ECLI:NL:RBGEL:2016:3102

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 april 2016
Publicatiedatum
9 juni 2016
Zaaknummer
289285
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
  • T.P.E.E. van Groeningen
  • J.B. Spath
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadeloosstelling op basis van ontwikkelingsovereenkomsten tussen HCI en ARN c.s.

In deze zaak vordert HOLLAND COMPOSITES INNOVATIONS B.V. (HCI) schadeloosstelling van ARN c.s. en ARN Sustainability op basis van ontwikkelingsovereenkomsten. HCI stelt dat na een 'no go'-situatie in de samenwerking, ARN c.s. een product genaamd Crusca heeft ontwikkeld met gebruikmaking van HCI's technieken, zonder HCI schadeloos te stellen. De rechtbank oordeelt dat de samenwerking is beëindigd en dat er geen tekortkoming in de nakoming van de overeenkomsten is, omdat ARN c.s. niet tot productie is overgegaan. De vordering van HCI wordt afgewezen, evenals de vordering van ARN in reconventie tot betaling van een bedrag aan HCI. De rechtbank wijst de proceskosten toe aan ARN c.s. en compenseert de kosten tussen partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/289285 / HA ZA 15-519 / 172/871
Vonnis van 20 april 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOLLAND COMPOSITES INNOVATIONS B.V.,
gevestigd te Lelystad,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. B.S. Friedberg te Amsterdam,
tegen

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ARN RECYCLING B.V.,

gevestigd te Tiel,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ARN ADVISORY B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ARN HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ARN SUSTAINABILITY B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden in conventie,
advocaat mr. P. Habermehl te Amsterdam.
Eisende partij zal hierna HCI worden genoemd.
Gedaagde partijen zullen hierna respectievelijk AR, AA, ARN Holding (gezamenlijk ARN c.s.) en ARN Sustainability worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 december 2015
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties 24 tot en met 34
  • de brief van 24 februari van mr. Habermehl met producties 1 tot en met 10
  • de brief van 25 februari 2016 van mr. Habermehl met productie 11
  • de brief van 1 maart 2016 van mr. Habermehl met dagafschriften behorend bij producties 6 en 7 zoals op 24 februari 2016 overgelegd
  • het proces-verbaal van comparitie van 10 maart 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
HCI is een onderneming die zich onder meer bezighoudt met de ontwikkeling en - indien daartoe ook een afzetmarkt aanwezig is - met de productie van allerhande composieten (samengestelde kunststoffen).
2.2.
ARN Holding is aandeelhouder en bestuurder van AR, AA en ARN Sustainability. Deze ondernemingen houden zich onder andere bezig met, kort gezegd, het recyclen van auto’s en (het verbeteren van) het autorecyclingssysteem. AR heeft daartoe een fabriek opgezet waarin het materiaal van verschredderde autowrakken zoveel mogelijk wordt gesplitst in recyclebare materialen.
2.3.
Vezelfractie is een reststof die bij het scheidingsproces in de fabriek van AR vrijkomt.
2.4.
In de ‘Ontwikkelingsovereenkomst’ van 6 januari 2011 zijn HCI, AR en AA het volgende overeengekomen:
Considerans
AR en AA (hierna gezamenlijk: ARN) en HCI hebben samen een project opgestart om nieuwe producten en productiemethoden te ontwikkeling waarin de door ARN geproduceerde vezelfractie verwerkt kan worden, zodanig dat dit als hergebruik van materiaal geclassificeerd kan worden. Het project moet leiden tot een of meer producten met de daarbij benodigde productiemethoden. HCI wordt eigenaar van de technologie die met dit project wordt ontwikkeld en ARN verwerft een exclusief afzetkanaal voor de vezelfractie (…)
Intentie
 HCI is gespecialiseerd in de productie van hoogwaardige innovatieve composietproducten;
 AR verwerkt autoshredderresidu en is in die hoedanigheid onder meer producent van vezelfractie;
 AA adviseert AR over de afzet van vezelfractie en begeleidt de ontwikkeling van producten;
 Het toepassen van de vezels geproduceerd door AR in composieten is de basis voor deze overeenkomst;
 HCI kan de vezelfractie (met nader te bepalen dichtheid) in bestaande en/of nieuwe producten verwerken;
 AA en HCI willen samen onderzoeken of het produceren van plaatmateriaal gemaakt uit de vezelfractie van AR en een hars of andere binder mogelijk is;
 Het doel van HCI is het produceren van producten die een grote oplage hebben en zijn gericht op constructie-industrie;
 Het doel van AR is het vinden van een afzetkanaal voor de vezelfractie;
 De vezelfractie zal voor een vooraf bepaalde prijs worden afgenomen door HCI
(…)
Go / No go
 (…)
 Indien partijen niet binnen een redelijke termijn tot een aanvullende overeenkomst aangaande de voortgang van het project komen, kunnen partijen de samenwerking beëindigen en de ontwikkeling onafhankelijk van elkaar voortzetten.
 (…)
Schadeloosstelling bij einde samenwerking
 Indien partijen de ontwikkeling van het Product onafhankelijk van elkaar voortzetten en één van de partijen uiteindelijk overgaat tot productie zal de andere partij schadeloos gesteld;
 De schadeloosstelling betreft de volledige door die partij bijgedragen ontwikkelingskosten;
 (…)
2.5.
In de ‘Ontwikkelingsovereenkomst: Fase II’ van 12 of 17 september 2012 zijn HCI, AR en AA het volgende overeengekomen:
Considerans
AR en AA (hier gezamenlijk: ARN) en HCI hebben samen een project opgestart om nieuwe producten en productiemethoden te ontwikkelen waarin de door ARN geproduceerde vezelfractie verwerkt kan worden, zodanig dat dit als hergebruik van materiaal geclassificeerd kan worden. Het project moet leiden tot een of meer producten met de daarbij benodigde productiemethoden. HCI wordt eigenaar van de technologie die met dit project wordt ontwikkeld en ARN verwerft een exclusief afzetkanaal voor de vezelfractie. Gezien de wederzijdse belangen is besloten om de projectkosten, welke begroot zijn op € 442.500 voor fase I, te delen op 50% / 50% basis. Daarnaast is door AgentschapNL een subsidie toegezegd van maximaal € 332.425 met verdeling 94% HCI en 6% ARN. Deze overeenkomst is een aanvulling op de reeds getekende overeenkomst (…). Deze overeenkomst heeft betrekking op Fase II van het project: proefproductie van 0-serie Cruscaplaten met ARN vezels en kunststofmix als alternatieve binder. Gezien de wederzijdse belangen is besloten om de projectkosten welke begroot zijn op
€ 1.070.000voor Fase II tot de GO-NO-GO, te delen waarbij de bijdragen van ARN maximaal € 150.000 zal zijn. ARN zal zijn initiële investering terugverdienen via een percentage van de door HCI met de verkoop van de ontwikkelen producten te realiseren omzet
(…)
Go / No go
 (…)
 Indien partijen niet binnen een redelijke termijn tot een aanvullende overeenkomst aangaande de voortgang van het project komen, kunnen partijen de samenwerking beëindigen en de ontwikkeling onafhankelijk van elkaar voortzetten.
 (…)
Schadeloosstelling bij einde samenwerking
 Indien partijen de ontwikkeling van het Product onafhankelijk van elkaar voortzetten en één van de partijen uiteindelijk overgaat tot productie zal de andere partij schadeloos gesteld;
 De schadeloosstelling betreft de volledige door die partij bijgedragen ontwikkelingskosten;
 (…)
2.6.
De samenwerking heeft geleid tot de ontwikkeling van een composiet dat mede was vervaardigd uit vezelfractie, dat mogelijk geschikt was om te worden verhandeld en dat de naam ’Crusca’ kreeg. HCI heeft voor dat product octrooi aangevraagd en het merk Crusca gedeponeerd.
2.7.
Bij brief van 17 december 2013 heeft AA aan HCI meegedeeld dat AA en ARN Recycling Services B.V. per 1 januari 2014 samen verder gaan onder de naam ‘ARN Sustainability B.V.’, dat alle rechten en verplichtingen automatisch zullen worden overgedragen aan ARN Sustainability, dat ‘ARN Advisory’ en ‘ARN Recycling Services’ wel als handelsnamen blijven bestaan en dat HCI dus niet zoveel zal merken van de veranderingen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
HCI vordert samengevat - (hoofdelijke) veroordeling van ARN c.s. en ARN Sustainability tot betaling van € 1.500.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 24 februari 2015 tot aan de dag van algehele voldoening, buitengerechtelijke incassokosten, proceskosten, beslagkosten en het nasalaris advocaat.
3.2.
HCI baseert haar vordering op de navolgende stellingen. Nadat eind 2013/begin 2014 sprake was van een ‘no go’-situatie als bedoeld in de ontwikkelingsovereenkomsten is ARN c.s. Crusca althans een vezelfractieproduct met gebruikmaking van de door HCI ontwikkelde technieken en toepassingen commercieel gaan exploiteren. Nu AR en AA in strijd met de ontwikkelingsovereenkomsten weigeren HCI schadeloos te stellen, is sprake van wanprestatie. HCI vordert nakoming van de ontwikkelingsovereenkomsten. Op basis daarvan zijn AR en AA gehouden tot vergoeding van de (ontwikkelings)kosten, die worden begroot op € 1.500.000,00.
Verder stelt HCI dat ARN Holding deze (ontwikkelings)kosten ook aan HCI verschuldigd is als schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen. ARN Holding heeft zich met het voorleggen van een vaststellingsovereenkomst in mei 2014 doelgericht en welbewust gemengd in de relatie met AR en AA en heeft verhinderd dat HCI verder uitvoering kon geven aan de overeenkomst. ARN Holding heeft als aandeelhouder en bestuurder van AR en AA volgens HCI bewerkstelligd dat:
- een vaststellingsovereenkomst werd opgesteld terwijl de conceptsamenwerkingsovereen-komst fase III op tafel lag;
- HCI een afnametest van een Extruder niet mocht bijwonen;
- de samenwerking tussen pratijen tot een eind is gekomen;
- de ontwikkelingsovereenkomst niet wordt nagekomen;
- de vezelfractie verder is ontwikkeld middels de door HCI ontwikkelde productietechniek;
- de productie van vezelfractie tot stand is gekomen;
De wijze waarop ARN Holding zich heeft gemengd in de relatie tussen HCI, AR en AA en de ongefundeerde beschuldigingen geven blijk van handelen in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betamelijk is.
3.3.
ARN c.s. en ARN Sustainability voeren verweer. Na een bespreking op 19 maart 2013 zijn de gezamenlijke ontwikkelingsactiviteiten geëindigd omdat HCI geen tijd en geld meer in het project wilde investeren. Fase II heeft derhalve niet geresulteerd in een ‘go’. Partijen hebben nog de mogelijkheid onderzocht om externe financiering aan te trekken voor de bouw van een productielijn, maar dit heeft niet geresulteerd in het sluiten van een nieuwe overeenkomst. Omdat ARN c.s. wel dringend een oplossing nodig had voor de vezelfractie, zijn partijen in overleg gegaan omtrent een regeling waarbij ARN c.s. de octrooien van HCI zou verkrijgen. Dit overleg is echter op niets uitgelopen. ARN c.s. is vervolgens niet tot productie van Crusca overgegaan; alle vezelfractie wordt nog steeds afgevoerd naar verbrandings- en cementovens. Reeds hierom kan HCI geen aanspraak maken op een schadeloosstelling op grond van de samenwerkingsovereenkomsten. Bovendien betwist ARN c.s. de hoogte van het door HCI gevorderde bedrag. Verder heeft ARN Holding als bestuurder van AR en AA gehandeld op een wijze die in de gegeven situatie noodzakelijk was. Haar treft geen ernstig verwijt, aldus ARN c.s.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
AR vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
HCI veroordeelt tot betaling van € 54.857,00 aan subsidiegelden,
HCI veroordeelt tot betaling van € 35.000,00 aan voorschot,
voor recht verklaart dat HCI AR schadeloos dient te stellen indien HCI overgaat tot productie van Crusca, de schadeloosstelling te begroten op € 371.250,00 en HCI veroordeelt tot betaling van dat bedrag,
HCI veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding wegens wanprestatie en die schadevergoeding te begroten, althans nader op te maken bij staat,
HCI veroordeelt tot betaling van € 1.673,58 aan buitengerechtelijke incassokosten,
HCI veroordeelt tot betaling van de proceskosten.
3.6.
AR baseert haar vordering op de navolgende stellingen. HCI heeft zich ongerechtvaardigd verrijkt met een bedrag van € 54.857,80 aan subsidiegelden. Deze gelden komen aan AR toe nu deze betrekking hebben op investeringen die door AR zijn gedaan. Verder heeft HCI bij het opstellen van de nota’s nimmer rekening gehouden met het voorschot van € 35.000,00 dat AR in 2011 heeft voldaan, zodat ook dit bedrag op grond van ongerechtvaardigde verrijking wordt teruggevorderd. HCI is bij brief van 17 april 2015 ten aanzien van deze (terug)betaling in gebreke gesteld. Verder stelt AR dat het aannemelijk is dat HCI is overgegaan of zal overgaan tot productie van Crusca. HCI heeft immers in maart 2014 een intentieovereenkomst gesloten met Schreinemacher Kunststoffen B.V. (hierna verder: Schreinemacher) als potentiële afnemer van Crusca en in oktober 2014 heeft HCI een nieuwe octrooiaanvraag ingediend. Nu gegronde vrees bestaat dat HCI niet vrijwillig aan haar verplichtingen jegens AR zal voldoen, vordert AR een verklaring voor recht en veroordeling van HCI tot betaling van € 371.250,00 aan schadeloosstelling. Voorts stelt AR dat zij aanzienlijke schade lijdt nu HCI de samenwerking na fase II heeft beëindigd zonder AR een bruikbare oplossing te bieden voor de vezelfractie. De verwachting was gerechtvaardigd dat HCI voor 1 januari 2014 in staat zou zijn geweest om tot productie over te gaan waarbij zij de vezelfractie van AR zou afnemen. Nu de afzet van vezelfractie door de handelwijze van HCI met tenminste twee jaar is vertraagd, heeft HCI niet aan haar verplichtingen voldaan en is zij toerekenbaar tekortgeschoten op grond waarvan zij schade dient te vergoeden, begroot op € 1.780.000,00.
3.7.
HCI voert verweer. AR heeft hetgeen zij tegoed heeft op basis van de subsidietoekenning, zijnde € 20.750,00 ontvangen. Enkel om dubbeltellingen in de totale kostenbegroting te voorkomen is een negatief bedrag van € 54.858,00 in de begroting opgenomen. Als een bedrag van € 54.858,00 zou worden toegewezen, beroept HCI zich op verrekening met de in conventie gevorderde schadeloosstelling. Verder heeft AR de betaling van een voorschot van € 35.000,00 niet onderbouwd en betwist HCI dat zij een dergelijke betaling van AR heeft ontvangen. Ook betwist HCI dat zij de productie van Crusca ter hand heeft genomen en dat sprake is van wanprestatie. Verder blijkt nergens uit dat AR de gerechtvaardigde verwachting mocht hebben dat een productielijn voor vezelfractie voor 1 januari 2014 van de grond zou komen.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De rechtbank overweegt dat de bij de feiten aangehaalde brief van 17 december 2013 verwarring heeft doen ontstaan omtrent de identiteit van de contractspartijen van HCI. In de ontwikkelingsovereenkomst van 6 januari 2011 en die van 12 of 17 september 2012 waren AR en AA de contractspartijen. De vraag is of daarin verandering is gekomen met of rond de brief van 17 december 2013. HCI vordert op grond van die brief niet alleen van AR en AA, maar ook van ARN Sustainability nakoming van de in de ontwikkelingsovereenkomsten vastgelegde verbintenis tot schadeloosstelling. Beoordeeld moet worden of daarvoor een geldige rechtsgrond bestaat.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat, anders dan HCI blijkbaar meent, AR in de brief niet wordt genoemd. Naast AA wordt daarin een andere vennootschap dan AR genoemd, te weten ARN Recycling
ServicesB.V. Er bestaat dan ook geen enkele aanwijzing dat ARN Sustainability in de plaats is gekomen van zowèl AA als AR. Veeleer lijkt het geval te zijn geweest dat, zoals ARN c.s. en ARN Sustainability ter comparitie hebben verklaard, AA en ARN Recycling Services B.V. hun activiteiten hebben samengevoegd en dat zij gezamenlijk zijn gaan optreden onder de (handels)naam van ARN Sustainability. Dit maakt ARN Sustainability echter nog geen contractspartij van HCI.
4.3.
Ter comparitie is duidelijk geworden dat in elk geval geen fusie heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 2:309 BW. AA bestaat ook nog steeds. Voorts hebben ARN c.s. en ARN Sustainability verklaard, en heeft HCI niet weersproken, dat een contractsoverneming misschien wel in de bedoeling lag, maar nimmer is geformaliseerd. Er is geen akte als bedoeld in artikel 6:159 BW opgemaakt, terwijl een dergelijk akte bestaansvereiste is voor contractsoverneming. AA blijft derhalve, naast AR, als partij gebonden aan de overeenkomst met HCI.
4.4.
Voorts is de enkele verwijzing naar de brief van 17 december 2013 onvoldoende, en is ook overigens onvoldoende gesteld, om aan te kunnen nemen dat ARN Sustainability formeel aan de zijde van AR en AA is toegetreden als derde contractspartij van HCI en/of dat ARN Sustainability zich op andere wijze afdwingbaar met haar vermogen heeft (mede) verbonden tot nakoming van de contractuele verbintenissen van AR en AA. De brief is weliswaar verwarrend, maar kan in redelijkheid niet aldus worden gelezen.
4.5.
Dit betekent dat de vordering tot nakoming van de ontwikkelingsovereenkomsten jegens ARN Sustainability in elk geval moet worden afgewezen.
4.6.
In geschil is de vraag of AR en AA HCI schadeloos moeten stellen op grond van de ontwikkelingsovereenkomsten. De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de ontwikkelingsovereenkomsten (zie overweging 2.4. en 2.5. onder ‘Go / No go’) blijkt dat partijen de samenwerking kunnen beëindigen als zij niet binnen redelijke termijn tot een aanvullende overeenkomst kunnen komen. Hoewel partijen van mening verschillen over het moment waarop de samenwerking is beëindigd, eind 2014/begin 2015 (HCI) dan wel omstreeks 19 maart 2013 (ARN c.s.), is tussen partijen niet in geschil dàt de samenwerking is beëindigd en dat derhalve sprake is van een ‘no go’.
4.7.
Uit de ontwikkelingsovereenkomsten blijkt verder dat bij het einde van de samenwerking schadeloosstelling aan de orde is “indien partijen de ontwikkeling van het Product onafhankelijk van de ander voortzetten
enéén van de partijen uiteindelijk overgaat tot productie”. Partijen verschillen van mening over de vraag wat onder ‘het Product’ moet worden verstaan en of aan de twee vereisten (ontwikkeling en productie) is voldaan.
4.8.
De vraag wat onder ‘het Product’, de ontwikkeling en de productie daarvan moet worden verstaan kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuivere taalkundige uitleg van de bepalingen van de overeenkomsten nu het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Tegen deze achtergrond is het volgende van belang.
4.9.
Vast staat dat de vezelfractie vóór de samenwerking van partijen niet werd hergebruikt en als brandstof werd afgevoerd naar verbrandings- en cementovens. Uit de considerans van de eerste ontwikkelingsovereenkomst (overweging 2.4.) blijkt dat partijen wilden onderzoeken of in grote oplage nieuwe producten konden worden ontwikkeld waarin vezelfractie verwerkt kon worden zodanig dat dit als hergebruik gekwalificeerd kon worden. Partijen wilden samen onderzoeken of het produceren van plaatmateriaal gemaakt uit vezelfractie van AR en een hars of een andere binder mogelijk is. Het doel van HCI was het produceren van producten die een grote oplage hebben en gericht zijn op de constructie-industrie.
Uit de tweede ontwikkelingsovereenkomst (overweging 2.5.), waarin voornoemde doelstellingen uit de eerste ontwikkelingsovereenkomst worden herhaald, blijkt dat partijen na eerste onderzoek zijn overgegaan tot een proefproductie van zogenaamde Cruscaplaten, (plaatmateriaal dat bestaat uit vezelfractie vermengd met een kunststofmix als binder, samengeperst in een verwarmde platenpers).
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat onder ‘het voorzetten van de ontwikkeling van het Product’ en ‘het overgaan tot productie’ moet worden verstaan: de uitontwikkeling en het tot productie brengen van de door HCI ontwikkelde techniek waarmee vezelfractie wordt omgezet in een nieuwe grondstof, die op (tamelijk) grote schaal kan worden gebruikt voor andere toepassing dan als afval en brandstof voor verbrandings- en cementovens en in het bijzonder kan worden gebruikt als plaatmateriaal of ander constructiemateriaal in de constructie-industrie.
4.10.
Vervolgens ligt de vraag ter beoordeling voor of aan de twee vereisten voor schadeloosstelling is voldaan. Tijdens de comparitie van partijen heeft ARN c.s., door HCI onweersproken gelaten, verklaard dat zij de (zuivere) vezelfractie op dit moment met een machine bewerkt tot pellets (korrels) die makkelijker te vervoeren zijn naar de verbrandings- en cementovens. Er zijn, naast deze ovens, geen afnemers voor deze pellets.
Enkel de vorm waarin de vezelfractie naar de verbrandings- en cementovens wordt afgevoerd is derhalve veranderd en er is geen nieuwe grondstof uitontwikkeld die geschikt is voor een andere toepassing. Anders dan HCI stelt kunnen deze pellets naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden gezien als een uitontwikkeld ‘Product’ als bedoeld in de samenwerkingsovereenkomsten. Het enkele feit dat de pellets makkelijker en goedkoper te vervoeren zijn dan de losse vezelfractie, maakt niet dat sprake is van een nieuwe grondstof.
4.11.
Voor zover HCI stelt dat uit screenprints van de website van ARN c.s. van 31 december 2014 en 8 juli 20015, een afnametest van een Extruder en contacten met Schreinemacher over afname van keukenstrips van Cruscaplaten blijkt dat ARN c.s. de ontwikkeling van het product heeft voortgezet, is hiermee naar het oordeel van de rechtbank nog niet aan beide vereisten voor schadeloosstelling voldaan. Voor zover al sprake zou zijn van een met vezelfractie ontwikkeld product, heeft HCI gelet op de gemotiveerde betwisting van ARN c.s. onvoldoende onderbouwd dat ARN c.s. ook daadwerkelijk tot productie van dat product is overgegaan.
4.12.
Nu niet komt vast te staan dat aan de twee vereisten voor schadeloosstelling is voldaan, komt evenmin vast te staan dat met de weigering HCI schadeloos te stellen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de ontwikkelingsovereenkomsten.
De vordering jegens AR en AA wordt daarom eveneens afgewezen.
4.13.
Dan rest de vraag of ARN Holding op grond van onrechtmatig handelen een schadevergoeding aan HCI verschuldigd is. Voorop staat dat partijen de mogelijkheid van beëindiging van de samenwerking expliciet zijn overeengekomen zodat de enkele beëindiging van de samenwerking op zichzelf dus geen onrechtmatig handelen kan opleveren. HCI verwijt ARN Holding kort gezegd dat ARN Holding als bestuurder AR en AA tot niet-nakoming van de ontwikkelingsovereenkomsten heeft aangezet. Nu echter hierboven is vastgesteld dat geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de ontwikkelingsovereenkomsten door AR en AA, kan reeds hierom geen sprake zijn van een onrechtmatig handelen aan de zijde van ARN Holding. Voor zover HCI stelt dat ARN Holding onrechtmatig heeft gehandeld door het product verder te ontwikkelen, verwijst de rechtbank ook naar hetgeen hiervoor is overwogen. Als al zou blijken dat de ontwikkeling van het product door ARN Holding is voortgezet, dan nog blijft overeind dat HCI onvoldoende heeft onderbouwd dat daadwerkelijk tot productie is overgegaan. De vordering tot betaling van schadevergoeding door ARN Holding wordt daarom eveneens afgewezen.
4.14.
HCI zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ARN c.s. worden begroot op:
- griffierecht 3.864,00
- salaris advocaat
6.422,00(2,0 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 10.286,00
in reconventie
4.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat door het AgentschapNL een bedrag van € 332.425,00 aan subsidie is toegezegd. In de bijlage ‘begroting bij beschikking’ (productie 34 bij de conclusie van antwoord in reconventie) is een verdeling van de subsidie opgenomen op grond waarvan AR een bedrag van € 20.750,00 toekomt. Gelet op deze bijlage is de enkele verwijzing van AR naar de ‘Samenvatting onderbouwing kosten begroting voor zaak ARN’ van 11 augustus 2015 een onvoldoende onderbouwing van de stelling dat HCI van AgentschapNL een bedrag van € 54.857,80 aan subsidie heeft ontvangen voor AR. Laatstgenoemde samenvatting is volgens HCI enkel opgesteld ter onderbouwing van haar stelling in conventie dat de schadeloosstelling € 1.500.000,00 zou moeten bedragen en zij heeft nimmer een bedrag van € 54.857,80 aan subsidie voor AR ontvangen. Nu HCI verder onweersproken heeft aangevoerd dat zij een door AgentschapNL ontvangen bedrag van € 20.750,00 aan AR heeft voldaan, wijst de rechtbank de vordering van € 54.857,80 onder 1) af.
4.16.
Het onder 2) gevorderde bedrag van € 35.000,00 wordt toegewezen. AR heeft middels bankafschriften inzichtelijk gemaakt dat zij alle facturen van HCI volledig heeft voldaan, alsmede dat op factuur 201130002 een bedrag van € 35.000 is opgenomen als ‘
voorbereidings kosten persstraat een en ander zoals besproken per mail
09-03-2011’. HCI heeft de stelling dat dit ‘voorschot’ op latere facturen niet verrekend is, niet (voldoende gemotiveerd) betwist.
4.17.
De onder 3) gevorderde verklaring voor recht wijst de rechtbank af. AR heeft haar stelling dat het aannemelijk is dat HCI tot productie van Crusca is overgegaan op geen enkele wijze nader onderbouwd. Nu er geen aanwijzingen zijn dat HCI Crusca aan het produceren is, heeft AR onvoldoende belang gesteld bij de gevraagde verklaring voor recht.
4.18.
Ook de onder 4) gevorderde schadevergoeding wegens wanprestatie omdat HCI de samenwerking heeft beëindigd zonder AR een bruikbare oplossing te bieden voor de vezelfractie, wordt afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe dat de ontwikkelingsovereenkomst de mogelijkheid opent om de samenwerking te beëindigen en dat de gevolgen van een beëindiging in de samenwerkingsovereenkomst zijn geregeld. Uit de ontwikkelingsovereenkomsten volgt geen verplichting tot afname van de vezelfractie en gesteld noch gebleken is dat HCI gehouden is AR (ook bij beëindiging van de samenwerking) een oplossing te bieden voor de vezelfractie.
4.19.
De onder 5) gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt eveneens afgewezen. AR heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
4.20.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt HCI in de proceskosten, aan de zijde van ARN c.s. tot op heden begroot op € 10.286,00,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
veroordeelt HCI om aan AR te betalen een bedrag van € 35.000,00 (vijfendertig duizend euro),
5.5.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen, mr. T.P.E.E. van Groeningen en
dr. mr. J.B. Spath en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2016.
coll: PM