ECLI:NL:RBGEL:2016:3802

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
294863
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van concurrentiebeding in koopovereenkomst met betrekking tot parfumeriewinkel en schoonheidssalon

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen Parfumerie Douglas Nederland B.V. en gedaagden, die betrokken zijn bij de exploitatie van een schoonheidssalon en parfumeriewinkel. De kern van het geschil betreft de uitleg van een concurrentiebeding dat is opgenomen in een koopovereenkomst tussen Douglas en gedaagde 1, waarbij Douglas de activa van een parfumeriewinkel heeft overgenomen. Het concurrentiebeding verbiedt gedaagden om gedurende drie jaar na de overdracht van de activa binnen een bepaalde straal betrokken te zijn bij een winkelbedrijf dat soortgelijke producten en diensten aanbiedt als Douglas. Douglas stelt dat gedaagden in strijd met dit beding handelen door de exploitatie van een nieuwe zaak, genaamd [naam 3], die zowel als schoonheidssalon als parfumeriewinkel fungeert. Gedaagden betwisten deze claim en stellen dat [naam 3] onder de uitzonderingsbepaling van het concurrentiebeding valt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagden niet betwisten dat zij betrokken zijn bij [naam 3] en dat deze zaak zowel schoonheidsbehandelingen als parfumerieproducten aanbiedt. De rechtbank oordeelt dat het aan Douglas is om te bewijzen dat de exploitatie van [naam 3] meer dan in beperkte mate is verschoven van het aanbieden van schoonheidsbehandelingen naar de verkoop van parfumerieproducten. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor getuigenverhoren om dit bewijs te leveren. De beslissing van de rechtbank benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige uitleg van contractuele bepalingen en de gevolgen van concurrentiebedingen in commerciële overeenkomsten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/294863 / HA ZA 15-713
Vonnis van 15 juni 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PARFUMERIE DOUGLAS NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
eiseres,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1] ,
gevestigd te [plaats 1] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.F. Langelaar te Leiden.
Partijen zullen hierna Douglas, [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] genoemde worden. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] samen worden hierna [gedaagden] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 februari 2016
  • de comparitie van 24 februari 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn beide bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde 1] Douglas en [gedaagden] exploiteren beiden detailhandelszaken in parfumerieën, cosmetica, drogisterijartikelen en aanverwante producten. [gedaagden] exploiteert ook schoonheidssalons.
2.2.
[gedaagden] exploiteerde een parfumeriewinkel in een winkelpand aan de [adres 1] (verder: de parfumeriewinkel). [gedaagde 2] en [gedaagde 3] exploiteerden voorts via hun vennootschap [bedrijf] (verder [bedrijf] ) een schoonheidssalon in [plaats 2] .
2.3.
Op 23 oktober 2014 hebben Douglas en [gedaagde 1] een schriftelijke koopovereenkomst (verder: de koopovereenkomst) gesloten op basis waarvan Douglas de activa verbonden aan de parfumeriewinkel kocht en de winkel heeft voortgezet onder de naam Parfumerie Douglas
2.4.
In de koopovereenkomst, waarin Douglas en [gedaagde 1] respectievelijk koper en verkoper worden genoemd is vastgelegd dat de levering van de activa van de parfumeriewinkel geschiedt op de “Overdrachtsdatum”, 17 oktober 2014. Van de koopovereenkomst maakt, als artikel 8, een non-concurrentiebeding deel uit, met de volgende inhoud:
8.1
Het is Verkoper en de heren [gedaagde 3] en [gedaagde 2] (hierna: Verkoper c.s.) verboden om gedurende een periode van drie (3) jaar te rekenen vanaf Overdrachtsdatum binnen een straal van dertig kilometer met als middelpunt [plaats 2] op welke wijze dan ook direct of indirect, financieel of anderszins, betrokken te zijn bij een winkelbedrijf (waaronder ook begrepen een schoonheidssalon) wier activiteiten (ondermeer) bestaan uit de verkoop van soortgelijke producten en het verlenen van soortgelijke diensten als die welke de Parfumeriewinkel thans verkoopt c.q. verleent. De huidige parfumeriewinkels in [plaats 3] aan de [adres 2] en in [plaats 4] aan de [adres 3] zijn hiervan uitgezonderd. Daarnaast verbindt Verkoper c.s. zich jegens Koper om gedurende een periode van drie (3) jaren vanaf Overdrachtsdatum geen (voormalige) klanten (zoals opgenomen in het klantenbestand zoals bedoeld in artikel 1.2) te benaderen of (voormalige) werknemers van de Parfumeriewinkel te benaderen waarbij hen een andere of aanvullende werkkring wordt aangeboden.
8.2
Bij overtreding van een van de in lid 1 genoemde verboden is Verkoper c.s. aan Koper een direct opeisbare boete verschuldigd van € 25.000 (zegge: vijfentwintig duizend euro) per overtreding en van € 1.000,-- (één duizend euro) voor elke dag dat die overtreding voortduurt, zulks onverminderd het recht van Koper om nakoming en schadevergoeding van Verkoper te vorderen.
8.3
Van het non-concurrentiebeding is uitgezonderd het exploiteren van schoonheidssalons in [plaats 2] maar met de restrictie dat het niet is toegestaan om vanuit de salons van [bedrijf] ( [bedrijf] ) te [plaats 2] producten en merken te verkopen, die verkrijgbaar zijn bij de Parfumerie Douglas (waaronder maar niet uitsluitend La Mer, La Prairie en Sensai). Tevens zal in de salons niet gewerkt worden met producten en merken die verkrijgbaar zijn Parfumerie Douglas. Tevens zijn Etos winkels uitgezonderd.
8.4
Ten blijke van hun aanvaarding van de in dit artikel opgenomen verplichtingen, wordt deze Overeenkomst mede ondertekend door de heren [gedaagde 3] en [gedaagde 2] .
2.5.
Voorafgaand aan de totstandkoming van de koopovereenkomst is er tussen partijen gecorrespondeerd over het concurrentiebeding. In een mailbericht van 16 juni 2014 schrijft ‘ [naam 1] ’, van de zijde van [gedaagden] , aan [naam 2] , van de zijde van Douglas:
In de overeenkomst staat niets vermeld over de activiteit [bedrijf] . De vermelding is te summier, want deze laat geen mogelijkheid om de salons te exploiteren. Immers als ik geen merken mag gebruiken die bij Douglas worden verkocht dan moet ik wel iets anders gebruiken, toch?
Een suggestie als omschrijving is.
De huidige onderneming [bedrijf] valt niet onder het concurrentiebeding van Douglas.
[naam 2] antwoord daarop in een mailbericht van 17 juni 2014:
De huidige omschrijving in de afsprakenbrief geeft jou de mogelijkheid om de exploitatie van de salons in [plaats 2] , zoals deze nu plaatsvindt, te continueren. Wel hebben wij hierbij afgesproken dat er geen producten mogen worden gebruikt cq worden verkocht die verkrijgbaar zijn in het Douglas assortiment. Je kunt dus werken met producten die hier buiten vallen bv. gespecialiseerde merken.
Op 20 juni heeft Douglas [gedaagden] een brief met overnamevoorwaarden gestuurd met daarin onder het kopje
Concurrentiebedingde volgende tekst:
Overeengekomen is dat er exclusiviteit voor Douglas is in het gebied [plaats 2] en dat er door de heer [bedrijf] (direct of indirect) geen parfumerie of parfumerie gerelateerde zaken worden gevoerd. Het exploiteren van schoonheidssalons in [plaats 2] is verder wel toegestaan, maar met de restrictie dat het niet is toegestaan, om vanuit de salons van [bedrijf] ( [bedrijf] ) te [plaats 2] producten en merken te verkopen, die verkrijgbaar zijn bij Douglas in [plaats 2] (o.a. La Mer, La Prairie en Sensal). Tevens zal in de salons niet gewerkt worden met producten en merken die verkrijgbaar zijn bij Douglas.
2.6.
Op 16 januari 2015 is in de [adres 4] te [plaats 2] een zaak met de naam [naam 3] (verder: [naam 3] ) geopend.
Op de website van de op meer locaties opererende keten [naam 3] stond over [naam 3] [plaats 2] geschreven:
Parfumerie en Schoonheidssalon [plaats 2]
[naam 3] is onze nieuwe vestiging aan de [adres 5] in [plaats 2] . Deze exclusieve beauty-spa combineert huidverbetering en wellness met de verkoop van bijzondere merken en verrassende (cadeau) artikelen. [naam 3] staat onder leiding van [naam 4] , voormalig bedrijfsleider van Mooi Van [bedrijf] . […]
[plaats 2] is de derde [naam 3] , na succesvolle vestigingen aan de [adres 6] in [plaats 5] en de [adres 7] in [woonplaats 1] . In de salons wordt gewerkt volgens de beproefde [naam 3] -methode en met de hoogstaande huidverzorging van o.a. Natura Bissé en Perrione MD.
[naam 3] [plaats 2] biedt een ruime selectie uit het [naam 3] -assortiment, met de focus op skin care, bad- en bodyproducten en make up van de volgende merken:
Elemental Herbology, Natura Bissé en Perricone MD (skin care) Abahna, Molton Brown, Santa Maria Novella (bath & body) By Terry (make up) Philip B (hair care)
Daarnaast presenteert [naam 3] [plaats 2] verrassende cadeauartikelen en een maandelijkse wisselende Top 10 van special beauty items.

3.Het geschil

3.1.
Douglas vordert samengevat - veroordeling van [gedaagden] tot
  • het staken van het handelen in strijd met artikel 8.1. van de koopovereenkomst door de exploitatie van [naam 3] , op straffe van een dwangsom van € 10.000.00, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan [gedaagden] daar niet aan voldoet;
  • het staken van het handelen in strijd met artikel 8.3 van de koopovereenkomst door het gebruik maken van het merk La Mer in de schoonheidssalon van [bedrijf] - zoals (indirect) geëxploiteerd door [gedaagde 2] en [gedaagde 3] - op straffe van een dwangsom van € 10.000.00, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan [gedaagden] daar niet aan voldoet;
  • betaling aan Douglas van de contractuele boete zoals opgenomen in artikel 8.2 van de koopovereenkomst vanaf de opening van [naam 3] op 16 januari 2015 tot en met de datum van het vonnis;
  • betaling aan Douglas van € 2.667,82 aan buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, beide met rente en nakosten.
3.2.
Douglas voert ter onderbouwing van haar vordering - kort weergegeven - aan dat [naam 3] wordt geëxploiteerd door [bedrijf] en dat [gedaagden] bij die zaak betrokken is. [naam 3] is, aldus Douglas, een schoonheidssalon, maar ook een parfumerie. In [naam 3] worden voorts producten en merken aangeboden die ook verkrijgbaar zijn in de winkels van Douglas, waaronder de merken Amougage, Glam Glow, Lalique en Segre Lutens. Voorts verkopen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ook via [bedrijf] een product dat verkrijgbaar is bij parfumerie Douglas, te weten “La Mer”. [gedaagden] handelt aldus in strijd met het non-concurrentiebeding als neergelegd in artikel 8.1. en 8.3. van de koopovereenkomst en is Douglas daarom vanaf de openingsdatum van [naam 3] , 16 januari 2015, de in artikel 8.2. van de koopovereenkomst genoemde boete verschuldigd.
3.3.
[gedaagden] voert verweer. Zij betwist dat zij handelt in strijd met het non-concurrentiebeding. [naam 3] is, aldus [gedaagden] , een op grond van artikel 8.3 van de koopovereenkomst van het non-concurrentiebeding uitgezonderde schoonheidssalon. [gedaagden] betwist voorts dat [naam 3] of [bedrijf] producten verkopen die verkrijgbaar zijn bij parfumerie Douglas.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagden] niet betwist dat zij (direct of indirect, financieel of anderszins) betrokken is bij [naam 3] en [bedrijf] , zodat de rechtbank daar bij de beoordeling van de vordering van uitgaat.
4.2.
De stelling van Douglas dat [gedaagden] via [naam 3] of [bedrijf] merken verkocht die ook verkrijgbaar zijn bij parfumerie Douglas heeft zij onderbouwd met het overleggen van uitdraaien van pagina’s van de websites van beide ondernemingen waarop die producten en merken werden aangeboden of vermeld als producten/merken waarmee bij schoonheidsbehandelingen werd gewerkt. [gedaagden] betwist deze vermeldingen niet, maar betwist wel, genoegzaam onderbouwd, dat deze producten daadwerkelijk werden verkocht of gebruikt. De voornoemde producten zijn, zo voert zij aan, abusievelijk op de websites terechtgekomen, één van de websites is na de ingang van het non-concurrentiebeding niet tijdig aangepast. Inmiddels zijn de websites aangepast. [gedaagden] heeft voorts schriftelijke verklaringen overgelegd van medewerkers en klanten waarin het daadwerkelijk gebruik en de verkrijgbaarheid van de producten wordt weersproken. Van de zijde van Douglas is ter comparitie aangegeven dat zij naast hetgeen zij reeds had ingebracht geen mogelijkheid ziet tot bewijslevering in dit verband en dat zij dat ook niet aanbiedt.
Bij deze stand van zaken is niet komen vast te staan dat [gedaagden] in strijd met het non-concurrentiebeding producten en merken heeft verkocht die verkrijgbaar waren bij parfumerie Douglas zodat de vordering voor zover op die stelling gebaseerd - waaronder het gevorderde verbod op de verkoop van La Mer door [bedrijf] - niet toewijsbaar is.
4.3.
Douglas stelt voorts dat [gedaagden] het non-concurrentiebeding van artikel 8.1. van de koopovereenkomst heeft overtreden omdat [naam 3] een winkelbedrijf is wier activiteiten onder meer bestaan uit de verkoop van soortelijke producten en het verlenen van soortgelijke diensten als die welke de parfumeriewinkel verkoopt en verleent.
[gedaagden] voert aan dat het non-concurrentie beding niet van toepassing is op [naam 3] , nu dit een schoonheidssalon in [plaats 2] is en nu tussen partijen was overeengekomen, en door hen is vastgelegd in artikel 8.3., dat daarop het non-concurrentiebeding niet van toepassing is. Douglas stelt dat de uitzondering op het non-concurrentiebeding van artikel 8.3. van de koopovereenkomst niet geldt, omdat [naam 3] niet louter een schoonheidssalon is, maar tevens een parfumeriewinkel.
4.4.
Voor de beantwoording van de vraag of [gedaagden] door de exploitatie van [naam 3] het non-concurrentiebeding overtreedt, dient derhalve allereerst de vraag beantwoord te worden of dit beding van toepassing is op de activiteiten van [naam 3] , óf dat [naam 3] onder de uitzonderingsbepaling valt. Daarbij verschillen partijen allereerst van standpunt over hoe de uitzonderingsbepaling van artikel 8.3. moet worden uitgelegd, in de zin onder welke omstandigheden en bij het verrichten van welke verkoopactiviteiten [naam 3] , waarvan niet in geding is dat ze óók fungeert als schoonheidssalon, daar nog onder valt. Daarbij stelt Douglas dat de uitzonderingsbepaling niet meer van toepassing is als er sprake is van detailhandel, anders dan de verkoop aan klanten van een schoonheidsbehandeling, aansluitend aan die behandeling, van soortgelijke producten als waarmee ze behandeld zijn.
[gedaagden] stelt dat de uitzonderingsbepaling nog van toepassing is als ook los van behandelingen schoonheidsproducten worden verkocht aan vaste klanten maar ook, beperkt, aan klanten die nooit een behandeling hebben gehad. De activiteiten die genoemd zijn in de omschrijving zoals weergegeven onder 2.6. zijn, aldus [gedaagden] , toegestaan.
4.5.
Het komt dus aan op uitleg van (de uitzondering op) het non-concurrentiebeding. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
4.6.
Uit de in 2.5 aangehaalde correspondentie tussen partijen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat bij de onderhandelingen over het non-concurrentiebeding enerzijds de exclusiviteit van Douglas ten aanzien van parfumeriewinkels in de directe omgeving van [plaats 2] voorop stond en anderzijds dat de bedrijfsvoering van de reeds aanwezige schoonheidssalons van [gedaagden] gecontinueerd kon worden, waarbij wel als eis gesteld werd dat daar geen producten werden verkocht die verkrijgbaar waren bij Douglas en dat ook niet met die producten werd gewerkt. Ter comparitie is door Douglas onbetwist gesteld dat daarop inderdaad de nadruk lag.
4.7.
Gelet hierop en nu het non-concurrentiebeding blijkens haar letter kennelijk niet de algehele verkoop van parfumerieproducten vanaf de schoonheidssalons van [gedaagden] verbied, stelt de rechtbank vast dat aan het concurrentiebeding die betekenis dient te worden toegekend dat het [gedaagden]
niet verbiedtom in de door haar reeds vóór het tot stand komen van de koopovereenkomst geëxploiteerde schoonheidssalons in [plaats 2] op vergelijkbare wijze en in vergelijkbare mate als voorheen parfumerieproducten aan te bieden, ook - voor zover dat vóór het aangaan van de koopovereenkomst ook al gebeurde - aan klanten die niet een schoonheidsbehandeling hebben ondergaan of zullen ondergaan,
maar wél verbiedtdat [gedaagden] de bedrijfsvoering van haar schoonheidssalons zo wijzigt dat de exploitatie - meer dan in beperkte mate - verschuift van het aanbieden van schoonheidsbehandelingen naar de verkoop van parfumerieproducten, waarmee de door partijen beoogde exclusiviteit van Douglas immers wordt ondergraven.
4.8.
Geen punt van geschil is dat vanuit [naam 3] schoonheidsbehandelingen worden aangeboden én parfumerieproducten worden verkocht. Geen punt van geschil is voorts dat op de locatie van [naam 3] al vóór de totstandkoming van de koopovereenkomst een schoonheidssalon van [gedaagden] was gevestigd. Dat die salon voorheen onder een andere formule werd gevoerd is daarbij niet van doorslaggevend belang. Douglas voert ook niet aan dat het enkele wijzigen van de formule (mede vanwege, aldus [gedaagden] , het verbod om nog dezelfde producten te verkopen of gebruiken als die door Douglas worden aangeboden) een overtreding van het non-concurrentiebeding zou opleveren. Evenmin acht de rechtbank, anders dan Douglas stelt, van doorslaggevend belang dat op de in 2.6. genoemde website van [naam 3] de vestiging in [plaats 2] word omschreven als
Parfumerieen schoonheidssalon, temeer niet nu de stelling van [gedaagden] , dat dit een fout van de webbeheerder van [naam 3] was waarop zij geen invloed had en dat deze aanduiding inmiddels aangepast niet onderbouwd is weersproken.
Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.7. is daarbij wél van belang of bij de exploitatie van [naam 3] ten opzichte van de eerder aldaar gevestigde schoonheidssalon van [gedaagden] de exploitatie - meer dan in beperkte mate - is verschoven van het aanbieden van schoonheidsbehandelingen naar de verkoop van parfumerieproducten. In dat geval is immers wel sprake van een overtreding van het non-concurrentiebeding en maakt Douglas terecht aanspraak op de daaraan gekoppelde contractuele boete. Nu de stelling van Douglas dat sprake is van een dergelijke verschuiving vanaf de opening van [naam 3] op 16 januari 2015 (of vanaf enig later moment) door [gedaagden] gemotiveerd wordt betwist zal Douglas, conform haar aanbod, tot het bewijs daarvan worden toegelaten.
4.9.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.10.
Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen.
4.11.
De overige beslissingen worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
draagt Douglas op te bewijzen dat bij de exploitatie van [naam 3] vanaf de opening op 16 januari 2015, of vanaf enig later moment, de exploitatie meer dan in beperkte mate is verschoven van het aanbieden van schoonheidsbehandelingen naar de verkoop van parfumerieproducten in vergelijking met de exploitatie van de schoonheidssalon van [gedaagden] die vóór de totstandkoming van de koopovereenkomst op hetzelfde adres werd gedreven,
5.2.
bepaalt dat, voor zover Douglas dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. T.P.E.E. van Groeningen in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 29 juni 2016 voor het opgeven door Douglas van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de woensdagen in de maanden september tot en met november 2016, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.4.
verwijst voor het geval Douglas op die roldatum heeft medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata heeft opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of,
maar alleen indien Douglas daarom op de onder 5.3. bedoelde roldatum heeft verzocht,naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van Douglas, waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,
5.5.
bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
5.6.
bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2016.