ECLI:NL:RBGEL:2016:1884

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 april 2016
Publicatiedatum
5 april 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1590
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoording persoonsgebonden budget voor paardrijden als zorg onder de AWBZ

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) door eiser, die zorg ontving voor begeleiding bij paardrijden. Eiser, geboren op 28 mei 2004, heeft een chromosomale afwijking en heeft begeleiding nodig bij het uitvoeren van activiteiten. Verweerder, Stichting Zorgkantoor Menzis, heeft in een besluit van 23 oktober 2014 meegedeeld dat kosten van € 51,- voor begeleiding bij paardrijden niet vergoed kunnen worden uit het pgb, omdat dit niet onder de zorg valt die in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) wordt vergoed. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 11 februari 2015.

Tijdens de zitting op 23 maart 2016 heeft eiser betoogd dat de begeleiding bij paardrijden noodzakelijk is voor zijn ontwikkeling en dat het niet alleen om vrijetijdsbesteding gaat, maar ook bijdraagt aan zijn zelfredzaamheid. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de begeleiding niet kan worden aangemerkt als zorg in de zin van de AWBZ, omdat deze gericht is op maatschappelijke participatie en niet op het bevorderen van zelfredzaamheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zorgplan of zorgovereenkomst is overgelegd die de noodzaak van de begeleiding onderbouwt.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de kosten voor de begeleiding bij paardrijden terecht in mindering zijn gebracht op de verantwoording van het pgb. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/1590

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. L.A. Witten)
en

Stichting Zorgkantoor Menzis te Enschede, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder meegedeeld dat de kosten van [betrokkene] ten bedrage van € 51,- op de verantwoording van het persoonsgebonden budget (pgb) van eiser over de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014 in mindering worden gebracht, omdat dit geen zorg in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) betreft.
Bij besluit van 11 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2016. In de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van eiser zijn de heer M.S. Barenbrug en zijn echtgenote A.M. Barenbrug-Lap verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Boot.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is geboren op 28 mei 2004. Hij is bekend met een chromosomale afwijking waardoor hij last heeft van slappe spieren en een lage energiebalans. Eiser beschikte over de periode hier in geding - van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014 - over een indicatie van Centrum Indicatiestelling Zorg voor de functie begeleiding groep, klasse twee. Hij ontving ter zake een pgb. Door eiser is op verzoek van verweerder de verleende zorg over de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014 verantwoord. Daarbij heeft eiser aangegeven dat de zorg onder meer verleend is door [betrokkene]. Verweerder heeft hierover nadere informatie opgevraagd. Uit de toegestuurde factuur van juni 2014 blijkt dat de kosten zijn gemaakt voor begeleiding bij paardrijlessen en dat het € 48,- kosten en € 3,- administratiekosten betreft. Met het primaire besluit, gehandhaafd in bezwaar, is door verweerder meegedeeld dat geen sprake is geweest van begeleiding in de zin van de AWBZ. De zorg van [betrokkene] ten bedrage van € 51,- wordt daarom in mindering gebracht op de verantwoording over de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat de verleende zorg wel degelijk begeleiding in de zin van de AWBZ betreft. Sporten c.q. bewegen is voor eiser noodzakelijk voor zijn ontwikkelingsperspectief. Zijn motoriek zit hem in de weg om te kunnen sporten. Paardrijden lukt, met de nodige begeleiding, wel enigszins. Eiser wijst erop dat het geen begeleiding bij vrijetijdsbesteding betreft, maar dat het paardrijden ook bijdraagt aan de zelfredzaamheid en weerbaarheid van hem. Bij de manege wordt eiser ondersteund bij het oefenen met vaardigheden en handelingen, zoals plannen. Ook is begeleiding wenselijk vanwege eisers problemen met het automatiseren van handelingen en leert hij vertrouwen te krijgen in zijn eigen kunnen en in de omgang met mensen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een brief van kinderfysiotherapeut M. Broekhuijsen van 11 april 2015 overgelegd.
3. De rechtbank constateert dat thans enkel de vraag voorligt of de door [betrokkene] verleende zorg AWBZ-zorg betreft die ten laste van een pgb kan worden gebracht. Daarvoor is van belang dat het pgb uitsluitend dient te worden gebruikt voor betaling van persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, vervoer en tijdelijk verblijf, zoals dit is vastgesteld in het Besluit zorgaanspraken AWBZ (het Besluit) zoals dit ten tijde van belang gold. Het besluit geeft aan waar de verantwoorde zorg in het kader van de begeleiding op gericht dient te zijn. Uit artikel 6, eerste lid, van het Besluit blijkt dat begeleiding door een instelling te verlenen activiteiten omvat aan verzekerden met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van:
a. de sociale redzaamheid,
b. het bewegen en verplaatsen,
c. het psychisch functioneren,
d. het geheugen en de oriëntatie, of
e. die matig of zwaar probleemgedrag vertonen.
In artikel 6, tweede lid, van het Besluit wordt beschreven dat de activiteiten gericht zijn op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en strekken tot voorkoming van opname in een instelling of verwaarlozing van de verzekerde. Volgens het derde lid bestaan de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, uit:
a. het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen,
b. het ondersteunen bij of het oefenen met aanbrengen van structuur of het voeren van regie,
of
c. het overnemen van toezicht op de verzekerde.
4. Begeleiding die gericht is op maatschappelijke participatie, bijvoorbeeld vrijetijdsbesteding en uitstapjes, valt niet (meer) onder de AWBZ. Begeleiding in de zin van de AWBZ is uitsluitend gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid. Dit betekent op zichzelf niet dat de enkele omstandigheid dat begeleiding plaatsvindt bij het paardrijden zonder meer betekent dat de kosten hiervan niet ten laste van het pgb mogen komen. Indien de begeleiding bij het paardrijden niet uitsluitend gericht is op maatschappelijke participatie bestaat immers de mogelijkheid dat deze nog wel als begeleiding in de zin van de AWBZ kan worden aangemerkt.
5. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat de begeleiding door [betrokkene] niet is aan te merken als zijnde gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid. Daarbij is ook van belang dat uit de Vergoedingenlijst pgb AWBZ 2014 blijkt dat paardrijden wordt aangemerkt als vrijetijdsbesteding en dat begeleiding bij vrijetijdsbesteding niet uit het pgb mag worden vergoed. Eisers stellingen werpen geen ander licht op de situatie. Dat eiser beweging of sport nodig heeft voor zijn ontwikkeling en dat hij daarbij vanwege zijn beperking begeleiding nodig heeft wijst er, zoals verweerder terecht stelt, op dat het hier met name een vorm van bewegingstherapie betreft, en geen ondersteuning bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen. De enkele stelling dat bij de verzorging van paarden ook het plannen van taken terugkomt is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat het hier activiteiten betreft die wel als begeleiding in de zin van de AWBZ kunnen worden aangemerkt. Er is geen zorgplan of zorgovereenkomst overgelegd waarmee het standpunt van eiser nader onderbouwd wordt en ook anderszins is niet gebleken dat in de begeleiding specifiek aandacht wordt besteed aan het concreet ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het paardrijden bij [betrokkene] aan te merken als begeleiding als bedoeld in artikel 6 van het Besluit en dat verweerder deze kosten terecht in mindering heeft gebracht op de verantwoording over de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kool, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.