In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 maart 2016 uitspraak gedaan in een verzet tegen de faillissementsverklaring van een stichting, die op 8 februari 2016 door de rechtbank was uitgesproken. De stichting, die zich bezighoudt met de exploitatie van gelden van investeerders in buitenlands onroerend goed, had zelf faillissement aangevraagd. De investeerder, aangeduid als [naam B.V.], heeft verzet aangetekend tegen deze faillissementsverklaring, stellende dat de stichting niet in de toestand verkeert dat zij is opgehouden te betalen en dat er geen misbruik van bevoegdheid is gepleegd bij de aanvraag van het faillissement.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [naam B.V.] ontvankelijk is in haar verzet, aangezien zij belanghebbende is in de zin van de Faillissementswet. De beoordeling van de toestand van de stichting is ex nunc, wat betekent dat de huidige situatie bepalend is. De curator heeft verklaard dat de stichting in de toestand verkeert dat zij is opgehouden te betalen, gebaseerd op ingediende vorderingen die een aanzienlijk bedrag overschrijden. De rechtbank heeft ook gekeken naar de vorderingen van andere schuldeisers en de gevolgen van de surséance van betaling van een projectvennootschap die aan de stichting is verbonden.
De rechtbank concludeert dat er sprake is van pluraliteit van schuldeisers en dat de stichting niet in staat is om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen. De stelling van [naam B.V.] dat de stichting misbruik maakt van haar bevoegdheid door het aanvragen van het faillissement, werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelde dat de stichting haar faillissement heeft aangevraagd met het doel om haar boedel te laten uitwinnen ten behoeve van haar schuldeisers. Het verzet van [naam B.V.] werd ongegrond verklaard, en de faillissementsverklaring van de stichting bleef in stand.