ECLI:NL:RBGEL:2016:2893

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
31 mei 2016
Zaaknummer
05/840472-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan het telen van hennep door het ter beschikking stellen van een huurwoning voor een hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 mei 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan het telen van hennep. De verdachte had een huurwoning ter beschikking gesteld aan medeverdachten voor het inrichten van een hennepkwekerij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet zelf in de woning woonde, maar deze had gehuurd op verzoek van de medeverdachten, en dat hij hiervoor een aanzienlijk geldbedrag ontving. Tijdens het onderzoek is gebleken dat er in de woning een hennepkwekerij was aangetroffen met ongeveer 1317 hennepplanten. De officier van justitie heeft vrijspraak bepleit voor het primair tenlastegelegde feit, maar stelde dat de medeplichtigheid aan het bewerken en telen van hennep bewezen kon worden geacht. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor medeplichtigheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende betrokken was bij het telen van hennep, maar dat hij wel medeplichtig was aan het ter beschikking stellen van de woning. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 120 uren.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/840472-15
Datum uitspraak : 24 mei 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1]
Raadsman: mr. M. Krabben-Tmim, advocaat te Rhenen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 april 2016 en 10 mei 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari
2014 tot en met 24 maart 2014 te Weesp tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of
bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een
pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1317
hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in
elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende
hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst
II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, zulks
terwijl verdachte van het plegen van dit misdrijf als zijn beroep of als een bedrijf heeft uitgeoefend, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid
van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid
meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid
van een middel (te weten 1317 hennepplanten, althans meer dan 200
hennepplanten en/of delen daarvan);
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
subsidiair
[naam 1] en/of [naam 2] en/of een of meer onbekend gebleven personen
in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 24 maart 2014 te
Weesp met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig
heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid
van (in totaal) ongeveer 1317 hennepplanten, althans een groot aantal
hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van
meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, zulks terwijl verdachte van
het plegen van dit misdrijf als zijn beroep of als een bedrijf heeft
uitgeoefend, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid
van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid
meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid
van een middel (te weten 1317 hennepplanten, althans meer dan 200
hennepplanten en/of delen daarvan), tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode 1 januari 2014 tot en met 24 maart 2014 te Weesp, in elk
geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk
gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of
opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven
persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter
beschikking te stellen;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft in de periode van 1 januari 2014 tot en met 24 maart 2014 een woning gehuurd aan de [adres 2] . [2] Verdachte woonde niet zelf in de woning, maar heeft deze beschikbaar gesteld aan [naam 1] en/of [naam 2] . Verdachte zou een geldbedrag van €2.000,- per maand krijgen hiervoor. [3]
In voornoemde woning is op 24 maart 2014 door de politie een (deels ontmantelde) hennepkwekerij aangetroffen. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit geconcludeerd tot vrijspraak. Voorts heeft de officier van justitie gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan het bewerken, telen en aanwezig hebben van een hoeveelheid van ongeveer 1317 planten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde nu er onvoldoende bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen, bereiden (etc.) van hennep.
Nu het opzet van verdachte op het telen van hennep ontbreekt, is het enkele feit dat hij een woning heeft gehuurd die is gebruikt voor hennepteelt, onvoldoende om van medeplichtigheid te spreken. Verdachte dient dan ook van het subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem primair tenlastegelegde medeplegen van het telen, bereiden (etc.) van hennep. Hoewel het huurcontract van de woning waarin de hennepkwekerij was opgebouwd op naam stond van verdachte, is niet gebleken dat verdachte hierin een grotere bemoeienis heeft gehad dan dat.
Gelet op de omstandigheden dat verdachte:
- een huurcontract voor een woning is aangegaan op verzoek van de medeverdachten, terwijl hij niet in de woning woonde en daar na een bezoek met de makelaar niet meer geweest is;
- een aanmerkelijk geldbedrag van €2.000,- per maand geld zou krijgen hiervoor;
- de huurpenningen in contanten kreeg van medeverdachte [naam 2] , welk geld hij vervolgens op zijn rekening moest storten (in haar bijzijn) om het vervolgens aan de verhuurder over te maken;
heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er in die woning hennep gekweekt, bereid (etc.) werd door de medeverdachten. Verdachte heeft bovendien erkend dat hij het vermoeden had dat er in de woning hennep gekweekt werd. De rechtbank acht bewezen dat verdachte de medeverdachten gelegenheid en middelen heeft verschaft tot het opzettelijk telen, bereiden, bewerken en verwerken van hennep.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
subsidiair
[naam 1] en
/of[naam 2] en
/ofeen of meer onbekend gebleven personen
in
of omstreeksde periode van 1 januari 2014 tot en met 24 maart 2014 te
Weesp met elkaar
, althans één van hen,opzettelijk
heeft/hebben geteeld en
/of
bereid en
/ofbewerkt en
/ofverwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig
heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres 2]
)een hoeveelheid
van (in totaal) ongeveer 1317 hennepplanten,
althans een groot aantal
hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van
meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde hennep een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
zulks terwijl verdachte van
het plegen van dit misdrijf als zijn beroep of als een bedrijf heeft
uitgeoefend,terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid
van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel
aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,welke hoeveelheid
meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid
van een middel (te weten 1317 hennepplanten,
althans meer dan 200
hennepplanten en/of delen daarvan),
tot en/ofbij het plegen van welk
(e)misdrijf
/misdrijvenverdachte in
of omstreeksde periode 1 januari 2014 tot en met 24 maart 2014 te Weesp,
in elk
geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk
gelegenheid en
/ofmiddelen
en/of inlichtingenheeft verschaft
en/of
opzettelijk behulpzaam is geweest,door aan die onbekend gebleven
persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter
beschikking te stellen;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het subsidiaire feit:
medeplichtigheid aan handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en voorts tot het verrichten van 120 uren werkstraf, te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank, ondanks de door de raadsvrouw bepleitte vrijspraak, tot een bewezenverklaring komt van het subsidiaire feit dan vindt de verdediging de eis van de officier van justitie een passende straf.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 11 maart 2016.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich als katvanger laten gebruiken voor het opzetten van een hennepkwekerij door een woning die hij had gehuurd hiervoor ter beschikking te stellen aan de medeverdachten. Hennep betreft een stof die - eenmaal in het verkeer gebracht - schadelijk kan zijn voor de gebruikers ervan. Het gebruik brengt risico's mee voor de gezondheid van gebruikers en veroorzaakt mede daardoor schade van velerlei aard in de samenleving.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de grote hoeveelheid hennepplanten die in het pand dat verdachte huurde zijn aangetroffen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een gevangenisstraf voor de duur van één maand, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden is en voorts een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 13 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit.
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
  • bepaalt, dat deze gevangenisstraf
  • dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 een
werkstrafgedurende
120 (honderdtwintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;
Dit vonnis is gewezen door mr. W.L.F. Prisse (voorzitter), mr. G. Noordraven en mr. J.C. van der Hooft, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Baaziz, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 mei 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district IJsselland, team Hennepcoördinatie, opgemaakte processen-verbaal, BVH-nummer 2014028006, gesloten op 6 november 2014, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 22 april 2016.
3.De verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 22 april 2016; het proces-verbaal van verhoor van [naam 3] , p. 30 vierde t/m negende alinea.
4.De verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 22 april 2016; het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , p. 1 t/m 4.