ECLI:NL:RBGEL:2016:276

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 januari 2016
Publicatiedatum
21 januari 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 247
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor appartementen in Nijmegen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 21 januari 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor de bouw van tien appartementen in Nijmegen. De vergunninghoudster had op 6 november 2015 een omgevingsvergunning verkregen van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen. Verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen dit besluit, vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

Tijdens de zitting op 21 januari 2016 is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door A.J.C. van der Heijden en B.W. ter Steege. De vergunninghoudster was ook aanwezig met twee vertegenwoordigers. Na de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het bouwwerk niet in strijd is met het geldende bestemmingsplan “Nijmegen Oost” en dat verweerder terecht heeft mogen afgaan op het positieve advies van de Commissie Beeldkwaliteit. De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende gronden waren om het bestreden besluit onrechtmatig te achten. De argumenten van verzoeker, waaronder de interpretatie van het bestemmingsplan en het welstandsadvies, werden niet gevolgd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de commissie deskundig was en dat het advies zorgvuldig tot stand was gekomen. De overige gronden van verzoeker leidden niet tot een ander oordeel, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/247
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 januari 2016
op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.A.M.P. Keijser),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghoudster](hierna: vergunninghoudster).

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor – voor zover thans van belang – de bouw van een tiental appartementen op het perceel [adres] (nabij [adres2] ).
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2016. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.J.C. van der Heijden en B.W. ter Steege, secretaris van de Commissie Beeldkwaliteit (hierna: de commissie). Namens vergunninghoudster zijn [naam1] en [naam2] verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft de volgende motivering voor zijn oordeel.
2. De voorzieningenrechter stelt vast dat de gronden van het verzoek zich beperken tot de bouw van het bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).
3. Naar voorlopig oordeel zijn er onvoldoende gronden om het bestreden besluit voor onrechtmatig te houden.
4. Daarvoor acht de voorzieningenrechter in de eerste plaats bepalend dat het bouwwerk past binnen de helder en ondubbelzinnig geformuleerde regels van het vigerende bestemmingsplan “Nijmegen Oost”. Verzoeker heeft erop gewezen dat de regels van dat bestemmingsplan moeten worden uitgelegd in het licht van de toelichting op het bestemmingsplan en dat gezien die toelichting de realisatie van deze appartementen in strijd is met de bedoeling van de planwetgever. De voorzieningenrechter volgt dat betoog echter niet. Aan de toelichting op het bestemmingsplan komt volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 14 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY3026) geen doorslaggevende betekenis toe wanneer de planvoorschriften en de plankaart – zoals in dit geval – op zichzelf duidelijk zijn. Verder vindt de voorzieningenrechter in het hier toepasselijke artikel 19.2.2 van het bestemmingsplan geen aanwijzingen dat het realiseren van vier bouwlagen in strijd is met het bestemmingsplan.
5. Verzoeker komt voorts op tegen het positieve welstandsadvies van de commissie. De voorzieningenrechter is daaromtrent van oordeel dat geen aanknopingspunten aanwezig zijn voor het oordeel dat de commissie niet een deskundige commissie is en dat het door haar op 29 oktober 2015 uitgebrachte positieve welstandsadvies niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Ter zitting is voorts nader toegelicht dat de commissie het bouwwerk een moderne vertaling vindt van de klassieke architectuur die zich in de omgeving bevindt en dat het bouwwerk daarom past binnen de reguliere criteria van bouwsteen H2, Historische bebouwingslinten en dorpskernen, uit de Uitwerkingsnota beeldkwaliteit. Verzoeker heeft geen contra-expertise overgelegd van een onafhankelijke deskundige die deze conclusie weerspreekt. Dat brengt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat verweerder het positieve advies van de commissie aan zijn oordeel ten grondslag heeft mogen leggen dat verlening van de omgevingsvergunning niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.
6. De overige door verzoeker aangevoerde gronden leiden de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Naar voorlopig oordeel zal het bestreden besluit bij de beslissing op bezwaar dan ook in stand kunnen worden gelaten.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van W.C. Knoester, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 21 januari 2016.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.