In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 1 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Maas en Waal. Eiser had op 5 februari 2015 een verzoek ingediend om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) met betrekking tot de inhuur van een bijzondere opsporingsambtenaar (BOA). Het college heeft dit verzoek toegewezen, maar heeft in een later besluit van 28 juli 2015 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 11 februari 2016 heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat het verzoek niet alleen betrekking heeft op de naam van de BOA, maar ook op de namen van de ondertekenaars van relevante documenten, zoals een convenant en akten van opsporingsbevoegdheid. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze namen zijn weggelakt en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de documenten die onder het college berusten. De rechtbank benadrukt dat het verzoek ook betrekking heeft op feitcodes die in processen-verbaal zijn genoemd.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens moet het college het door eiser betaalde griffierecht vergoeden en wordt het college veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 992. De rechtbank wijst erop dat indien blijkt dat de gevraagde documenten niet onder het college berusten, het college alsnog moet proberen deze documenten te achterhalen. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter D.J. Post, in aanwezigheid van griffier N.J.H. Klomp.