van de hiervoor vermelde middelen daadwerkelijk bewogen zijn tot afgifte van een goed. Tussen de afgifte van het goed en de hiervoor vermelde middelen (zoals valse naam, valse hoedanigheid enz.) moet een rechtstreeks verband bestaan.
Verdachte heeft erkend dat hij [benadeelde 6] heeft bewogen tot afgifte van geld door een leugen te vertellen, namelijk dat hij dat geld nodig had om zich in te kopen in het bedrijf van zijn toenmalige werkgever. Verdachte heeft onder zijn eigen naam en in zijn eigen hoedanigheid gehandeld, zodat geen sprake is van het aannemen van een valse naam dan wel een valse hoedanigheid.
Voor het antwoord op de vraag of [benadeelde 6] door een samenweefsel van verdichtsels is bewogen tot afgifte van een goed, als bedoeld in art. 326 Sr, komt het aan op alle omstandigheden van het geval, waaronder het aantal onware mededelingen. Voor het aanwezig achten van een samenweefsel van verdichtsels moet sprake zijn van in ieder geval een opeenstapeling van leugens; één enkele leugen is daarvoor onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank is van een samenweefsel van verdichtsels in casu geen sprake, nu verdachte slechts één leugen heeft verteld aan [benadeelde 6], namelijk dat hij het geld nodig had om zich in te kopen in een bedrijf.
Ten aanzien van het aannemen van listige kunstgrepen moet sprake zijn van bedrieglijke handelingen, geschikt om leugenachtige voorwendsels en valse voorstellingen ingang te doen vinden en daaraan kracht bij te zetten. Naar het oordeel van de rechtbank is ook hiervan niet gebleken. Gelet op vaste jurisprudentie van onder andere het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (Hof Den Bosch 7 augustus 2012, LJN BX3833) is een enkele leugen, verwijzing of “de indruk wekken” niet te kwalificeren als een listige kunstgreep. De enkele leugen van verdachte kan niet als kunstgreep gekwalificeerd worden; daarvoor komen alleen handelingen in aanmerking. De rechtbank is derhalve van oordeel dat, hoewel het gedrag van verdachte als verwerpelijk beschouwd kan worden, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder 7 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Feit 8:
De verdachte heeft ter terechtzitting van 27 januari 2015 verklaard dat hij op 7 februari 2012 aan zijn werkgever [benadeelde 7] te Hattem heeft gevraagd of hij € 3.500,- kon lenen, omdat hij met de tuin bezig was en daarvoor geld nodig had. Ook vertelde hij dat de oma van zijn partner was overleden en dat haar woning te koop stond. Het geld van de verkoop van de woning zou worden verdeeld over de familie, waaronder verdachte en zijn vrouw. Verdachte zou het geld dan terugbetalen. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij alles aan elkaar heeft gelogen en dat de verhalen die hij aan [benadeelde 7] heeft verteld in strijd met de waarheid waren. Verdachte heeft het geld geleend om te kunnen voorzien in zijn gokverslaving.
Voorts is de bewezenverklaring gebaseerd op het proces-verbaal van aangifte [8] van [benadeelde 7].
Aangezien verdachte het onder 8 ten laste gelegde feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, is volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering.
Feit 9:
De verdachte heeft ter terechtzitting van 27 januari 2015 verklaard dat hij in de periode van 21 februari 2011 tot en met 31 augustus 2012 meermalen bij zijn werkgever in Hattem om geld heeft gevraagd. Hij heeft onder andere gezegd dat hij het geld nodig had voor zijn woning, de tuin, een nieuwe fiets dan wel de inrichting van zijn woning. Ook vertelde hij dat de oma van zijn partner was overleden en dat haar woning te koop stond. Het geld van de verkoop van de woning zou verdeeld worden over de familie, waaronder verdachte en zijn vrouw. Verdachte heeft tegen zijn werkgever gezegd dat hij het geld dan zou terugbetalen. Verdachte heeft voorts verklaard dat alle verhalen die hij aan zijn werkgever heeft verteld in strijd met de waarheid waren. Verdachte had alles verzonnen om geld te verkrijgen ten behoeve van zijn gokverslaving.
Voorts is de bewezenverklaring gebaseerd op het proces-verbaal van aangifte [9] namens [bedrijf] en het proces-verbaal van aangifte [10] van [benadeelde 7].
Aangezien verdachte het onder 9 ten laste gelegde feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, is volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van de feiten 8 en 9 overweegt de rechtbank als volgt.
Om te kunnen spreken van een samensweefsel van verdichtsels zijn meerdere leugens nodig die elkaar versterken dan wel is een opeenstapeling van leugens nodig. Verdachte heeft erkend dat hij meerdere leugens heeft verteld om geld bij [benadeelde 7] en [benadeelde 8] te kunnen lenen. Verdachte heeft diverse redenen opgevoerd waarom hij geld nodig had. De ene keer had hij het geld nodig om zijn tuin op te knappen, de andere keer had verdachte geld nodig voor een nieuwe fiets. Op zichzelf lijken die redenen om het geld te lenen irrelevant en inwisselbaar en daarmee niet erg doorslaggevend voor aangevers om dat geld uit te lenen, maar de relevantie wordt des te hoger door het feit dat verdachte hiermee de werkelijke reden afdekte waarom hij het geld nodig had, namelijk om zijn gokverslaving te bekostigen. Als aangevers dat hadden geweten hadden ze het geld nooit aan hem afgegeven. Verdachte heeft daarnaast gelogen over zijn kredietwaardigheid, nu hij [benadeelde 7] en [benadeelde 8] heeft verteld dat hij dan wel zijn vriendin een erfenis in het vooruitzicht hadden en hij hen dan zou kunnen terugbetalen. Dit versterkte het vertrouwen waarmee aangevers het geld uitleenden, zodat deze leugens tezamen maken dat de rechtbank van oordeel is dat sprake is van een samenweefsel van verdichtsels waardoor aangevers werden bewogen tot de afgifte van meerdere bedragen.
De rechtbank acht het onder 8 en 9 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juni 2014 tot en met 7 september 2014 te 't Harde, gemeente Elburg, telkens opzettelijk en wederrechtelijk een stereo-installatie en een modelauto en een (antieke) (buffet)kast en een wasrek, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield of beschadigd;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 7 september 2014 tot en met 9 september 2014 te 't Harde, gemeente Elburg en/of te Utrecht, in ieder geval in Nederland, [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend:
- die [benadeelde 1] (rechtstreeks) verbaal en/of via de telefoon toegevoegd: "Ik ga je vermoorden. Ik heb zin je helemaal in elkaar te slaan" en/of (meermalen, althans eenmaal) "Ik ga met de auto, met de kinderen ([benadeelde 2] en/of [benadeelde 3]) erin, de rivier in rijden" en/of "Het gaat escaleren" en/of "Ik had je recht op je bek moeten slaan, zodat je het niet na kan vertellen" en/of "Je ziet de kinderen nooit meer", en/of
- die [benadeelde 1] berichten toegevoegd: "Foto's zien dat ze in de auto zitten" en/of "Volgende foto's die ik moet sturen, wil je niet zien hoor",
althans (telkens) woorden en/of teksten en/of berichten van soortelijke dreigende aard of strekking;
4 subsidiair:
hij op tijdstippen in de periode van 18 december 2008 tot en met 9 september 2014 te 't Harde, gemeente Elburg, telkens opzettelijk enige geldbedragen toebehorende aan
[benadeelde 4], welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als beheerder, onder zich had, telkens wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
5.
hij op een of meer tijdstippen op 9 september 2014 te 't Harde, gemeente Elburg, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (in totaal) Euro 2.500,--, toebehorende aan [benadeelde 4], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (creditcard en pincode);
6.
hij op 10 januari 2013 te 't Harde, gemeente Elburg, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een listige kunstgreep [benadeelde 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - listiglijk en in strijd met de waarheid:
  • die [benadeelde 5] verteld, dat hij, verdachte zich bij zijn bedrijf / werkgever ([bedrijf]) kon inkopen en daarvoor geld nodig had, en
  • die [benadeelde 5] een overeenkomst overhandigd, waarop verdachte de toezegging doet het geld voor 1 maart 2013 terug te betalen, en
  • daarbij op die overeenkomst valselijk de naam van verdachtes partner [benadeelde 1] vermeld en dier handtekening geplaatst,
waardoor die [benadeelde 5] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
8.
hij op 7 februari 2012, te Hattem met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 7] heeft bewogen tot de afgifte van Euro 3.500,--, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - in strijd met de waarheid die [benadeelde 7] verteld
  • dat hij zijn tuin wil opknappen, en
  • dat hij daarvoor Euro 3.500,--, nodig heeft, en
  • dat de oma van zijn vrouw / partner was overleden en de woning van die oma (nog) te koop stond, en
  • dat het geld uit de verkoop van die woning zou worden verdeeld onder de familie van die oma en vrouw / partner, waaronder verdachte en zijn vrouw / partner,
waardoor die [benadeelde 7] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
9.
hij op tijdstippen in de periode van 21 februari 2011 tot en met 31 augustus 2012 te Hattem, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels [benadeelde 7] en/of [benadeelde 8] en/of [bedrijf] heeft bewogen tot de afgifte van in totaal Euro 16.900,-- hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – in strijd met de waarheid telkens die [benadeelde 7] en/of [benadeelde 8] verteld,
  • dat hij, verdachte, bezig was met (de verbouwing van) zijn woning en zijn tuin en de inrichting van zijn woning en de aanschaf van een (nieuwe) fiets en
  • dat hij, verdachte, ten behoeve van die activiteiten telkens een geldlening wilde afsluiten en
  • dat de oma van zijn vrouw / partner was overleden en de woning van die oma (nog) te koop stond, en
  • dat het geld uit de verkoop van die woning zou worden verdeeld onder de familie van die oma en/of vrouw / partner, waaronder verdachte en zijn vrouw / partner,
waardoor die [benadeelde 7] en/of [benadeelde 8] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Feit 1: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen of beschadigen, meermalen gepleegd;
Feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd;

Feit 4 subsidiair:verduistering;

Feit 5: diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;

Feiten 6 en 8 telkens:oplichting;

Feit 9:oplichting, meermalen gepleegd

Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 10 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting.
De raadsman heeft bepleit rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten hebben kunnen plaatsvinden. De raadsman heeft voorts bepleit een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een werkstraf op te leggen en niet een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op de goede ontwikkelingen die verdachte heeft doorgemaakt. Hij heeft een baan, huisvesting en een beter contact met de kinderen en zijn ex-partner, hetgeen wordt doorkruist door het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bovendien is verdachte first offender. Tot slot heeft de raadsman bepleit de door de officier van justitie geëiste proeftijd van vijf jaar te beperken.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft gedurende een lange periode meerdere personen geld afhandig gemaakt door leugens te vertellen om – achteraf bezien – in zijn gokverslaving te kunnen voorzien. Vervolgens heeft verdachte het geld niet meer terugbetaald. Met een zeker raffinement en volgens eenzelfde patroon heeft hij de oplichtingen en verduistering uitgevoerd. Verdachte heeft hierdoor zijn moeder en tante, maar ook zijn toenmalige werkgevers financieel benadeeld en hun vertrouwen ernstig beschaamd. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling en bedreiging van zijn inmiddels ex-partner. Met name de bedreigingen zullen angstige gevoelens teweeg gebracht hebben bij [benadeelde 1]. Dergelijke feiten leiden tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.
De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest. De rechtbank heeft bij de strafoplegging voorts rekening gehouden met het door de reclassering opgestelde advies van 19 januari 2015. Uit het advies blijkt dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat en verdachte open staat voor het ondergaan van een behandeling ten aanzien van – onder meer – zijn gokverslaving.
Alles overwegende komt de rechtbank tot de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 338 dagen, waarvan 300 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en behandelverplichting. Voorts zal de rechtbank een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis aan verdachte opleggen.
De uiteindelijk op te leggen straf door de rechtbank valt lager uit dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, en verdachte zijn leven weer op de rit heeft en de rechtbank geen in redelijkheid te verwachten belang meer ziet in het opleggen van een aanvullende onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal hieraan de voorwaarden verbinden zoals opgenomen in het reclasseringsrapport van 19 januari 2015.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 102.146,- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 4 en 5 ten laste gelegde.
De benadeelde partij [benadeelde 5] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 9.855,50 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde.
De benadeelde partij [benadeelde 6] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 25.695,- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde. Ook wordt de wettelijke rente gevorderd met ingang van 14 december 2011. Tevens is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde 7] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 3.500,- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 8 ten laste gelegde. Ook wordt de wettelijke rente gevorderd met ingang van 7 februari 2012. Tevens is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [bedrijf] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 22.169,50 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 9 ten laste gelegde. Ook wordt de wettelijke rente gevorderd met ingang van 21 februari 2011. Tevens is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 4] heeft de officier van justitie er op gewezen dat in het gevorderde bedrag ook een reguliere lening van € 33.000,- is verwerkt. Ten aanzien van dit deel van de vordering dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu verdachte dat bedrag niet door een strafbaar feit heeft verkregen. Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij voor het bedrag van € 2.396,- niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu dit bedrag ook niet te herleiden is naar enig bewezenverklaard strafbaar feit. De officier van justitie is van mening dat een bedrag van € 75.500,- toewijsbaar is, te weten € 73.000,- (feit 4) + € 2.500,- (feit 5), vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde [benadeelde 5] in zijn geheel toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde [benadeelde 6] tot een bedrag van € 7.950,- toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, omdat dat bedrag door het plegen van een strafbaar feit is verkregen. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde [benadeelde 7] volledig toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde [bedrijf] tot een bedrag van € 16.900,- toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu het bedrag van € 3.500,- ook door [benadeelde 7] in privé is gevorderd.
Standpunt van de raadsman
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 4] heeft de raadsman zicht op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 75.500,- kan worden toegewezen. Ten aanzien van het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu deze gelden niet door enig misdrijf zijn verkregen.
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van de vordering van [benadeelde 6] op het standpunt gesteld dat deze tot een bedrag van € 7.950,- kan worden toegewezen. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat [benadeelde 1] deze bedragen aan verdachte en zijn partner heeft betaald om hen uit de financiële nood te helpen.
Ten aanzien van de vordering van [bedrijf] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze tot een bedrag van € 16.900,- kan worden toegewezen en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde 5] en [benadeelde 7] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze vorderingen volledig kunnen worden toegewezen.
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [benadeelde 4]
De rechtbank is – met de officier van justitie en raadsman – van oordeel dat de opgevoerde kosten voor het verduisterde spaargeld ad € 73.000,- en het misbruik maken van de creditcard ad € 2.500,- kunnen worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de overeengekomen lening ad € 33.000,- en de vordering van Wehkamp zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, nu deze schade niet voortvloeit uit enig bewezenverklaard feit. Dit deel van de vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vordering [benadeelde 5]
De rechtbank is van oordeel dat de vordering gedeeltelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu deze schade niet voortvloeit uit een bewezenverklaard feit. Dit deel van de vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vordering [benadeelde 6]
De rechtbank is van oordeel dat [benadeelde 6] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, nu verdachte van het tenlastegelegde feit is vrijgesproken. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Vordering [benadeelde 7]
Nu niet is weersproken dat de benadeelde partij, zoals deze heeft gesteld, als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag en de vordering de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, zal deze vordering in zijn geheel worden toegewezen met vermeerdering van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdachte is voor de schade -naar burgerlijk recht- aansprakelijk.
Vordering [bedrijf]
De rechtbank is – met de officier van justitie en raadsman – van oordeel dat de vordering gedeeltelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van € 16.900,- met vermeerdering van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 3.500,- welke via [benadeelde 7] beheer aan verdachte is geleend, dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard, nu [benadeelde 7] deze schade toegewezen heeft gekregen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij voor de betaalde bedragen aan CZ (€ 1.035,96) en GGN (€ 733,54) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu deze schade niet voortvloeit uit een bewezenverklaard feit. Dit deel van de vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van de slachtoffers. De vervangende hechtenis zal de rechtbank beperken tot 1 dag per toegewezen vordering, nu de rechtbank het niet opportuun acht indien verdachte vanwege betalingsonmacht alsnog langdurig vast komt te zitten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 22c, 22c, 36f, 57, 285, 310, 311, 321, 326 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
 verklaart
niet bewezen, dat verdachte het
onder 2, 4 primair en 7 ten laste gelegdeheeft begaan en
spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart
bewezendat verdachte het
onder 1, 3, 4 subsidiair, 5, 6, 8 en 9 tenlastegelegdeheeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:

Feit 1:

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen of beschadigen, meermalen gepleegd;

Feit 3:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling,
meermalen gepleegd

Feit 4 subsidiair:

verduistering;

Feit 5:

diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;

Feiten 6 en 8 telkens:

oplichting;

Feit 9:

oplichting, meermalen gepleegd

 verklaart verdachte strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
338 dagen;
 bepaalt, dat een
gedeeltevan de gevangenisstraf, groot
300 niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 3 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende
voorwaardenniet heeft nageleefd;
 stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 stelt als
bijzondere voorwaardedat veroordeelde zich binnen drie dagen volgend op het onherroepelijk worden van het vonnis zal melden bij de reclassering Zwolle. Hierna moet hij zich blijven melden zo frequent en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
 stelt als
bijzondere voorwaardedat veroordeelde actief en constructief meewerkt aan een intake en een mogelijke behandeling bij een forensische polikliniek of een soortgelijke forensische ambulante zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/ behandelaar zullen worden gegeven;
 geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
 beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt de verdachte tot de navolgende
taakstraf, te weten:
een
werkstrafgedurende
240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 dagen;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feiten 4 subsidiair en 5 tot betaling van
schadevergoeding aan de benadeelde partij[benadeelde 4] van een bedrag van
€ 75.500,- ,met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij[benadeelde 4] voor het
overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 4], een bedrag te betalen van € 75.500,- met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 1 dag hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 6 tot betaling van
schadevergoeding aan de benadeelde partij[benadeelde 5], van een bedrag van
€ 5.000,-, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij[benadeelde 5] voor het
overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 5] een bedrag te betalen van € 5.000,- met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 1 dag hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 verklaart de
benadeelde partij[benadeelde 6]
niet-ontvankelijk in haar vordering;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 8 tot betaling van
schadevergoeding aan de benadeelde partij[benadeelde 7] van een bedrag van
€ 3.500,-vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2012, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 7], een bedrag te betalen van € 3.500,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2012, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 1 dag hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 9 tot betaling van
schadevergoeding aan de benadeelde partij[bedrijf] van een bedrag van
€ 16.900,-vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2011, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij[bedrijf] voor het
overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [bedrijf], een bedrag te betalen van € 16.900,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2011, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 1 dag hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Aldus gewezen door mrs. Schaap, voorzitter, Van Apeldoorn en Pastoors, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Hoesstee, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 februari 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 verwezen wordt naar dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (voorgeleidings)proces-verbaal, nummer PL0618-2014123720, politie regio Noord- en Oost Gelderland, district Noordwest Veluwe, team Heerde-Hattem , gesloten en ondertekend op 10 september 2014 door [verbalisant 2], hoofdagent.
2.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1], p. 15 en 16.
3.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1], p. 18 en 19.
4.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 4], p. 38.
5.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 4], p. 40.
6.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 4], p. 38.
7.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 5], p. 141 en 142.
8.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 7], p. 294 en 295.
9.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 7], namens [bedrijf], p. 203 en 303.
10.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 7], p. 294 en 295.