In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 juni 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn om een bouw- en veranderingsvergunning voor een biomassavergistingsinstallatie in te trekken. De eisers, bestaande uit zeven personen, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 23 december 2015, waarin verweerder weigerde de vergunning in te trekken. De rechtbank heeft op 19 mei 2016 de zitting gehouden, waar de eisers, bijgestaan door hun gemachtigde, en vertegenwoordigers van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank overweegt dat de vergunningen voor de biomassavergistingsinstallatie in rechte onaantastbaar zijn en dat de eisers, die op respectievelijk 940 meter, 6,5 kilometer en 900 meter van de installatie wonen, niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de belangen van de vergunninghouder zwaarder wegen dan die van de eisers, en dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de vergunningen niet in te trekken. De rechtbank verklaart de beroepen van eisers 2, 5 en 7 niet ontvankelijk en de beroepen van eisers 1, 3, 4 en 6 ongegrond.
De uitspraak benadrukt de discretionaire bevoegdheid van het bestuursorgaan bij het intrekken van vergunningen en de noodzaak om alle relevante belangen af te wegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het gebruik van de vergunningen niet onredelijk lang is en dat er geen aanwijzingen zijn dat de vergunninghouder niet over voldoende middelen beschikt om het bouwplan te realiseren. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eisers verworpen en de beslissing van verweerder bevestigd.