ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 mei 2016
Publicatiedatum
10 mei 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 7447
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Jue
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot binnentreden in het kader van handhavend optreden tegen permanente bewoning van een recreatiewoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente. De zaak betreft een machtiging tot binnentreden in recreatiewoningen in het kader van handhavend optreden tegen permanente bewoning. Eiser, die eigenaar is van woning 2, heeft bezwaar gemaakt tegen de machtiging tot binnentreden in zowel woning 1 als woning 2. Het primaire besluit van verweerder, dat op 9 juni 2015 werd genomen, verleende de machtiging tot binnentreden in beide woningen. Het bestreden besluit van 9 december 2015 verklaarde het bezwaar van eiser tegen woning 1 niet-ontvankelijk en dat tegen woning 2 ongegrond.

Tijdens de zitting op 15 maart 2016 is eiser verschenen, terwijl verweerder vertegenwoordigd was door A. Oosterhout en M. Beuken. De rechtbank overweegt dat volgens artikel 12 van de Grondwet binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner alleen geoorloofd is in de gevallen die bij wet zijn bepaald. Eiser is ingeschreven op het adres van woning 1, maar is geen eigenaar van deze woning. Verweerder heeft gesteld dat eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt voor woning 1, omdat hij geen eigenaar of bewoner is. De rechtbank concludeert dat eiser ten onrechte niet als belanghebbende is aangemerkt voor de machtiging tot binnentreden in woning 1, maar ziet geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen, omdat eiser geen procesbelang meer had op het moment van het besluit.

De rechtbank oordeelt verder dat de machtiging tot binnentreden in woning 2 rechtmatig was, omdat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat er geen minder ingrijpende middelen beschikbaar waren om de overtreding van het bestemmingsplan vast te stellen. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/7447

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats], verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2015 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder een machtiging tot binnentreden in de recreatiewoningen op de percelen [locatie] te [woonplaats] (hierna: woning 1) en [plaats] te [woonplaats] (hierna: woning 2) afgegeven.
Bij besluit van 9 december 2015 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser voor zover gericht tegen de machtiging tot binnentreden in woning 1 niet-ontvankelijk en het bezwaar van eiser voor zover gericht tegen de machtiging tot binnentreden in woning 2 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2016. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Oosterhout en M. Beuken.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 12 van de Grondwet is het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden (hierna: Awbi) is voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. De machtiging wordt zo mogelijk getoond.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Awbi is, voor zover de wet niet anders bepaalt, de burgemeester bevoegd tot het geven van een machtiging tot binnentreden in een woning gelegen binnen zijn gemeente voor andere doeleinden dan strafvordering.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Awbi gaat degene die bevoegd is een machtiging te geven daartoe slechts over, indien het doel waartoe wordt binnengetreden het binnentreden zonder toestemming van de bewoner redelijkerwijs vereist.
Ingevolge artikel 5:27, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner het bestuursorgaan dat bestuursdwang toepast bevoegd tot het geven van een machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Awbi.
2. Eiser staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres van woning 1.
Eiser is eigenaar van woning 2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser woning 2 in strijd met de op het perceel rustende bestemming anders dan ten dienste van recreatief verblijf gebruikt. Verweerder heeft bij besluit van 12 maart 2015 - beslissend op het door eiser gemaakte bezwaar - eiser onder meer gelast de permanente bewoning van woning 2 te beëindigen. Hangende het door eiser ingestelde beroep tegen het besluit van 12 maart 2015 (AWB 15/2115) heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 1 mei 2015 (AWB 15/2116), voor zover thans van belang, bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 12 maart 2015 geschorst totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan in het beroep. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was een nader onderzoek naar de feiten aangewezen. Het was de bedoeling van verweerder om met behulp van de machtiging de woningen 1 en 2 te kunnen binnentreden teneinde bewijsmateriaal te vergaren voor de onderbouwing van het besluit van 12 maart 2015.
Woning 1
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet is aan te merken als belanghebbende voor zover zijn bezwaar is gericht tegen de machtiging tot binnentreden in woning 1. Volgens verweerder kan alleen een eigenaar of bewoner van die woning als belanghebbende worden aangemerkt. Eiser is geen eigenaar van woning 1. Gelet op het door verweerder verzamelde bewijs over het gebruik van woningen 1 en 2, is eiser evenmin bewoner van woning 1. Daarom is hij niet aan te merken als belanghebbende ter zake de machtiging tot binnentreden woning 1, aldus verweerder.
4. Eiser voert aan dat verweerder zijn bezwaar, voor zover gericht tegen de machtiging tot binnentreden in woning 1, ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat hij geen belanghebbende is.
5. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 december 2014, ECLI:NL:RVS2014:4391) vloeit uit artikel 12 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, van de Awbi, voort dat het grondrecht strekkende tot de onschendbaarheid van de woning alleen aan de bewoner van een woning toekomt. De belangen van derden, met inbegrip van de eigenaar, niet zijnde bewoner, zullen in beginsel niet, behoudens bijzondere omstandigheden, rechtstreeks betrokken zijn bij de verlening van een machtiging krachtens artikel 3, tweede lid, van de Awbi.
6. Uit de stukken blijkt dat het de bedoeling van verweerder was om met het binnentreden van woning 1 bewijsmateriaal te vergaren voor de onderbouwing van de aan eiser opgelegde last. Gelet hierop is sprake van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld. Eisers belang is rechtsreeks bij de verlening van de machtiging betrokken. Verweerder heeft eiser in zoverre ten onrechte niet als belanghebbende aangemerkt.
7. De rechtbank ziet evenwel geen aanleiding het bestreden besluit in zoverre te vernietigen en overweegt daartoe als volgt.
Op 11 juni 2015 hebben de in de machtiging vermelde personen, vergezeld door twee medewerkers van politie, zich bij woning 1 gemeld. Uit het verslag voor binnentreden van woning 1 van 11 juni 2015 blijkt dat deze personen zijn binnengelaten door [naam], eigenaresse en bewoonster van woning 1, zonder dat van de machtiging gebruik is gemaakt. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiser ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen belang meer had bij beoordeling van het bezwaar tegen de machtiging tot binnentreden in woning 1. Verweerder heeft bij het nemen van het bestreden besluit het ontbreken van het procesbelang niet onderkend. Het bezwaar is in zoverre, zij het op onjuiste gronden, terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Woning 2
8. Eiser voert aan dat de machtiging tot binnentreden onrechtmatig was. Zij was volgens hem in strijd met voormelde uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 mei 2015, waarbij de aan eiser opgelegde last was geschorst.
9. In haar uitspraak van 23 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1412) heeft de Afdeling geoordeeld dat het binnentreden van een woning tegen de wil van de bewoners een zeer ingrijpend middel is dat alleen kan worden ingezet indien het vermoeden van een illegale situatie voldoende serieus is en het voor de bevestiging van dit vermoeden redelijkerwijs noodzakelijk is dat toegang wordt verkregen tot die woning omdat geen minder ingrijpende middelen aanwezig zijn.
10. De rechtbank is van oordeel dat aan deze voorwaarden voor het verlenen van een machtiging in dit geval is voldaan. Uit voormelde uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 mei 2015 heeft verweerder kunnen afleiden dat de voorzieningenrechter in aanmerking heeft genomen dat controleurs nooit in woning 2 zijn geweest, dat uit de controlerapporten die wel zijn overgelegd niet zonder meer kan worden afgeleid dat eiser woning 2 permanent bewoont, dat een nader onderzoek naar de feiten aangewezen is, ondanks het feit dat er al een uitgebreid onderzoek door verweerder is gedaan en dat een nader onderzoek naar de feiten niet anders bereikt kan worden dan door het uitvoeren van een controle in woning 2. Verder heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat uit de stukken is gebleken dat eiser niet bereid was om toezichthouders in woning 2 binnen te laten. Om overtreding van het bestemmingsplan te kunnen vaststellen, heeft verweerder zich, gelet op het voorgaande, op het standpunt kunnen stellen dat er geen minder ingrijpende middelen aanwezig waren dan een machtiging tot binnentreden. De schorsing van de aan eiser opgelegde last door de voorzieningenrechter doet daar niet aan af. Er is geen rechtsregel die verbiedt dat een machtiging tot binnentreden wordt afgegeven ten einde bewijs te vergaren ter onderbouwing van een besluit dat is geschorst. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser voert aan dat sprake is van een fundamenteel bestuursrechtelijke inconsistentie tussen het standpunt van verweerder in het besluit om eiser een last op te leggen en het standpunt van verweerder in het primaire besluit. Volgens eiser nam verweerder ten tijde van het besluit om een last op te leggen het standpunt in dat eiser woning 2 permanent bewoonde terwijl verweerder zich in het primaire besluit op het standpunt stelt dat eisers woonsituatie onduidelijk is.
12. Naar het oordeel van de rechtbank getuigt het niet van inconsistentie als verweerder bij nader inzien tot de conclusie komt dat aanvullend bewijs voor zijn standpunt dat eiser woning 2 permanent bewoont noodzakelijk is. De beroepsgrond slaagt niet.
13. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Jue, rechter, in tegenwoordigheid van mr. F.E.M. Rosmalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.