ECLI:NL:RBGEL:2016:3264

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 juni 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5784
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadeverzoek met betrekking tot glastuinbouwpercelen en de impact van de Ruimtelijke Verordening Gelderland

In deze zaak heeft eiseres, een glastuinbouwbedrijf, een verzoek om tegemoetkoming in planschade ingediend met betrekking tot twee percelen die de bestemming 'Glastuinbouw' hebben. Eiseres stelt dat de waarde van haar bedrijf is verminderd door de inwerkingtreding van de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG), die uitbreiding van glastuinbouwbedrijven buiten concentratiegebieden verbiedt. De rechtbank Gelderland heeft op 16 juni 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiseres gegrond werd verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 18 juli 2011 een verzoek om planschade heeft ingediend, omdat zij meent dat zij geen gebruik meer kan maken van de bouwvergunning en vrijstelling die eerder aan haar zijn verleend. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, maar de rechtbank oordeelt dat de RVG niet leidt tot een nadeliger planologisch regime voor eiseres, omdat zij nog steeds gebruik kan maken van de verleende vergunningen. De rechtbank concludeert dat eiseres geen schade heeft geleden als gevolg van de RVG, omdat de bouwmogelijkheden van de percelen vrijwel geheel zijn benut met de verleende vergunningen.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat verweerder zich op het onjuiste standpunt heeft gesteld dat eiseres geen gebruik meer kon maken van de bouwvergunning en vrijstelling door de RVG. Desondanks blijven de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, en wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/5784

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. I.L. Haverkate),
en
[verweerder], verweerder (gemachtigde: mr. T.W. Franssen).

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder een aanvraag van eiseres om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 8 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2016. Namens eiseres zijn verschenen W. Verhoeven en gemachtigde mr. I.L. Haverkate. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Versteeg en gemachtigde mr. T.W. Franssen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
De aanvraag om een tegemoetkoming in planschade ziet op de kadastrale percelen [percelen] (hierna: de percelen).
Op 15 mei 2007 heeft eiseres de eigendom van de percelen verkregen.
Op de percelen is het bestemmingsplan [plan] van toepassing (hierna: het bestemmingsplan). De percelen hebben de bestemming ‘Glastuinbouw (GT)’ en de dubbelbestemming ‘Beschermingszone aardgastransportleiding’.
Op 9 oktober 2007 is aan eiseres een bouwvergunning en vrijstelling verleend voor het bouwen van een tuinbouwkas op perceel 1897. De bouw is gerealiseerd.
Op 8 december 2010 is aan eiseres een bouwvergunning en vrijstelling verleend voor het bouwen van een tuinbouwkas op het perceel 1902. Deze bouw is niet gerealiseerd. Met het verlenen van beide bouwvergunningen zijn de bouwmogelijkheden van de percelen geheel of vrijwel geheel benut.
Op 15 december 2010 is de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) door provinciale staten vastgesteld en hierna in werking getreden. De RVG bevat een tijdelijk verbod voor nieuwvestiging van glastuinbouw en een tijdelijk verbod voor uitbreiding van bestaande glastuinbouw. De percelen worden getroffen door beide verboden.
2. Op 18 juli 2011 is door eiseres een verzoek om tegemoetkoming in planschade ingediend. Eiseres stelt dat het glastuinbouwbedrijf in waarde is verminderd. In hoofdzaak stelt zij dat zij geen gebruik meer kan maken van de bouwvergunning en vrijstelling die op
8 december 2010 aan haar is verleend als gevolg van de inwerkingtreding van de RVG.
3. Primair stelt verweerder zich in het verweerschrift op het standpunt dat de inwerkingtreding van de RVG niet tot een nadeliger planologisch regime voor eiseres heeft geleid. Vóór de inwerkingtreding van de RVG was op grond van het bestemmingsplan bouwen op de percelen slechts toegestaan wanneer op grond van het bestemmingsplan (artikel 13.3) vrijstelling werd verleend. Na de inwerkingtreding van de RVG bleef dat zo omdat het bestemmingsplan niet werd gewijzigd. Voorts beperkte de RVG de mogelijkheden voor nieuwvestiging en uitbreiding van glastuinbouw. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat bij een vergelijking van de planologische regimes ten einde vast te stellen of er een nadeliger situatie is ontstaan, binnenplanse vrijstellingsmogelijkheden worden weggedacht. Daarvan uitgaande is het onder beide planologische regimes (vóór en na de RVG), de bevoegdheid om vrijstelling te verlenen weggedacht, niet toegestaan om op de percelen te bouwen. De RVG voegt hoogstens een extra verbod toe, aldus verweerder.
4. De rechtbank overweegt dat het standpunt van verweerder juist is voor zover eiseres zich op het standpunt zou stellen dat zij schade heeft geleden als gevolg van de RVG omdat zij geen gebruik meer zou kunnen maken van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. De stelling van eiseres komt er echter in hoofdzaak op neer dat de RVG schade veroorzaakt omdat zij geen gebruik meer kan maken van de verleende vergunning en vrijstelling van 8 december 2010. Het primaire betoog van verweerder moet daarom worden verworpen. In de vergelijking van de planologische regimes is in dit geval niet het bestemmingsplan direct relevant. Het bestemmingsplan is immers niet gewijzigd. Wel relevant zijn de vergunning en vrijstelling van 8 december 2010 waarvan, naar de opvatting van eiseres, geen gebruik meer kan worden gemaakt ten gevolge van de RVG. De vervolgvraag is of de RVG inderdaad het gebruik van de vergunning en vrijstelling blokkeert.
5. Subsidiair stelt verweerder dat eiseres geen schade leidt omdat eiseres ondanks de RVG nog steeds gebruik kan maken van de in 2010 verleende vergunning en vrijstelling. De tijdelijke verboden van de RVG staan daaraan niet in de weg, aldus verweerder.
6. De rechtbank volgt het betoog van verweerder. Voorschriften, zoals de tijdelijke verboden van artikel 15 van de RVG, die op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij provinciale verordening zijn gesteld, bevatten geen gedragsregels voor burgers. Ze zijn ook niet als zodanig van een strafsanctie voorzien. Dergelijke voorschriften zijn gericht aan bestuursorganen. Op grond van artikel 2.10, 2.11 en 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) verplichten zij bevoegde bestuursorganen om een omgevingsvergunning te weigeren als er sprake is van strijdigheid met een voorschrift van een provinciale verordening. Bovendien is het op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo verboden om zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met voorschriften van een provinciale verordening. Welnu, eiseres beschikt over een dergelijke omgevingsvergunning, zodat zij kan bouwen. Uit deze wetssystematiek volgt dat het tijdelijk verbod uit de RVG niet belet dat gebruik wordt gemaakt van een reeds verleende vergunning en vrijstelling.
7. Eiseres heeft nog aangevoerd dat op grond van het bestemmingsplan ook zonder vrijstelling gebouwd had kunnen worden, zij het in beperktere mate. Deze bouwmogelijkheid wordt door de RVG gefrustreerd, aldus eiseres. Gelet op de bepalingen van het bestemmingsplan, artikel 13.1 en 13.2 en de daar gegeven afstanden, is de rechtbank van oordeel dat een dergelijke bouwmogelijkheid zo miniem is, dat gegeven de bestemming ‘Glastuinbouw (GT)’, er geen sprake is van een reële andere bouwmogelijkheid. Een voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade is dan ook niet te verwachten.
8. Eiseres betoogt dat door de RVG het alsnog benutten van resterende planologische mogelijkheden geheel onmogelijk is geworden. De rechtbank kan dit betoog van eiseres alleen daarom al niet volgen omdat met het verlenen van de beide vergunningen en vrijstellingen de bouwmogelijkheden van de percelen (vrijwel) geheel zijn uitgeput.
9. Verder betoogt eiseres dat ook als zij wel de kassen had kunnen bouwen, de percelen in waarde zijn gedaald vanwege de RVG. Een redelijk denkend en handelend koper van de percelen had die illegale situatie, die steeds door overgangsrecht zou moeten worden gedekt, zeker van invloed laten zijn op de koopprijs, aldus eiseres. Ook dit betoog volgt de rechtbank niet. Eiseres kan de percelen immers met de vergunningen en vrijstellingen verkopen. De verboden van de RVG raken evenmin de kopers. En iets anders bouwen dan overeenkomstig de bestemming ‘Glastuinbouw’ is niet toegestaan.
10. De conclusie is dat eiseres niet de door haar gestelde schade heeft geleden en dat de aanvraag om een tegemoetkoming terecht door verweerder is afgewezen. Partijen hebben nog gestreden over de vraag of er sprake is van voorzienbaarheid van geleden schade, maar omdat er geen schade is behoeft deze kwestie niet te worden behandeld.
11. Het betreden besluit komt desalniettemin voor vernietiging in aanmerking, omdat verweerder zich daarin op het onjuiste standpunt heeft gesteld dat er schade is geleden omdat de tijdelijke verboden van de RVG een directe werking hebben in die zin dat eiseres geen gebruik meer kon maken van de bouwvergunning en vrijstelling van december 2010. In zoverre is het bestreden besluit onjuist, want in strijd met de wet gemotiveerd. Gelet echter op bovenstaande overwegingen kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand worden gelaten. Een en ander leidt tot een gegrond beroep en een veroordeling van verweerder in de proceskosten als na te melden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1488 te betalen aan eiseres;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht ad € 328 van eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Jue, voorzitter, mr. M. Groverman en mr. M.S.T. Belt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
Griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.