In deze zaak, behandeld door de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland, stond een verdachte terecht die beschuldigd werd van het opzettelijk bedreigen en aanranding van twee Veva-leerlingen tijdens een feestje in Den Helder op 13 februari 2014. De officier van justitie betoogde dat de aangeefsters, die stage liepen bij de krijgsmacht, onder de bescherming van artikel 140 van het Wetboek van Militair Strafrecht vallen. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen.
De militaire kamer heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen. Het oordeel was dat de stoeipartij tussen de verdachte en de aangeefsters plaatsvond met wederzijds goedvinden, en dat er geen overtuiging bestond dat er sprake was van bedreiging of aanranding zoals bedoeld in artikel 140 WMSr. De kamer concludeerde dat de verdachte niet schuldig was aan de ten laste gelegde feiten en sprak hem vrij. Tevens werd de benadeelde partij, een van de aangeefsters, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken.
De uitspraak werd gedaan op 2 mei 2016 door de meervoudige militaire kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, met een militair lid. De zaak benadrukt de juridische bescherming van leerlingen die stage lopen bij de krijgsmacht en de noodzaak van duidelijke bewijsvoering in strafzaken.