ECLI:NL:RBGEL:2016:2257

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 april 2016
Publicatiedatum
21 april 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1819
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake exploitatieverbod kinderdagverblijf door agressieve opstelling echtgenoot

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 19 april 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van S.I. Blom, h.o.d.n. "Kinderdagopvang en BSO Nijntje" tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldermalsen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, dat haar per 18 februari 2016 een exploitatieverbod heeft opgelegd voor haar kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang. Dit besluit is genomen naar aanleiding van problemen die zijn ontstaan tijdens inspecties, veroorzaakt door de agressieve opstelling van de echtgenoot van verzoekster. Verweerder heeft gesteld dat door deze opstelling niet kon worden vastgesteld of verzoekster verantwoorde kinderopvang biedt, en dat een minder vergaande maatregel niet mogelijk was.

Tijdens de zitting op 11 april 2016 is gebleken dat de echtgenoot van verzoekster, [man], zich herhaaldelijk agressief heeft opgesteld tegenover toezichthouders van de GGD, waardoor inspecties niet konden plaatsvinden. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de veiligheid van de toezichthouders niet kon worden gegarandeerd en dat het belang van de kinderen en hun ouders bij verantwoorde opvang voorop staat. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het exploitatieverbod terecht is opgelegd en dat het verzoek om voorlopige voorziening niet voor inwilliging in aanmerking komt.

De voorzieningenrechter heeft verder vastgesteld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/1819

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. H. van Straten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldermalsen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekster per 18 februari 2016 een exploitatieverbod opgelegd van het kinderdagverblijf (KDV) en de buitenschoolse-opvang (BSO) (hierna: [naam]) op het adres Busterweg 22 te [woonplaats] (hierna: het perceel).
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2016. Verzoekster is, samen met haar echtgenoot, [man] (hierna: de [man]), verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door T.J.H.P. Aben en J.L. Scheper. Tevens zijn namens verweerder verschenen H.N.G. Wiendels, wethouder, [betrokkene], teammanager bij de GGD, [betrokkene], inspecteur bij de GGD, [betrokkene], toezichthouder, en [betrokkene], hoofdagent.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Ingevolge artikel 1.49, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp) biedt een houder van een kindercentrum verantwoorde kinderopvang aan waaronder wordt verstaan opvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.
Ingevolge artikel 1.61, eerste lid, van de Wkkp, ziet het college toe op de naleving van de bij of krachtens de artikelen 1.45 tot en met 1.59 gestelde regels, onderscheidenlijk de krachtens artikel 1.65 gegeven aanwijzingen en bevelen en de krachtens artikel 1.66, eerste lid, gegeven bevelen tot sluiting dan wel de krachtens artikel 1.66, tweede lid, uitgevaardigde verboden en de in de bij artikel 1.50b vastgestelde algemene maatregel van bestuur vastgelegde basisvoorwaarden voor kwaliteit van voorschoolse educatie. Het college wijst de directeur publieke gezondheid van de GGD, bedoeld in artikel 14, derde lid, van de Wet publieke gezondheid, aan als toezichthouder.
Ingevolge artikel 1.66, eerste lid, van de Wkkp kan het college de houder verbieden de exploitatie van een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau voort te zetten, zolang hij een bevel of aanwijzing niet opvolgt en het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 1.66, tweede lid, kan, indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 1.62 of anderszins blijkt dat het kindercentrum, de voorziening voor gastouderopvang of het gastouderbureau naar verwachting niet dan wel niet langer aan de bij of krachtens afdeling 3, paragraaf 2, van dit hoofdstuk gegeven voorschriften zal voldoen, het college zolang die situatie zich voordoet, de houder verbieden dat kindercentrum, die voorziening voor gastouderopvang of dat gastouderbureau in exploitatie te nemen of te houden.
Namens verweerder is ter zitting verklaard dat het bestreden besluit berust op artikel 1.66, tweede lid van de Wkkp.
3. [naam] is sinds 2008 geregistreerd als opvanglocatie op het perceel. Sinds de exploitatie van [naam] hebben er regelmatig controles plaatsgevonden door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst Gelderland Zuid (hierna: GGD).
Op 12 oktober 2015 is met verzoekster, in aanwezigheid van de [man], afgesproken dat zij zou meewerken aan geconstateerde tekortkomingen die genoemd zijn in lasten onder dwangsom betreffende het KDV en de BSO. Bij de inspecties zal de GGD met twee inspecteurs komen en zal een agent in burger aanwezig zijn. Voor de aanwezigheid van de agent in burger is gekozen omdat de inspecteurs van de GGD zich bedreigd voelen door de [man]. Deze afspraken zijn bevestigd in een brief van verweerder van 11 november 2015.
Tijdens de inspectie van het KDV en de BSO op 17 november 2015 is het kindercentrum vervolgens bezocht door twee toezichthouders van de GGD onder politiebegeleiding. Blijkens het inspectierapport betreffende het KDV, vastgesteld op 30 november 2015, had de [man] de toezichthouders op 17 november 2015 in eerste instantie de toegang tot het kindercentrum geweigerd. Pas na de bemiddeling van de politieagent hebben de toezichthouders toegang tot het kindercentrum gekregen om de inspectie uit te kunnen voeren. Na dit inspectiebezoek zou de [man] volgens verweerder aan de politie hebben laten weten dat hij, voor het geval de toezichthouder(s) terug zouden komen, messen en een bijl in huis heeft.
Op 11 februari 2016 heeft een onaangekondigde controle plaatsgevonden. Op het moment dat de [man] arriveerde ging deze controle mis. De [man] deelde mede dat de inspecteurs daar niets te zoeken hadden. Hij zou vervolgens, naar ter zitting, door zowel de [man] als [betrokkene] en [betrokkene], is verklaard hebben gezegd dat hij bij het hek een stuk hout had staan. Gezien de dreigementen heeft de toezichthouder besloten het kinderdagverblijf in te gaan om hiervan aan haar collega verslag te doen. Beide toezichthouders hebben in verband met de dermate bedreigende situatie besloten dat het voortzetten van de inspectie geen reële optie was. Bij het verlaten van het terrein zou de [man] nog hebben gezegd dat de toezichthouders, er niet meer in komen. De inspectie is vanwege de bedreiging stopgezet.
Vervolgens is op 15 februari 2016 door de directeur van de GGD aan verzoekster een schriftelijk bevel als bedoeld in artikel 1.65, derde lid, van de Wkkp uitgevaardigd, waarin is bevolen de opvang van de kinderen van zowel het KDV als de BSO te staken. Dit bevel is ingegaan op 11 februari 2016 en heeft een geldigheidsduur van zeven dagen (tot en met 17 februari 2016).
4. Het bestreden besluit is gebaseerd op het feit dat door de opstelling van de [man] een inspectie niet heeft kunnen plaatsvinden en dat de verwachting is dat hij dat ook in de toekomst zal frustreren. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat er sprake is van een verantwoorde opvang bij het KDV en de BSO, zoals genoemd in artikel 1:49 Wkkp. Het besluiten tot een tijdelijk exploitatieverbod met het stellen van een termijn waarbinnen verzoekster de reguliere inspectie mogelijk moet maken om het exploitatieverbod op te heffen acht verweerder vanwege de aanwezigheid van [man] ter plaatse geen optie. In de situatie dat er vanwege een sluitingsbevel of tijdelijke exploitatieverbod geen kinderen zijn, kan er geen reguliere inspectie plaatsvinden waarbij juist kinderen en medewerkers moeten zijn. Verweerder komt tot de conclusie dat onder afweging van alle belangen het belang van de kinderen en hun ouders bij verantwoorde opvang voor alles gaat.
Gelet op de situatie bij het KDV en de BSO is het niet mogelijk om zelfs met politie-inzet een reguliere inspectie te laten plaatsvinden. Verweerder kan niet instaan voor de veiligheid van de toezichthouders en niet uitsluiten dat de aanwezige kinderen in de toekomst getuige zijn van verbaal en fysiek geweld tegen de toezichthouders. Gelet hierop heeft verweerder op grond van artikel 1.66, tweede lid, van de Wkkp besloten verzoekster het exploitatieverbod op te leggen.
5. Verzoekster betoogt dat er geen sprake is van een zeer ernstige situatie, waarbij de (lichamelijke en geestelijke) veiligheid van de kinderen zodanig in geding is, dat de exploitatie meteen dan wel op zeer korte termijn dient te worden gestopt. Verweerder heeft niet, althans onvoldoende en zeker niet met objectieve en verifieerbare stukken, aangetoond dat de veiligheid van de kinderen op enig moment in het gedrang is geweest dan wel redelijkerwijs in het gedrang zou kunnen komen en zeker niet dat sprake zou zijn van een dusdanige onhoudbare situatie dat acuut ingrijpen noodzakelijk zou zijn.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat op 11 februari 2016, door toedoen van de [man], door de toezichthouders van de GGD geen inspectie heeft kunnen plaatsvinden van het KDV en de BSO en dat de opstelling van de [man] ook tijdens de controle op 17 november 2015 tot ernstige problemen heeft geleid. De voorzieningenrechter stelt daarbij voorop dat de hr Blom weliswaar de door verweerder vermelde feiten heeft betwist maar dat die betwisting niet geloofwaardig is, met name niet gelet op de gedetailleerde verklaringen die ter zitting door [betrokkene] en [betrokkene] zijn afgelegd. Door de opstelling van de [man] voelen de toezichthouders van de GGD zich bedreigd. De voorzieningenrechter tekent daar nog bij aan dat op grond van de dossierstukken en het verhandelde ter zitting voldoende aannemelijk is geworden dat de hr Blom zich bij meerdere gelegenheden agressief heeft opgesteld waardoor gevoelens van bedreiging bij medewerkers van de GGD zijn ontstaan.
Gelet hierop kan niet worden vastgesteld of verzoekster verantwoorde kinderopvang aanbiedt, waaronder wordt verstaan opvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving zoals is bepaald in artikel 1.49, eerste lid, van de Wkkp. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat verweerder het exploitatieverbod heeft kunnen opleggen en niet heeft hoeven kiezen voor een minder vergaande maatregel. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat verweerder op 12 oktober 2015 reeds een poging heeft ondernomen richting verzoekster en de [man] om te kijken of er toch controles mogelijk waren. Dit is sindsdien eenmaal, waarbij politiebegeleiding noodzakelijk bleek te zijn, gelukt , maar waarbij toch in eerste instantie de hr Blom de toegang aan de GGD-medewerkers heeft geweigerd Vervolgens is het op 11 februari 2016 uit de hand gelopen, ondanks de aanwezigheid van politiebegeleiding. Er is dan ook geen sprake van een eenmalig ongelukkig incident, maar van een consistent patroon in de opstelling van de hr Blom dat zich over een langere tijd uitstrekt en dat om die reden ook geen realistische hoop biedt op een wezenlijke keer ten goede in de toekomst.
7. Naar voorlopig oordeel zal het bestreden besluit bij de beslissing op bezwaar in stand kunnen worden gelaten. Het verzoek om een voorlopige voorziening komt niet voor inwilliging in aanmerking.
8. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Penning, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van W.C. Knoester, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.