ECLI:NL:RBGEL:2016:3560

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 juni 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
301954
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot staking van overtreding van concurrentie-, relatie-, anti-ronsel- en geheimhoudingsbeding in vaststellingsovereenkomst tussen werkgever en werknemer

In deze zaak vorderde de besloten vennootschap Geba Verhuur B.V. (hierna: Geba) in kort geding dat [gedaagde 1] zijn werkzaamheden ten behoeve van [gedaagde 2] zou staken en gestaakt houden, alsook dat hij zich zou houden aan de concurrentie-, relatie-, anti-ronsel- en geheimhoudingsbedingen uit de vaststellingsovereenkomst die hij met Geba had gesloten. De zaak kwam voor de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 16 juni 2016. De rechtbank oordeelde dat de vordering van Geba deels toewijsbaar was. De rechtbank stelde vast dat [gedaagde 1] in strijd handelde met de bedingen uit de vaststellingsovereenkomst, aangezien hij als bestuurder van [gedaagde 2] betrokken was bij het aanbieden van diensten die concurrerend waren met die van Geba. De rechtbank oordeelde dat er een spoedeisend belang was bij de vorderingen van Geba, omdat er een reële kans bestond dat klanten van Geba hun relatie zouden opzeggen ten gunste van [gedaagde 2]. De rechtbank legde [gedaagde 1] verschillende verboden op, waaronder het staken van werkzaamheden voor [gedaagde 2] en het naleven van de geheimhoudingsplicht. Tevens werd [gedaagde 1] veroordeeld tot betaling van een voorschot op de verbeurde boetes. De rechtbank oordeelde dat de bedingen uit de arbeidsovereenkomst van november 2014 rechtsgeldig waren, maar dat de verzwaringen uit de vaststellingsovereenkomst niet konden worden ingeroepen. De vorderingen van [gedaagde 2] in reconventie werden grotendeels afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/301954 / KG ZA 16-206
Vonnis in kort geding van 16 juni 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap
GEBA VERHUUR B.V.,
gevestigd te Mook,
eiseres in conventie,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. J.L.J.J. Nelissen te Tiel
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. M.G. Spijker te Gennep.
Eiseres in conventie, verweerster in (voorwaardelijke) reconventie zal hierna Geba genoemd worden. Gedaagden in conventie, eisers in (voorwaardelijke) reconventie zullen hierna gezamenlijk [gedaagden] genoemd worden en afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

1. De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen d.d. 25 mei 2016
  • de akte wijziging en aanvulling van eis, alsmede overleggen producties van de zijde van Geba
  • de mondelinge behandeling d.d. 2 juni 2016
  • de pleitnota van Geba
  • de pleitnota van [gedaagden] , die tevens een voorwaardelijke eis in reconventie behelst.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Geba is een onderneming die zich bezighoudt met het verhuren van wegenbouwmachines aan wegenbouw- en aanneembedrijven. Zij verhuurt deze machines al dan niet in combinatie met personeel.
2.2.
[gedaagde 1] is op 2 maart 2001 voor het eerst in dienst getreden bij Geba. Met ingang van 1 januari 2010 vervulde hij de functie van Verhuurcoördinator Bedrijfsbureau. De werkzaamheden van [gedaagde 1] in deze functie bestonden enerzijds uit het onderhouden van contact met opdrachtgevers, het inventariseren van hun behoeftes en het gevraagd en ongevraagd aanbiedingen doen van materieel aan opdrachtgevers en anderzijds uit het koppelen van personeel aan opdrachten en het informeren van dit personeel.
2.3.
Om bedrijfseconomische redenen is de arbeidsovereenkomst tussen Geba en [gedaagde 1] in november 2012 met wederzijds goedvinden geëindigd.
2.4.
In de loop van 2013 is [gedaagde 1] weer aan het werk gegaan bij Geba. Op 7 december 2013 hebben hij en Geba een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar gesloten voor de functie van Verhuurcoördinator Bedrijfsbureau. Deze overeenkomst is op 19 november 2014 verlengd voor de duur van 68 weken. In de betreffende arbeidsovereenkomsten was een concurrentie-, relatie-, anti-ronsel- en geheimhoudingsbeding opgenomen.
2.5.
Het concurrentie-, relatie-, anti-ronsel- en geheimhoudingsbeding uit de arbeidsovereenkomst van 19 november 2014 luidt als volgt:
“Artikel 15 Geheimhoudingsplicht
Werknemer verklaart dat hij, zowel gedurende de dienstbetrekking als daarna, jegens derden volledige geheimhouding zal betrachten ten aanzien van al hetgeen Werknemer in het kader van de uitvoering van de onderhavige overeenkomst en daarna ter kennis is gekomen.
Artikel 18 Concurrentiebeding
Het is Werknemer verboden gedurende een periode van 1 jaar na afloop van zijn dienstbetrekking op enigerlei wijze direct of indirect werkzaam te zijn ten behoeve van, danwel op enigerlei wijze belangen te hebben bij een onderneming, die in enigerlei opzicht als concurrerend voor de activiteiten van werkgever zou kunnen worden beschouwd, of zelfstandig hetzij alleen, hetzij in samenwerking met derden direct of indirect zelf een soortgelijke concurrerende onderneming te drijven. In geval van overtreding van dit verbod verbeurt werknemer aan werkgever een terstond en zonder nadere ingebrekestelling of rechtelijke tussenkomst een opeisbare boete van € 15.000,00 per overtreding, te vermeerderen met € 500,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd de bevoegdheid van werkgever om een vergoeding van de volledige schade te vorderen. In afwijking van het bepaalde in artikel 7:650 lid 3 van het Burgerlijk wetboek komt de boete ten goede aan werkgever.
Artikel 19 Relatiebeding
1. Het is Werknemer evenmin toegestaan om gedurende een periode van 2 jaar na beëindiging van het dienstverband op enige wijze zakelijke betrekkingen aan te gaan of te onderhouden met relaties van werkgever.
2. Onder “werkzaamheden te verrichten” in de zin van het eerste lid wordt verstaan het op enigerlei wijze, direct of indirect, betaald of onbetaald, als zelfstandige of in dient van een relatie of van een ander voor die relatie werkzaam te zijn of aan die relatie diensten te verlenen, alles in de breedste zin des woords.
3. Onder “relaties” wordt verstaan die (rechts)persoon aan wie dan wel van wie werkgever in een periode van 2 jaar voorafgaand aan het einde van het dienstverband diensten heeft verleend dan wel betrokken, producten heeft verkocht dan wel gekocht.
4. Bij overtreding van het in het eerste lid vermelde verbod verbeurt werknemer een boete van
€ 25.000,00 per overtreding en van € 1.000,00 per dag dat de overtreding voortduurt, een en ander onverminderd het recht van werkgever volledige schadevergoeding te vorderen. De boetes worden verbeurd ten gunste van werkgever.
Artikel 20. Verbod om werknemers mee te nemen
Het is Werknemer verboden, Werknemers van Werkgever te benaderen, teneinde hen te bewegen het dienstverband met hun Werkgever te beëindigen. Het is Werknemer verboden om genoemde Werknemers direct of indirect in dienst te nemen of voor zich te laten werken gedurende een periode van 12 maanden na beëindiging van het dienstverband tussen partijen. In geval van overtreding van dit verbod verbeurt werknemer aan werkgever een terstond en zonder nadere ingebrekestelling of rechtelijke tussenkomst een opeisbare boete van € 15.000,00 per overtreding, te vermeerderen met€ 500,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd de bevoegdheid van werkgever om een vergoeding van de volledige schade te vorderen. In afwijking van het bepaalde in artikel 7:650 lid 3 van het Burgerlijk wetboek komt de boete ten goede aan werkgever.”
2.6.
In november 2015 is tussen Geba en [gedaagde 1] een conflict ontstaan, omdat [gedaagde 1] in strijd met zijn arbeidsovereenkomst gedurende zijn werk bij Geba werkzaamheden ten behoeve van een derde, zijnde Asfaltverwerking Nederland, verricht zou hebben. Geba heeft vervolgens aangestuurd op het einde van zijn arbeidsovereenkomst.
2.7.
Geba heeft [gedaagde 1] op 18 november 2015 een brief gestuurd waarin, voor zover relevant, het volgende vermeld staat:
“Wij hebben u erop gewezen uw gedrag volstrekt grensoverschrijdend en onacceptabel te vinden. Voor ons is het in ieder geval voldoende reden om op hele korte termijn de kantonrechter te verzoeken de arbeidsovereenkomst met u te ontbinden, zulks op grond van een dringende reden (ontslag op staande voet). (..)Wij hebben u verteld dat wij de gang naar de rechter slechts dan niet zullen maken, indien u zich onderwerpt en een nieuw overeen te komen concurrentie-/relatie- en anti-ronselbeding, en zulks voor een periode van 2 jaar. In dat geval zijn wij bereid uw uitkeringsrechten te borgen middels het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. Voor u betekent dit overigens wel dat u de komende 2 jaar niet bij Asfaltverwerking Nederland of andere concurrenten van Geba aan de slag kunt gaan, de relaties van Geba op geen enkele wijze mag bedienen en uw collega’s niet mag bewegen, op welke manier dan ook, bij Geba te vertrekken. (..)”
2.8.
Op 30 november 2015 hebben Geba en [gedaagde 1] vervolgens een vaststellingsovereenkomst getekend (hierna te noemen de vaststellingsovereenkomst). Voor zover van belang, staat in deze overeenkomst het volgende vermeld:
IN AANMERKING NEMENDE:
(..)
[gedaagde 1] heeft de onderhavige beëindigingovereenkomst voorafgaand aan de ondertekening ontvangen, voldoende gelegenheid heeft gehad om over het concept na te denken en zich daarbij van rechtskundige bijstand laten voorzien. [gedaagde 1] heeft zich ter zake ook daadwerkelijk laten adviseren door advocaat mr. J. Smit, verbonden aan Van den Wildenberg en Van Halder Advocaten ( [adres] [plaats 1] ).
(..)
Artikel 1 Einde dienstverband
1.1
De arbeidsovereenkomst van [gedaagde 1] met Geba eindigt per 31 december 2015.
(..)
Artikel 6 Concurrentiebeding
6.1
Het is [gedaagde 1] verboden gedurende een periode van 18 maanden na afloop van zijn dienstbetrekking op enigerlei wijze, direct of indirect, tegen betaling dan wel om niet, werkzaam te zijn ten behoeve van, dan wel op enigerlei wijze belangen te hebben dan wel betrokken te zijn, bij een onderneming, die in enigerlei opzicht als concurrerend voor de activiteiten van Geba zou kunnen worden beschouwd, of zelfstandig hetzij alleen, hetzij in samenwerking met derden, direct of indirect, zelf een soortgelijke concurrerende onderneming te drijven.
6.2
Bij overtreding van het in lid 1 omschreven verbod verbeurt [gedaagde 1] een dadelijk
opvorderbare boete van € 25.000,= ineens, vermeerderd met € 1.000,= voor iedere overtreding, onverminderd het recht van Geba om vergoeding van de werkelijke schade te vorderen.
6.3
Geba en [gedaagde 1] komen hierbij overeen het bepaalde in artikel 7:650 lid 3,4 en 5 BW uit te
sluiten.
Artikel 7 Relatiebeding
7.1
Het is [gedaagde 1] evenmin toegestaan om gedurende een periode van 24 maanden na beëindiging van het dienstverband op enige wijze werkzaamheden te verrichten dan wel zakelijke betrekkingen aan te gaan of te onderhouden met relaties van Geba.
7.2
Onder “werkzaamheden te verrichten dan wel zakelijke betrekkingen aan te gaan” in de zin van het eerste lid wordt verstaan het op enigerlei wijze, direct of indirect, betaald of onbetaald, als
zelfstandige of in dienst van een relatie of van een ander, voor die relatie werkzaam te zijn of aan die relatie diensten te verlenen, alles in de ruimste zin des woords.
7.3
Onder “relaties” wordt verstaan die (rechts)persoon aan wie dan wel van wie Geba in een periode van 2 jaar voorafgaand aan het einde van het dienstverband diensten heeft verleend dan wel betrokken, producten heeft verkocht dan wel gekocht.
7.4
Bij overtreding van het in lid 1 omschreven verbod verbeurt [gedaagde 1] een dadelijk opvorderbare boete van € 25.000,= ineens, vermeerderd met € 1.000,= voor iedere overtreding, onverminderd het recht van Geba om vergoeding van de werkelijke schade te vorderen.
7.5
Geba en [gedaagde 1] komen hierbij overeen het bepaalde in artikel 7:650 lid 3, 4 en 5 BW uit te
sluiten.
Artikel 8 Anti-Ronselbeding
8.1
Het is [gedaagde 1] verboden, werknemers van Geba te (doen) benaderen, teneinde hen te bewegen hun dienstverband met Geba te beëindigen.
8.2
Het is [gedaagde 1] voorts verboden om werknemers van Geba, direct of indirect, in dienst te
nemen of voor zich dan wel derden te laten werken gedurende een periode van 18 maanden jaar na beëindiging van hun dienstverband met Geba.
8.3
Bij overtreding van het in lid 1 dan wel in lid 2 omschreven verbod verbeurt [gedaagde 1] een
dadelijk opvorderbare boete van € 25.000,= ineens, vermeerderd met € 1.000,= voor iedere overtreding, onverminderd het recht van Geba om vergoeding van de werkelijke schade te vorderen.
(..)
Artikel 11 Geheimhouding
11.1
[gedaagde 1] erkent dat aan hem geheimhouding is opgelegd van alle bijzonderheden de onderneming van Geba en/of met Geba gelieerde ondernemingen betreffende of daarmee verband houdende, meer in het bijzonder financiële gegevens, (kost)prijsinformatie, relatiebestanden c.q. relatiegegevens etc.
11.2
Het is [gedaagde 1] verboden, hetzij gedurende de arbeidsovereenkomst, hetzij na beëindiging
hiervan op enigerlei wijze, hetzij direct, hetzij indirect, in welke vorm ook en welke voege ook, enige mededeling te doen van of aangaande enige bijzonderheden, de onderneming van Geba en/of de met Geba gelieerde ondernemingen betreffende of daarmee verband houdende, meer in het bijzonder financiële gegevens, (kost)prijsinformatie, relatiebestanden c.q. relatiegegevens etc.
11.3
Ter zake de aan het UWV te verstrekken informatie komen partijen overeen dat daartoe niet
zal worden overgegaan, anders dan na onderling overleg en met wederzijdse instemming.
11.4
Bij overtreding van het in lid 1 dan wel in lid 2 omschreven verbod verbeurt [gedaagde 1] een
dadelijk opvorderbare boete van € 25.000,= ineens, vermeerderd met € 1.000,= voor iedere overtreding en/of iedere dag dat [gedaagde 1] in overtreding blijft, onverminderd het recht van
Geba om vergoeding van de werkelijke schade te vorderen.
Artikel 12 Bedenktermijn
12.1
[gedaagde 1] heeft het recht om deze overeenkomst zonder opgaaf van redenen, binnen veertien dagen na de datum waarop de overeenkomst tot stand is door een schriftelijke, aan de Geba gerichte, verklaring te ontbinden als bedoeld in artikel 7:670b lid 2 BW.”
2.9.
Op 6 januari 2016 heeft [gedaagde 1] de besloten vennootschap [bedrijf] opgericht, met hemzelf als enig aandeelhouder en bestuurder. Deze vennootschap is bestuurder van [gedaagde 2] . De onder 2.6 genoemde onderneming Asfaltverwerking Nederland is hieraan gelieerd.
2.10.
Blijkens het handelsregister van de Kamer van Koophandel houdt [gedaagde 2] zich bezig met
“Het huren, verhuren en onderverhuren van aannemers- en wegenbouwmateriaal”alsmede met
“Het verhuren casu qua uitlenen van machinisten, balkmannen, afwerkers en uitvoerders aan aanneembedrijven.”
2.11.
Bij brief van 12 april 2016 heeft Geba [gedaagde 2] er op gewezen dat [gedaagde 1] zijn verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst niet nakomt en haar gesommeerd te bevestigen dat zij afziet van het gebruik van de diensten van [gedaagde 1] .

3.Het geschil in conventie

3.1.
Na wijziging van eis vordert Geba bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
- samengevat - [gedaagde 1] te gebieden zijn werkzaamheden ten behoeve van [gedaagde 2] , dan wel een aan [gedaagde 2] gelieerde onderneming, te staken en gestaakt te houden en hem te verbieden in strijd met het concurrentie-, relatie-, anti-ronsel- en geheimhoudingsbeding uit de vaststellingsovereenkomst te handelen, zulks op straffe van een dwangsom. Daarnaast vordert Geba veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van een bedrag van € 25.000,00 als voorschot op de door hem verbeurde boetes en [gedaagde 2] op straffe van een dwangsom te verbieden [gedaagde 1] gedurende de duur van het non-concurrentie- en relatiebeding binnen haar onderneming of een aan haar gelieerde onderneming werkzaamheden te laten verrichten. Tot slot vordert Geba de hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure.
3.2.
Geba legt aan haar vorderingen het navolgende ten grondslag. [gedaagde 1] handelt in strijd met het concurrentie-, relatie- en geheimhoudingsbeding uit de vaststellingsovereenkomst, aangezien hij bestuurder is van [gedaagde 2] en hij relaties van Geba bezoekt en aanbiedingen doet voor het verhuren van mensen en materieel. Ook is er sprake van schending van het anti-ronselbeding uit de vaststellingsovereenkomst, aangezien twee werknemers van Geba zich na het vertrek van [gedaagde 1] eveneens aan [gedaagde 2] verbonden hebben. [gedaagde 1] had binnen Geba een sleutelpositie en hij beschikt over alle vertrouwelijke informatie betreffende de bedrijfsvoering van Geba. Er bestaat een zeer reële mogelijkheid dat klanten van Geba hun relatie met Geba opzeggen en machines en personeel bij [gedaagde 2] zullen inhuren. Ook [gedaagde 2] handelt onrechtmatig jegens Geba, nu zij [gedaagde 1] ondanks de hiervoor onder 2.11 genoemde brief in staat blijft stellen met haar samen te werken.
3.3.
[gedaagden] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in (voorwaardelijke) reconventie

4.1.
Voor het geval geoordeeld wordt dat er sprake is van enige rechtsgeldig overeengekomen post-contractuele bedingen, dat [gedaagde 1] deze bedingen heeft overtreden en dat de vorderingen in conventie toewijsbaar zijn, vordert [gedaagden] schorsing en matiging van deze bedingen, alsmede matiging van de gevorderde dwangsommen en de verbeurde boete(s).
4.2.
[gedaagden] legt aan deze vorderingen het navolgende ten grondslag. De bedingen uit de vaststellingsovereenkomst worden op onrechtmatige wijze toegepast, nu Geba zich uitsluitend ter beperking van de vrijheid van arbeidskeuze van [gedaagde 1] op deze bedingen beroept en niet ter bescherming van haar eigen belangen.
[gedaagde 1] is kostwinner en is de afgelopen jaren enkel werkzaam geweest in de asfaltverwerking. Gezien zijn opleiding, ervaring en capaciteiten en zijn kansen op de arbeidsmarkt zal hij buiten deze branche onvoldoende kunnen voorzien in zijn levensonderhoud. Het inkomen van [gedaagde 1] is zeer bescheiden en hij kan dan ook onmogelijk de gevorderde dwangsommen voldoen. Indien de vorderingen van Geba worden toegewezen, zal dit onmiddellijk leiden tot een financieel drama voor [gedaagde 1] en zijn gezin en tot een persoonlijk faillissement.
4.3.
Geba voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie

5.1.
[gedaagden] betwist dat Geba een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Hij stelt daartoe dat Geba tot eind mei 2016 heeft gewacht met het uitbrengen van de dagvaarding, terwijl haar al in januari 2016 was gebleken dat [gedaagde 1] zich feitelijk aan [gedaagde 2] had verbonden. Ook stelt [gedaagden] in dit kader dat Geba tot op heden geen enkele klant is kwijtgeraakt en dus geen schade heeft geleden.
5.2.
Dit verweer slaagt niet. Voor zover het Geba in januari 2016 reeds is gebleken dat [gedaagde 1] zich aan [gedaagde 2] verbond, hetgeen niet vast staat, geldt dat het enkele feit dat zij een aantal maanden heeft gewacht met het instellen van haar vorderingen niet maakt dat zij geen spoedeisend belang heeft bij deze vorderingen. Het gaat er om of Geba thans nog een voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Dit is het geval, nu aannemelijk is dat Geba er belang bij heeft dat aan het mogelijke overtreden door [gedaagde 1] van het tussen partijen overeengekomen concurrentie-, relatie-, anti-ronsel- en geheimhoudingsbeding op korte termijn een halt wordt toegeroepen. Het spoedeisend belang bij het gevorderde voorschot op de verbeurde boetes vloeit naar het oordeel van de voorzieningenrechter voort uit de door Geba gestelde overtredingen. De overeengekomen boetes dienen immers vooral als prikkel tot nakoming van de bedingen uit de vaststellingsovereenkomst en die prikkel wordt in stand gehouden wanneer een verbeurde boete ook snel kan worden geïncasseerd.
5.3.
[gedaagden] stelt zich op het standpunt dat Geba geen beroep kan doen op de vaststellingsovereenkomst, aangezien deze onder dwang tot stand is gekomen. Hij wijst er verder op dat de bedingen in deze overeenkomst in strijd zijn met dwingend recht, nu dergelijke bedingen sinds de invoering van de WWZ slechts in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kunnen worden overeengekomen.
5.4.
Vast staat dat [gedaagde 1] vóór het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst een advocaat heeft geraadpleegd. Gelet hierop en op het tijdsverloop tussen de ontvangst van de hiervoor onder 2.7 genoemde brief en het daadwerkelijk ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst, kan niet worden volgehouden dat deze overeenkomst onder dwang tot stand is gekomen. [gedaagde 1] heeft na het tekenen van de vaststellingsovereenkomst geen gebruik gemaakt van de bedenktermijn van 14 dagen. Evenmin heeft hij zich nadien erop beroepen dat Geba misbruik van omstandigheden heeft gemaakt en de overeenkomst om die reden vernietigd, zodat hij gebonden is aan de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst. Het feit dat [gedaagde 1] bij het aangaan van de overeenkomst in een lastige positie zat, maakt dit niet anders. Overigens was [gedaagde 1] reeds bekend met de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen bedingen, aangezien soortgelijke bedingen ook onderdeel uitmaakten van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomsten.
5.5.
Het voorgaande laat onverlet dat er wat betreft het in artikel 6 en 7 van de vaststellingsovereenkomst vastgelegde concurrentie- en relatiebeding sprake is van bedingen als bedoeld in artikel 7:653 BW in een relatie tussen een werkgever en een werknemer. De bedingen zijn nog tijdens het bestaan van de arbeidsovereenkomst overeengekomen en zijn schriftelijk vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst. Van belang hierbij is dat de lopende arbeidsovereenkomst een tijdelijke was, aangegaan in november 2014. Ook daarin waren al bedingen als bedoeld in artikel 7:653 BW opgenomen. In de vaststellingsovereenkomst van 30 november 2015 zijn deze aanmerkelijk uitgebreid. De in november 2014 vastgelegde bedingen zijn onder het toen geldende recht rechtsgeldig overeengekomen. Na de inwerkingtreding van de WWZ per 1 januari 2015, konden in een tijdelijke arbeidsovereenkomst in beginsel echter geen concurrentiebeperkende bedingen meer worden opgenomen. Dit is ingevolge het bepaalde in lid 2 van 7:653 BW slechts anders voor zover in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, in een in het contract opgenomen schriftelijke motivering is uiteengezet dat het beding voor de werkgever noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. In november 2015 is een vaststellingsovereenkomst gesloten en geen arbeidsovereenkomst. De uitzondering van 7:653 lid 2 BW mist reeds daarom toepassing, nog daargelaten dat ook de schriftelijke motivering van de noodzaak ontbreekt. Dit betekent dat Geba zich niet kan beroepen op de in november 2015 overeengekomen verzwaringen. De in november 2014 overeengekomen bedingen gelden wel, ook al is sprake van een overeenkomst voor bepaalde tijd, omdat er ingevolge het toepasselijke overgangsrecht sprake is van eerbiedigende werking voor op 1 januari 2015 bestaande contracten. De verdere beoordeling ten aanzien van het concurrentie- en relatiebeding zal dan ook plaatsvinden op basis van de in november 2014 tussen Geba en [gedaagde 1] gemaakte afspraken. Voor de duidelijkheid zij erop gewezen dat het voorgaande anders is ten aanzien van het in de artikelen 8 en 11 van de vaststellingsovereenkomst vastgelegde anti-ronsel- en geheimhoudingsbeding, omdat deze [gedaagde 1] niet verbieden “op zekere wijze werkzaam te zijn”.
5.6.
Geba heeft ter zitting desgevraagd herhaaldelijk kenbaar gemaakt dat de grondslag van haar vorderingen jegens [gedaagde 1] is gelegen in de contractuele relatie tussen partijen. Gelet hierop, vormen de bedingen uit de arbeidsovereenkomst van november 2014, respectievelijk de vaststellingsovereenkomst de bovengrens voor het eventueel toewijzen van de vorderingen van Geba. Voor zover deze vorderingen verder reiken, is dit meerdere niet toewijsbaar, nu daarvoor een grondslag, zoals onrechtmatig handelen, niet is aangevoerd.
5.7.
Nu vast staat dat [gedaagde 1] gehouden kan worden aan de bedingen uit de arbeidsovereenkomst van november 2014, respectievelijk de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst, is de vraag of hij deze bedingen en afspraken heeft geschonden. De voorzieningenrechter acht voorshands voldoende aannemelijk dat dit het geval is. [gedaagde 1] heeft onvoldoende betwist dat hij relaties van Geba heeft bezocht en hen aanbiedingen heeft gedaan voor het leveren van personeel, zodat hiervan kan worden uitgegaan. Aldus heeft [gedaagde 1] niet alleen het in de arbeidsovereenkomst van november 2014 opgenomen relatiebeding, maar ook het concurrentiebeding overtreden. Aannemelijk is dat Geba door het handelen van [gedaagde 1] schade wordt berokkend, ook voor zover [gedaagde 2] niet over eigen materieel beschikt. Met de uitleen van personeel zijn gelet op de gehanteerde uurtarieven immers ook grote bedragen gemoeid.
Het voorgaande leidt ertoe dat er aanleiding bestaat [gedaagde 1] te gebieden zijn werkzaamheden ten behoeve van [gedaagde 2] te staken en hem te verbieden in strijd met het relatie- en concurrentiebeding uit de arbeidsovereenkomst van november 2014 te handelen. Gelet op artikel 18 en 19 van deze arbeidsovereenkomst geldt dit voor een termijn van één respectievelijk twee jaar, na 31 december 2015.
5.8.
Uit het voorgaande volgt tevens dat [gedaagde 1] boetes aan Geba verbeurd is. Nu ten aanzien van een mogelijk restitutierisico niets is gesteld of gebleken, is het gevorderde voorschot op de verbeurde boetes van € 25.000,00 in beginsel toewijsbaar.
5.9.
[gedaagde 1] heeft niet weersproken dat twee oud-werknemers van Geba als ZZP-er actief zijn voor [gedaagde 2] en evenmin dat dit via hem is gelopen. Daarmee staat ook vast dat [gedaagde 1] artikel 8 lid 2 van de vaststellingsovereenkomst heeft overtreden, nu het hem kort gezegd is verboden ook indirect werknemers van Geba te ronselen. Een gebod tot naleving van het anti-ronselbeding zoals opgenomen in de vaststellingsovereenkomst en zoals thans gevorderd, kan echter niet worden toegewezen nu dit er op zou neerkomen dat [gedaagde 1] ervoor dient te zorgen dat [gedaagde 2] geen ex-werknemers van Geba in dienst mag nemen gedurende 18 maanden na het einde van hún dienstverband. Daarmee wordt in wezen aan een onbeperkte groep derden die geheel buiten dit geschil staan, eveneens een concurrentiebeding opgelegd, terwijl niet gesteld of gebleken is dat met hen een beding als bedoeld in artikel 7:653 BW is overeengekomen. Toewijzing van het gevorderde is in strijd met de wettelijke systematiek van artikel 19 lid 3 Grondwet met betrekking tot de inperking van het recht op vrije arbeidskeuze.
5.10.
Geba heeft onbetwist gesteld dat [gedaagde 1] over alle vertrouwelijke informatie betreffende de bedrijfsvoering van Geba beschikt en dat de prijslijst die [gedaagde 1] namens [gedaagde 2] aan potentiële klanten heeft verstrekt, qua opbouw nagenoeg een kopie betreft van de prijslijst van Geba, zij het dat de prijzen net onder het niveau van Geba liggen.
Weliswaar is inherent aan de functie die [gedaagde 1] heeft vervuld dat hij over deze informatie beschikt, maar het staat hem op grond van het geheimhoudingsbeding in de vaststellingsovereenkomst niet vrij om Geba met een vrijwel identieke prijslijst te gaan beconcurreren. Gelet hierop bestaat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook aanleiding [gedaagde 1] te verbieden om in strijd met het geheimhoudingsbeding uit de vaststellingsovereenkomst te handelen. Ook dit verbod is dus in beginsel toewijsbaar, zij het met een beperking in tijd (zie hierna 5.13).
5.11.
Nu geoordeeld wordt dat [gedaagde 1] het geldende concurrentie-, relatie-, anti-ronsel,- en geheimhoudingsbeding heeft overtreden, dient ingegaan te worden op de reconventionele vordering van [gedaagden] , omdat de voorwaarde waaronder deze is ingesteld is vervuld. In dat kader dient vooropgesteld te worden dat [gedaagden] niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 7.2 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie, door de eis in reconventie en de gronden daarvan niet uiterlijk 24 uur vóór de zitting schriftelijk aan Geba en aan de voorzieningenrechter mee te delen. Wat betreft de gevorderde matiging van de bedingen en van de dwangsommen en boetes geldt dat dit feitelijk verweermiddelen betreffen waarvoor geen eis in reconventie ingesteld had hoeven te worden. De eisen van een goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor staan er naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet aan in de weg om dit deel van de vordering van [gedaagden] te beoordelen. Dit geldt echter niet voor de gevorderde schorsing van het concurrentie-, relatie-, anti-ronsel- en geheimhoudingsbeding, zodat dit deel van de vordering van [gedaagden] buiten beschouwing moet worden gelaten.
5.12.
Een kort gedingprocedure leent zich niet voor een constitutieve uitspraak inzake de matiging van een concurrentiebeding. Er kunnen zich echter bijzondere omstandigheden voordoen die meebrengen dat matiging van een dergelijk beding niettemin gerechtvaardigd is.
5.13.
Er doen zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen bijzondere omstandigheden voor die maken dat het concurrentie- en relatiebeding in tijd beperkt moet worden. Integendeel, gelet op de totale duur van het dienstverband tussen Geba en [gedaagde 1] en de omstandigheden van het geval acht de voorzieningenrechter handhaving van de overeengekomen termijnen gerechtvaardigd. Daarnaast valt onvoldoende in te zien dat [gedaagde 1] niet in een andere branche dan de asfaltverwerking aan de slag kan. De voorzieningenrechter ziet wel aanleiding het concurrentiebeding en het relatiebeding geografisch te beperken, nu Geba de noodzaak van wereldwijde gelding van deze bedingen niet heeft toegelicht. Gelet op de vestigingsplaats van Geba, zullen het concurrentie- en relatiebeding aldus worden beperkt dat deze gelden voor de Benelux en Duitsland.
Wat betreft het geheimhoudingsbeding heeft te gelden dat Geba hieraan geen beperking in tijd heeft gekoppeld. Dit voert naar het oordeel van de voorzieningenrechter te ver. Na verloop van tijd zal immers de “waarde” van de kennis van [gedaagde 1] verwateren. Daarom zal dit beding in tijd worden beperkt tot twee jaar na het einde van het dienstverband.
5.14.
Anders dan [gedaagden] kennelijk meent, kan aan het nakomen van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst en de vaststellingsovereenkomst ook een dwangsom gekoppeld worden. De stelling dat [gedaagden] aldus reeds ruim 5,5 ton aan Geba verschuldigd is, wordt niet gevolgd, aangezien de dwangsommen pas verbeurd zullen zijn indien en voor zover [gedaagde 1] zijn verplichtingen uit dit vonnis niet nakomt. Nu [gedaagden] kennelijk een behoorlijke financiële prikkel nodig heeft om zich aan de gemaakte afspraken te houden, acht de voorzieningenrechter de gevorderde dwangsommen van € 15.000,00 toewijsbaar. Wel zullen de gevorderde dwangsommen worden gemaximeerd op de wijze zoals hierna vermeld staat.
5.15.
Gelet op de schade die [gedaagde 1] Geba berokkent en de omstandigheden waaronder de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen en is geschonden, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding tot matiging van de verbeurde boete(s). Dit geldt des te meer nu aannemelijk is dat [gedaagde 1] feitelijk reeds een veelvoud van het thans gevorderde bedrag van € 25.000,00 aan boetes aan Geba verschuldigd is geworden.
5.16.
Tot slot rest nog de vordering van Geba jegens [gedaagde 2] . De grondslag van deze vordering betreft niet wanprestatie, maar onrechtmatige daad. Aangezien [gedaagde 1] middellijk bestuurder is van [gedaagde 2] , staat vast dat [gedaagde 2] op de hoogte is van de in de arbeidsovereenkomst van november 2014 en de vaststellingsovereenkomst opgenomen bedingen. Nu zij zich niets van deze bedingen aantrekt en gebruik blijft maken van de diensten van [gedaagde 1] , profiteert [gedaagde 2] van de wanprestatie van [gedaagde 1] door ten koste van het bedrijfsdebiet van Geba omzet te genereren. Daarmee handelt zij onrechtmatig jegens Geba. Het ten aanzien van [gedaagde 2] gevorderde verbod zal derhalve ook worden toegewezen. Dit geldt ook voor de jegens haar gevorderde dwangsom, met dien verstande dat deze wel zal worden gemaximeerd.
5.17.
De conclusie uit het voorgaande is dat de vorderingen van Geba grotendeels zullen worden toegewezen op de wijze zoals hierna vermeld staat en dat de vorderingen van [gedaagden] grotendeels worden afgewezen.
5.18.
Nu [gedaagden] met recht heeft betoogd dat de verzwaringen uit de vaststellingsovereenkomst niet gelden, worden partijen over en weer op enige punten in het gelijk gesteld. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder de eigen kosten dient te dragen.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie en in reconventie
6.1.
gebiedt [gedaagde 1] zijn werkzaamheden ten behoeve van [gedaagde 2] , dan wel (een) aan [gedaagde 2] gelieerde onderneming(en) dan wel gelieerde rechtsperso(o)n(en), te staken en gedurende een periode van één jaar na 31 december 2015 gestaakt te houden, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 15.000,00 ineens, alsmede een bedrag van € 500,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
6.2.
verbiedt [gedaagde 1] gedurende een periode van één jaar na 31 december 2015 in de Benelux en Duitsland op enigerlei wijze, direct of indirect, werkzaam te zijn ten behoeve van, dan wel op enigerlei wijze belangen te hebben bij een onderneming c.q. rechtspersoon die in enigerlei opzicht als concurrerend voor de activiteiten van Geba zou kunnen worden beschouwd of zelfstandig, hetzij alleen, hetzij in samenwerking met derden, direct of indirect, zelf een soortgelijke concurrerende onderneming c.q. rechtspersoon te drijven, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 15.000,00 ineens, alsmede een bedrag van € 500,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
6.3.
verbiedt [gedaagde 1] gedurende een periode van twee jaar na 31 december 2015 in de Benelux en Duitsland op welke wijze dan ook werkzaamheden te verrichten dan wel zakelijke betrekkingen aan te gaan of te onderhouden met relaties van Geba, waarbij onder “werkzaamheden te verrichten dan wel zakelijk betrekkingen aan te gaan” wordt verstaan het op enigerlei wijze, direct of indirect, betaald of onbetaald, als zelfstandige of in dienst van een relatie of van een ander, voor die relatie werkzaam te zijn of aan die relatie diensten te verlenen, alles in de ruimste zin deze woords, en waarbij onder “relaties” wordt verstaan die (rechts)persoon aan wie dan wel van wie Geba in een periode van twee jaar voorafgaand aan het einde van het dienstverband diensten heeft verleend dan wel betrokken, producten heeft verkocht dan wel gekocht, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 15.000,00 ineens, alsmede een bedrag van € 1.000,00 per dag dat de overtreding voortduurt, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
6.4.
verbiedt [gedaagde 1] gedurende een periode van twee jaar na 31 december 2015 op welke wijze dan ook, hetzij direct, hetzij indirect, in welke vorm ook en in welke voege ook enige mededeling te doen van of aangaande enige bijzonderheden, de onderneming van Geba en/of de met Geba gelieerde ondernemingen betreffend of daarmee verband houdende, meer in het bijzonder financiële gegevens, (kost)prijsinformatie, relatiebestanden c.q. relatiegegevens etc., een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 15.000,00 ineens, alsmede een bedrag van € 1.000,00 voor iedere overtreding en/of iedere dag dat [gedaagde 1] in overtreding blijft, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
6.5.
veroordeelt [gedaagde 1] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Geba te voldoen een bedrag van € 25.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening,
6.6.
verbiedt [gedaagde 2] op welke wijze dan ook gedurende de duur van het tussen [gedaagde 1] en Geba in de arbeidsovereenkomst van 19 november 2014 overeengekomen concurrentie- en relatiebeding [gedaagde 1] binnen haar onderneming dan wel (een) aan haar gelieerde onderneming(en), direct of indirect, tegen betaling of om niet werkzaamheden te laten verrichten, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 ineens, alsmede een bedrag van € 1.000,00 voor iedere overtreding, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
6.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2016.
Coll.MD