ECLI:NL:RBGEL:2016:3296

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
17 juni 2016
Zaaknummer
293395
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen door afbreken onderhandelingen over vof-contract en totstandkoming overeenkomst van opdracht

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Gelderland op 25 mei 2016, staat de vraag centraal of gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandelingen over de totstandkoming van een vennootschap onder firma (vof) af te breken. Eiseres stelt dat er een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen en dat gedaagde haar een redelijk loon verschuldigd is. De rechtbank onderzoekt de feiten en omstandigheden rondom de samenwerking tussen eiseres en gedaagde, die beiden betrokken waren bij de ontwikkeling van een nieuw product. Eiseres heeft werkzaamheden verricht voor gedaagde, maar er zijn geen schriftelijke afspraken gemaakt over de samenwerking. De rechtbank concludeert dat de onderhandelingen over de vof niet onrechtmatig zijn afgebroken, omdat er onvoldoende vertrouwen was dat de overeenkomst tot stand zou komen. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat er een overeenkomst van opdracht is ontstaan, en de rechtbank wijst de vordering van eiseres af. In reconventie vordert gedaagde de afgifte van goederen die eiseres onder zich heeft, en de rechtbank oordeelt dat eiseres bereid is deze goederen af te geven, maar dat de overige vorderingen voor afwijzing gereed liggen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/293395 / HA ZA 15-673
Vonnis van 25 mei 2016
in de zaak van
[eiseres],
Woonplaats kiezende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. T. Hitzert te Woerden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E. van Lent te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 januari 2016
  • de comparitie van 13 april 2016
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte overlegging van producties van [eiseres] , met productie 45 tot en met 53.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] drijft onder de naam [naam 1] (verder: [naam 1] ) een eenmanszaak gericht op het faciliteren van [naam 1] en andere online interactieve sessies en consultancy.
2.2.
[gedaagde] heeft contact opgenomen met [eiseres] waarna beiden zijn gaan samenwerken met onder andere als doel [naam 1] uit te bouwen met een nieuw/aanverwant product: [naam 2] . (verder: [naam 2] ). [eiseres] en [gedaagde] hebben over aard en grondslag van de samenwerking en van de werkzaamheden van [eiseres] geen afspraken op papier gezet.
2.3.
[eiseres] heeft vanaf 1 januari 2014 tot eind april 2015 in het kader van voornoemde samenwerking inspanningen verricht. [eiseres] heeft onder andere zich bezig gehouden met de boekhouding van [naam 1] , stagiaires geworven en begeleid en (concept-) draaiboeken, plannen, presentaties, instructies en andere documenten geproduceerd.
2.4.
Richting stagiaires presenteerde [eiseres] zich, met mede weten van [gedaagde] , als managing director van [naam 1] . Zij beschikte ook over een visitekaartje van [naam 1] met die functiebenaming.
2.5.
[gedaagde] en [eiseres] zijn overeengekomen dat [gedaagde] [eiseres] - gedurende de samenwerking - per maand € 200,00 onkostenvergoeding zou betalen, welke vergoeding [gedaagde] ook heeft betaald. [eiseres] ontving in de periode dat zij voor [naam 1] inspanningen verrichtte voorts een uitkering van het UWV. [eiseres] heeft [gedaagde] / [naam 1] niet gefactureerd voor haar werkzaamheden.
2.6.
[eiseres] en [gedaagde] hadden de intentie om de activiteiten van [naam 1] onder te brengen in een samen op te starten vennootschap onder firma (verder: vof).
2.7.
[eiseres] heeft voor [naam 1] een concept “jaarplan 2014” opgesteld. In een door [gedaagde] redigeerde versie “v0.2” van dit jaarplan staat onder het kopje “2.1. Groei” opgenomen:
In 2014 is een nieuwe groeistrategie geformuleerd en in gang gezet. Onderdeel van deze strategie is het toewerken naar een nieuwe vorm van eigenaarschap (VOF) waar [naam 1] wordt onder gebracht. De juridische vastlegging hiervan is gepland per 1 januari 2015. Tot 1 januari 2015 werkt de toegevoegde managing director op freelancebasis.
Onder het kopje “2.2. Strategie” stond in het jaarplan:
  • Er wordt onderscheid gemaakt in de consultancy-poot en een productenbedrijf. De consultancypoot blijft opereren onder de naam [naam 1] . Het productenbedrijf krijgt een nieuw label: [naam 2]
  • […]
  • De organisatie moet worden omgezet van eenmanszaak naar een bedrijfsvoering voor meerdere medewerkers. Dit vraagt een aanpassing in diverse operationele systemen. Daarnaast zal een wijziging van het hoofdkantoor plaatsvinden van [woonplaats 2] naar [woonplaats 1] .
2.8.
Op 5 januari 2015 heeft er tussen [eiseres] en [gedaagde] een gesprek plaatsgevonden via Skype met, voor zover hier van belang de volgende inhoud:
[gedaagde] : Wat vind jij belangrijk bij de ontwikkeling nu? Dat is wat ik nu graag van jou wil horen op dit moment, niet alleen de taken en de klussen, wat zie jij? Wat zijn je inzichten? Ik wil wel graag dat je dat goed kenbaar maakt. Want ik ben nu wel weer behoorlijk bezig om te vertellen hoe ik het heb gedacht en gedaan, maar ik vind het belangrijk dat jij af en toe ook…
[eiseres] : Dat probeer ik af en toe wel, maar dan vertel jij weer wat jij vindt.
[gedaagde] : Ja maar ik voel me nog steeds “de ondernemer”, dus als jij zegt “ik probeer dat wel…
[eiseres] : Dat snap ik, ik ben het ook gewoon niet. Het zit er niet in en aan het eind van de maand krijg ik gewoon mijn uitkering, dus dat is heel anders.
2.9.
Op 24 februari 2015 09.23 heeft er tussen [eiseres] en [gedaagde] een gesprek plaatsgevonden via Skype met, voor zover hier van belang de volgende inhoud:
[eiseres] : Maar: A. Hebben we nog geen vof, B. zolang ik een uitkering heb kan ik niet meer doen dan dit, want anders heb ik een boekhoudprobleem, zal ik maar zeggen, dus zolang we nog geen vof hebben hoef jij je geen zorgen te maken dat ik er meer dan 200,- uithaal...
[…]
[gedaagde] : Nou, laten we dat doen aan de hand van de volgende versie van de vof-overeenkomst. Want, dat eind, ik heb op Hello van de KvK gekeken en over dat beëindigen van de vof staat de grootste ellende en dat moet je niet onderschatten, althans dat onderschat ik niet, en ik wil er 300% zeker van zijn hoe ik daar over denk. Ik heb de behoefte om de overeenkomst bekijken.
[eiseres] : Weetje dat je had gezegd dat je dat punt wilde laten zitten?
[gedaagde] : Ik heb over dat punt nagedacht en ik wil er nog eens overheen kijken. Ik heb geen toezegging gedaan dat alles in orde is. Het gaat over zulke grote dingen, ik moet daar goed over nadenken. Wil ik dit definitief? Er moet een moment komen dat ik dat besluit met 100% kan nemen. Ik heb nog gepraat met [naam 3] en zo. Ik wil daar heel zorgvuldig mee omgaan. Dat is alles.
[eiseres] : Ja.
[gedaagde] : Als we de tweede versie klaar hebben dan denk ik dat we een rondje nog moeten doen, we hebben het gehad over het eind, is daar nou een oplossing voor te bedenken of niet. Ik vraag me af of het de beste oplossing is om het via een rechtszaak te laten beëindigen. Ik wil toch kijken naar een andere mogelijkheid kijken en spreken met iemand die dat aan de hand heeft gehad. [naam 3] zegt dat er wel manieren zijn om dat einde vast te leggen. Dus die kan ik dan nog wel inbrengen bij jou.
[eiseres] : Ja. oké.
2.10.
Over het door [eiseres] en [gedaagde] opstarten van een vof heeft tussen hen overleg plaatsgevonden op 31 maart 2014, 21 en 22 oktober 2014, 27 oktober 2014, 18 november 2014, 10 februari 2015 en 10 maart 2015.
2.11.
[eiseres] heeft versies 0.1, 0.2 en 0.3 van een concept “Overeenkomst Vennootschap Onder Firma” (verder: het vof-contract) opgesteld. Bij versie 0.3 van het vof-contract behoort een bijlage II, waarin ‘operationele samenwerkingsafspraken’ staan, waarin een verdeling van portefeuilles. Aan [eiseres] zijn daarbij de portefeuilles “finance”, “planning & control”, “sales & marketing”, “HRM” en “beheer gebouwen & kantoormiddelen” toebedeeld. Commentaar en voorgestelde aanpassingen van [gedaagde] zijn steeds in de volgende versie verwerkt. Er is tussen [eiseres] en [gedaagde] geen overeenstemming bereikt over de (waardering) van de door beiden in te brengen activa.
2.12.
Eind april, begin mei 2015 is de samenwerking tussen [eiseres] en [gedaagde] tot een eind gekomen.
2.13.
[eiseres] heeft na verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 28 augustus 2015 ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag laten leggen op vermogensbestanddelen van haar.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, samengevat, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 341.670,50, vermeerderd met proceskosten en nakosten.
3.2.
[eiseres] voert ter onderbouwing van haar vorderingen, kort gezegd, aan dat de onderhandelingen over het tot stand komen van het vof-contract in een dusdanig vergevorderd stadium waren gekomen dat op de meeste punten overeenstemming bestond en [eiseres] er op mocht vertrouwen dat een overeenkomst tot stand zou komen. [gedaagde] heeft gelet daarop, zo voert [eiseres] aan, door te weigeren het vof-contract te tekenen en de samenwerking te beëindigen onrechtmatig gehandeld. [gedaagde] dient de daardoor veroorzaakte schade van [eiseres] , bestaande uit het misgelopen positieve contractsbelang, te vergoeden. [eiseres] waardeert dat in haar vordering op vijf maal de helft van de in de begroting over 2015 geprognotiseerde jaarwinst te weten op € 27.865,00 : 2 x 5 = € 69.662,50.
3.3.
[eiseres] voert voorts aan dat tussen [eiseres] en [gedaagde] is afgesproken dat [eiseres] op freelancebasis voor [gedaagde] en [naam 1] zou gaan werken. [eiseres] is als opdrachtnemer een overeenkomst van opdracht met [gedaagde] aangegaan, waarbij [eiseres] de opdracht uitvoerde in de uitoefening van haar beroep of bedrijf. Nu partijen, zo stelt [eiseres] , geen concrete afspraken hebben gemaakt over het uurtarief is [gedaagde] op voet van artikel 7:405 BW een redelijk loon verschuldigd. [eiseres] heeft eerder voor een andere opdrachtgever gewerkt tegen een tarief van € 800,00 per dag. Zij heeft voor [gedaagde] tussen 1 januari 2014 en 1 mei 2015 266 dagen gewerkt, zodat, aldus [eiseres] , daarvoor 281 x € 800,00 = € 224.800,00 exclusief btw, € 272.008 inclusief btw, een redelijk loon is.
3.4.
[gedaagde] voert verweer. Het was de intentie van partijen om te gaan samenwerken in de vorm van een vof. Daarvoor, zo voert [gedaagde] aan, was wel vereist dat er voldoende omzet zou worden gegenereerd en dat er, omdat [eiseres] en [gedaagde] geen externe financiering wilden aantrekken, sprake was van een gezonde financiële situatie. Zo ver is het nooit gekomen. Voorts moest de meerwaarde van [eiseres] blijken: voorwaarde was dat [eiseres] gelijkwaardige firmant zou blijken te zijn. Er was daarnaast op veel punten nog geen overeenstemming, te weten de winstdeling en uitkeringen, de waardering van de inbreng van [gedaagde] , de inbreng van [eiseres] , het einde en de afwikkeling van de overeenkomst, de taak en rolverdeling, de ongelijke inbreng in tijdsbesteding en resultaat en de omzetverantwoordelijkheid. Daarnaast was er vanaf eind 2014 een vertrouwensbreuk tussen beiden ontstaan. Er is, aldus [gedaagde] , in deze omstandigheden geen sprake geweest van een gerechtvaardigd vertrouwen dat de onderhandelingen tussen [eiseres] en [gedaagde] zou leiden tot het sluiten van een vof-overeenkomst. [gedaagde] voert verder aan dat zij de onderhandelingen niet heeft beëindigd. Zij heeft voorgesteld om een mediator in te schakelen om uit de ontstane patstelling te komen, wat [eiseres] heeft geweigerd. [gedaagde] betwist ten slotte dat [eiseres] schade heeft geleden en, voor zover er schade is, dat er een causaal verband bestaat met de gestelde onrechtmatige daad van [gedaagde] . [eiseres] heeft het concept van [naam 2] overgenomen en geïmplementeerd in een eigen opgerichte onderneming, waardoor zij de vruchten heeft geplukt van de samenwerking met [gedaagde] .
3.5.
[gedaagde] betwist ook dat er tussen haar en [eiseres] een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. Er is niet afgesproken dat [eiseres] als freelancer zou gaan werken voor [naam 1] . Daar was geen geld voor en bovendien wilde [eiseres] haar recht op uitkering niet op het spel zetten. Er is, aldus [gedaagde] , afgesproken dat [eiseres] en [gedaagde] ieder voor eigen rekening en risico inspanningen zou plegen om tot de ontwikkeling van [naam 2] te komen. De inspanningen die [eiseres] heeft verricht voor [naam 1] zijn in dat kader verricht. Pas als door het werk van [eiseres] een inkomen gegeneerd zou worden zou [eiseres] haar uitkering stopzetten en zou samen een vennootschap onder firma worden opgezet, waarin de onderneming zou worden ondergebracht, waaruit [eiseres] een inkomen kon krijgen. Voor zover er al een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen is de overeengekomen onkostenvergoeding van € 200,00 het overeengekomen loon, althans het redelijke loon. Enig recht op een hoger loon heeft [eiseres] , zo voert [gedaagde] aan, verwerkt nu zij het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt geen aanspraak te maken op méér loon.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.7.
[gedaagde] vordert samengevat - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij veroordeling van [eiseres] om aan [gedaagde] af te geven:
a. a) de administratie van [naam 1] en
b) Kleurenprinter, Software Lucia (AVG Software, virusscan AVG, adobe photoshop, Malwarebytes, iStock credits), Computer PC 1, Beeldscherm PC 1, Computer PC2, Laptop Elite 8760w 22-06-2012, Printer Kleur laser overgenomen van Kemper, Laptop Elite 8760w 17-06-2012, Shuremicrofoon met microfoon, Headsets logitech 40 stuks (kleine), Headsets (headset mediamarkt Logitech H555, headset mediamarkt Logitech H555, Headset Logitech H555 2 stuks, Microsoft Livechat LX 3000 2 x, PC 100 Headset 2 Go, Microsoft Livechat LX 3000 2 x, Webcams dure, Webcams goedkope, Hub, Hoes voor Kobo, Muis en toetsenborg, Toner en muis, Staples calculator, muis, Kantoorartikelen 2014, Postzegels, Filmcamera Sony HXR-MC2000E videocamera, Vanguard Alta Pro 263AP, 271 Folux/Greenscreen, achtergrond Folux, Telefoonset Siemand gigaset + installatie VOIP, Boeken (bol.com ‘Waarde propositie ontwerp, bol.com Ontwerpen van technische innovaties, bol.com Leren en doceren met digitale leermidelen, 270 DIF Books /Worldgranny books 3 x, Schoon ePC SchoonePC boek, bol.com 20130530 Ten Step to complex Learning, bol.com Virtual Team building games, bol.com The online teaching survival guide, bol.com De plakfactor, bol.com Het succes van online coaching, bol.com 50 werkvormen voor creatieve sessies, bol.com Van deskundige naar trainer, bol.com Trainingen ontwerpen, bol.com Resonate presentatievaardigheden, bol.com Linchpin, bol.com Calimeromarketing, bol.com Simplicity, bol.com Applescript, bol.com Adobe dreamweaver, bol.com Adobe Flash, Argumentenfabriek - de Gids voor helder denken, Bubblestorm Management,
dan wel [eiseres] te veroordelen om de waarde van die goederen van € 9.303,91, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag te betalen, vermeerderd met rente en kosten.
3.8.
[gedaagde] stelt ter onderbouwing van haar vordering, kort gezegd, dat de in 3.7. genoemde zaken in de macht van [eiseres] verkeren en dat [eiseres] ze weigert af te geven.
3.9.
[eiseres] voert verweer. Zij betwist dat zij al de gestelde zaken in haar macht heeft. De zaken waarover zij wel beschikt mag [gedaagde] komen ophalen.
3.10.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
[eiseres] baseert haar vordering op de stellingen dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandelingen over het tot stand komen van het vof-contract af te breken en dat er een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen op grond waarvan zij werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht, waarvoor [gedaagde] haar een redelijk loon verschuldigd is.
4.2.
Ten aanzien van de beoordeling van het gestelde recht op een schadevergoeding vanwege het afbreken van de onderhandelingen, stelt de rechtbank voorop dat daarvoor als strikte en tot terughoudendheid nopende maatstaf geldt dat ieder van de onderhandelende partijen - die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen - vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. (HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005: AT7337, NJ 2005,467). Het is aan [eiseres] , die haar vordering daarop baseert, feiten te stellen en zo nodig te bewijzen die, met inachtneming van deze maatstaf, de uitzondering op de vrijheid onderhandelingen af te breken rechtvaardigen.
4.3.
De rechtbank stelt op basis van de onder 2.1 tot en met 2.7, 2.10 en 2.11 aangehaalde feiten vast dat partijen de intentie hadden om een samenwerking aan te gaan in de vorm van een vof, dat er over de op te richten vof in een periode van meer dan een jaar een aanzienlijk aantal gesprekken heeft plaatsgevonden en dat er conceptovereenkomsten zijn opgesteld waarover, gelet op de aanpassingen van [gedaagde] , kennelijk overleg heeft plaatsgevonden en dat er door [eiseres] in de periode van samenwerking inspanningen zijn verricht die passen binnen de portefeuilles die haar in de taakverdeling van de concept vof-overeenkomst werden toebedeeld.
4.4.
Deze omstandigheden acht de rechtbank echter onvoldoende om het oordeel te rechtvaardigen dat het door [eiseres] gestelde (en door [gedaagde] betwiste) afbreken van de onderhandelingen onrechtmatig was. Dit mede gelet op het verweer van [gedaagde] , dat er op neer komt dat de samenwerking mede het karakter had van een proefperiode, waarin het succes van de onderlinge samenwerking, de meerwaarde van het werk van [eiseres] en de financiële haalbaarheid zou moeten blijken, wat voorwaarden waren voor het tot stand komen van een vof-overeenkomst, en dat aan deze voorwaarden niet is voldaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.5.
Dat de samenwerking (mede) het karakter had van een proefperiode is naar het oordeel van de rechtbank door [eiseres] niet voldoende gemotiveerd betwist. Evenmin is voldoende gemotiveerd betwist dat [gedaagde] aan het aangaan van een vof-overeenkomst de voorwaarden stelde dat (in die proefperiode zou blijken dat) de samenwerking in de vorm van een vof financieel verantwoord was, dat er over en weer voldoende sprake was van vertrouwen in succesvolle samenwerking en voorts dat de beëindiging van de beoogde vof afdoende geregeld was. Mede gelet op de aard van de beoogde overeenkomst, te weten de samenwerking in de vorm van een (‘tweepersoons-‘)vennootschap onder firma, waarbij [gedaagde] haar onderneming in de gemeenschap zou brengen, waarbij [eiseres] en [gedaagde] zich zouden verbinden om structureel samen te werken en het voordeel uit de gemeenschap te delen en waarbij zij hoofdelijk verbonden zouden zijn voor de schulden, en de daarmee samenhangende belangen en risico’s, zijn deze voorwaarden naar het oordeel van de rechtbank voor [eiseres] voorzienbaar en kenbaar en mocht [eiseres] er niet van uit gaan dat een overeenkomst tot stand zou komen zonder dat daaraan naar tevredenheid van beide partijen zou zijn voldaan.
4.6.
[eiseres] heeft voorts niet betwist dat er vanaf eind 2014 breuken ontstonden in de goede verstandhouding. Evenmin heeft zij de stelling van [gedaagde] betwist, die deze onderbouwt met het gesprek dat is aangehaald onder 2.8., dat [gedaagde] (liet blijken dat ze) twijfelde aan het ondernemerschap van [eiseres] (in het midden gelaten of die twijfel terecht was). In het gesprek van 24 februari 2015, zoals weergegeven onder 2.9., heeft [gedaagde] voorts aangegeven nog niet zeker te zijn of de samenwerking in een vennootschap onder firma wenste, juist vanwege de problemen ten aanzien van de overeen te komen wijze van beëindiging van de vof, waarbij [eiseres] slechts reageert met de woorden “ja” en “ja oké”.
De stelling van [gedaagde] dat er onvoldoende omzet was en te weinig geld binnenkwam om samenwerking in de vorm van een vof verantwoord te laten zijn en dat er onvoldoende concrete aanwijzingen waren dat spoedig geld verdiend zou worden, is evenmin gemotiveerd betwist. De enkele stelling dat er geen geld verdiend was omdat de samenwerking werd beëindigd, is daartoe onvoldoende. Ten slotte acht de rechtbank van belang dat niet in geschil is dat - ook in de laatste versie van - de conceptovereenkomst geen overeenstemming bestond over (de waardering) van wederzijdse de inbreng in de vof.
Al met al concludeert de rechtbank dat het verweer dat de proefperiode die aan de beoogde samenwerking in de vorm van een vof vooraf ging niet het beoogde positieve resultaat had, niet voldoende is weerlegd. Nu [eiseres] er gezien de kenbare belangen van [gedaagde] niet op had mogen vertrouwen dat de vof-overeenkomst ook bij een niet positief verloop van de proefperiode tot stand zou komen, kan niet gezegd worden dat bij haar het vertrouwen gerechtvaardigd was dat de onderhandelingen zouden resulteren in een overeenkomst.
4.7.
Nu [eiseres] verder geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die tot een ander oordeel nopen en [eiseres] met name ook niet heeft niet gewezen op concrete uitlatingen van [gedaagde] waarop een vertrouwen op het tot stand komen van een vof kan worden gebaseerd, brengt het vorenstaande met zich dat, gelet op de strenge en tot terughoudendheid nopende maatstaf als verwoord in overweging 4.2., niet is komen vast te staan dat bij [eiseres] een gerechtvaardigd vertrouwen is ontstaan in de totstandkoming van een vof-overeenkomst dat [gedaagde] zou hebben moeten beletten de onderhandelingen over de samenwerking te beëindigen, noch dat andere omstandigheden het afbreken van de onderhandelingen onaanvaardbaar zouden maken.
De vraag óf [gedaagde] degene was die de onderhandelingen beëindigde of dat dit, zoals [gedaagde] stelt, aan [eiseres] te wijten is omdat zij niet inging op het voorstel tot mediation, kan daarom onbeantwoord blijven. Van onrechtmatig handelen van [gedaagde] is geen sprake, zodat dit deel van de vordering van [eiseres] voor afwijzing gereed ligt.
4.8.
Voor de door [gedaagde] betwiste stelling dat tussen [eiseres] en [gedaagde] een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen (waarbij [gedaagde] [eiseres] voor de op grond daarvan verrichtte werkzaamheden een redelijk loon verschuldigd is) dient, met toepassing van de wilsvertrouwensleer worden te beoordeeld of er sprake is van aanbod tot en aanvaarding van een dergelijke overeenkomst tot opdracht, waarbij het aankomt op het gerechtvaardigd vertrouwen van partijen over en weer gelet op elkaars verklaringen en gedragingen.
4.9.
[eiseres] stelt dat het werken door haar voor [gedaagde] / [naam 1] in opdracht als “ZZP-er” tussen partijen is besproken en afgesproken. Zij wijst er voorts op dat zij in de periode vanaf 1 januari 2014 tot eind april 2015 met medeweten en instemming van [gedaagde] werkzaamheden voor [gedaagde] / [naam 1] heeft verricht en op de omstandigheid dat in het door [eiseres] opgestelde en door [gedaagde] geredigeerde jaarplan 2014 staat “Tot 1 januari 2015 werkt de toegevoegde managing director op freelancebasis”.
[gedaagde] betwist dat afgesproken is dat [eiseres] als “ZZP-er” in opdracht werkzaamheden voor haar/ [naam 1] zou verrichten en voert aan dat de inspanningen zijn verricht op grond van een afspraak [eiseres] en [gedaagde] beiden voor eigen rekening en risico werk zouden verrichten om [naam 2] uit te bouwen tot een volwaardig product, met de intentie om, als dat voldoende inkomen zou generen, samen een vennootschap onder firma op te richten. Uit een enkele mededeling in een concept-jaarplan kan voorts, zo stelt [gedaagde] , het bestaan van een overeenkomst niet worden afgeleid. Als tegenargumenten voor het bestaan van een overeenkomst tot opdracht voert [gedaagde] aan dat ( [eiseres] wist dat) [naam 1] daarvoor onvoldoende geld had, dat [eiseres] in de gehele periode over een uitkering beschikte en dat zij, om die niet te verliezen ook geen opdracht aan wilde nemen, dat afgesproken was dat [eiseres] in het kader van de door [gedaagde] gestelde samenwerking een onkostenvergoeding van €200,00 per maand zou krijgen en dat [gedaagde] geen facturen heeft verzonden voor haar werkzaamheden.
4.10.
Nu naar het oordeel van de rechtbank op basis van de vaststaande feiten niet geoordeeld kan worden dat tussen [eiseres] en [gedaagde] een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, terwijl [gedaagde] de omstandigheden die dat oordeel wel zouden kunnen rechtvaardigen, met name de door [eiseres] gestelde mondelinge afspraken, gemotiveerd betwist, wordt [eiseres] in de gelegenheid gesteld om conform haar aanbod daartoe feiten en omstandigheden te bewijzen op basis waarvan, met in achtneming van het in overweging 4.8. weergegeven criterium, kan worden geoordeeld dat tussen [eiseres] en [gedaagde] een overeenkomst tot opdracht tot stand is gekomen op grond waarvan [eiseres] in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht voor [naam 1] .
4.11.
Eerst indien de totstandkoming van die overeenkomst komt vast te staan komt de vraag aan de orde of daarvoor een beloning is overeengekomen en wat daarvoor anders een redelijk loon is.
4.12.
De rechtbank overweegt dat de subsidiaire stelling van [gedaagde] dat, ook indien het bestaan van een overeenkomst van opdracht en een redelijk loon dat hoger is dan de onkostenvergoeding van € 200,00 per maand zou komen vast te staan, [eiseres] zich daar niet op kan beroepen, omdat bij [gedaagde] het gerechtvaardigd vertrouwen is opgewekt dat [eiseres] daar geen aanspraak op zou maken, wordt verworpen. [gedaagde] heeft niet concreet gemaakt op grond van welke bijzondere omstandigheden dit vertrouwen bij haar gerechtvaardigd zou zijn. De enkele opmerking van [eiseres] in het skypegesprek van 24 februari 2015: “zolang ik een uitkering heb kan ik niet meer doen dan dit, want anders heb ik een boekhoudprobleem, zal ik maar zeggen, dus zolang we nog geen vof hebben hoef jij je geen zorgen te maken dat ik er meer dan 200,- uithaal” is onvoldoende concreet en duidelijk om daarop (uitgaande dat het bestaan van de overeenkomst van opdracht vast zou staan) het gerechtvaardigd vertrouwen te baseren dat [eiseres] definitief afzag van iedere verder betaling voor haar werkzaamheden.
4.13.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.14.
Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen.
in reconventie
4.15.
[eiseres] erkent dat zij de volgende van de door [gedaagde] gevorderde goederen onder zich heeft: Kleurenprinter, Software Lucia (AVG Software, virusscan AVG, Malwarebytes; alle abonnementen verlopen), Computer PC 1, Beeldscherm PC 1, 10 Headsets logitech, Microsoft Livechat LX 3000 2 x, PC 100 Headset 2 Go, Microsoft Livechat LX 3000 2 x, 1 Webcam, Hub, Muis en toetsenbord, Toner, Kantoorartikelen 2014, Telefoonset Siemand gigaset + installatie VOIP, alsmede een aantal andere goederen waarvan [gedaagde] in deze zaak geen afgifte heeft gevorderd.
[eiseres] verklaart zich bereid deze goederen, indien [gedaagde] ze na afspraak komt ophalen, af te geven. De vordering is in zoverre toewijsbaar. Van de overige goederen, waaronder de administratie, betwist [eiseres] dat zij die onder zich heeft. Gelet op deze betwisting en nu [gedaagde] geen bewijs heeft aangeboden van feiten en omstandigheden waaruit kan volgen dat [eiseres] meer goederen van [gedaagde] onder zich heeft dan zij erkent, ligt de vordering voor het meerdere gereed voor afwijzing.
4.16.
Iedere verder beslissing zal worden aangehouden totdat ook in conventie geheel kan worden beslist.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
draagt [eiseres] op feiten en omstandigheden te bewijzen waarop het oordeel kan worden gebaseerd dat tussen [eiseres] en [gedaagde] een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen op grond waarvan [eiseres] in opdracht van [gedaagde] tussen 1 januari 2014 en 1 mei 2015 werkzaamheden heeft verricht voor [naam 1] .
5.2.
bepaalt dat, voor zover [eiseres] dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. T.P.E. van Groeningen in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 8 juni 2016 voor het opgeven door [eiseres] van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de woensdagen in de maanden juli, september en oktober 2016, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.4.
verwijst voor het geval [eiseres] op die roldatum heeft medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata heeft opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of,
maar alleen indien [eiseres] daarom op de onder 5.3. bedoelde roldatum heeft verzocht,naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [eiseres] , waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,
5.5.
bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
5.6.
bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
in conventie en in reconventie
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2016.