ECLI:NL:RBGEL:2016:3909

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
15 juli 2016
Zaaknummer
05-259924-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. [voorzitter]
  • mr. [rechter 1]
  • mr. [rechter 2]
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in Arnhem op kerstavond met werkstraf als gevolg

Op 13 juli 2016 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak van openlijke geweldpleging die plaatsvond op 25 december 2015 in het centrum van Arnhem. Twee 26-jarige mannen uit Silvolde en Westervoort werden veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur. De mannen waren betrokken bij een vechtpartij waarbij zij geweld gebruikten tegen een man en een vrouw. De rechtbank oordeelde dat de mannen de confrontatie zelf hadden opgezocht, ondanks dat zij de aangevers al waren gepasseerd. De rechtbank hield rekening met het feit dat een van de aangevers ook niet onschuldig was in de aanloop naar de vechtpartij, wat leidde tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachten de aangevers in het gezicht hadden geslagen, maar sprak hen vrij van geweld tegen een derde aangever. De rechtbank weegt de omstandigheden van de zaak mee in de strafoplegging, waarbij de werkstraf passend werd geacht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : [parketnummer]
Datum uitspraak : 13 juli 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[voornaam] [verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
Raadsman: mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 29 juni 2016.
1. De inhoud van de tenlastelegging [1]
Verdachte wordt verweten dat hij samen met medeverdachte [naam 1] op 25 december 2015 in Arnhem op de openbare weg geweld heeft gepleegd tegen [naam 2] , [naam 3] en [naam 5] , door hen in het gezicht te stompen of te slaan.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [2]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de nacht van 25 december 2015 is verdachte samen met zijn vriend [naam 6] in het centrum van Arnhem. In de Rijnstraat passeren zij rond 00:45 uur [naam 7] en zijn vriendin [naam 8] . Bij het passeren maakt [naam 9] een beweging in de richting van [naam 10] en [naam 11] , door van zijn logische looproute af te wijken. Hierna wordt er in het voorbij gaan door [naam 10] geroepen/gescholden richting verdachte en [naam 9] en wordt er ook wat terug geroepen. Verdachte en [naam 9] lopen vervolgens met versnelde pas op [naam 10] af. Verdachte maakt een sprong richting [naam 10] . Hierna ontstaat er een vechtpartij tussen [naam 10] , verdachte en [naam 9] waar ook anderen, waaronder [naam 3] , zich in mengen. [3]
[naam 10] is tijdens deze vechtpartij in zijn gezicht geslagen op zijn neus, mond en voorhoofd. [4] [naam 3] is op haar linkeroog geslagen. [5]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan het plegen van geweld tegen [naam 10] en [naam 3] . Verdachte en de medeverdachte hebben de confrontatie met aangevers zelf opgezocht door actief, uit eigen beweging, op [naam 10] af te rennen. Vervolgens ontstaat er een vechtpartij waarbij er over en weer geweld is gebruikt. Het aandeel van verdachte in het geweld heeft bestaan uit het slaan van [naam 10] in het gezicht. Medeverdachte [naam 9] heeft [naam 3] op haar oog geslagen.
Dat verdachte en de medeverdachte ook geweld gepleegd hebben tegen [naam 5] vindt de officier van justitie niet bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, omdat het aandeel van verdachte in de vechtpartij alleen heeft bestaan uit het rennen naar [naam 10] en het maken van een sprong richting [naam 10] . Op dat moment staat er iemand tussen verdachte en [naam 10] in en heeft verdachte [naam 10] niet geraakt. Er is onvoldoende bewijs dat verdachte ook daadwerkelijk geweld heeft gepleegd tegen (een van de) aangevers.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank leidt uit de verklaringen van verdachte [6] en het proces-verbaal van aanhouding van [naam 9] [7] af dat verdachte de bewuste nacht een grijs T-shirt droeg en medeverdachte [naam 9] een licht/wit T-shirt met daarop de cijfers “99”. Verdachte had een ontbloot bovenlijf op het moment dat de politie ter plaatse kwam. [8]
De rechtbank acht bewezen dat verdachte degene is geweest die aangever [naam 10] meermalen in het gezicht heeft gestompt. Aangever [naam 10] verklaart namelijk [9] :
“Ik zag toen dat 1 van de jongens op mij af kwam en hij sloeg mij op mijn gezicht. Hij sloeg met zijn vuist meerdere keren op mijn hoofd. De jongen die dat deed had zwarte haren. (…) Het was de jongen die als eerste werd aangehouden door de politie. Dus het is niet die jongen met 99 op zijn shirt maar die andere.”
Getuige [getuige] (een omwonende en dus niet iemand uit de groep van aangevers, dan wel de verdachten) verklaart [10] :
“ik zag dat de jongen met het grijze shirt paar keer vol uithaalde met zijn vuist”.
Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt verder [11] :
“wij, verbalisanten, zagen dat er een van deze mannen een ontbloot bovenlijf had. Wij zagen dat de andere man een shirt met het nummer 99 aanhad. Ik, verbalisant [verbalisant] , sprak de man met het ontblote bovenlichaam aan. Ik deelde deze man de cautie mede en wij hielden hem aan. Wij hoorden dat deze verdachte zelf direct zei dat hij wel geslagen had omdat hij aangevallen zou zijn door meerdere mensen.”
Door [naam 10] meermalen te slaan heeft verdachte een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld.
Ten aanzien van medeverdachte [naam 9] acht de rechtbank bewezen dat hij degene is geweest die [naam 3] in het gezicht heeft geslagen. [naam 9] zegt bij de politie [12] :
“Ik rende samen met [voornaam] het eerste stukje naar hem toe (…) Dit met de intentie om hem af te laten schrikken (…) [voornaam] en ik raakten dit keer in gevecht (…) Hierbij heb ik meerdere klappen uitgedeeld, zowel met de vlakke hand als met vuistslagen.”En “
tijdens het gevecht heb ik van me afgeslagen als het ware”.
Aangeefster [naam 3] verklaart [13] :
“Ik rende erheen en wilde er tussen springen. Ik kreeg toen met kracht een vuistslag op mijn linkeroog. (…) Ik zag dat ik de klap kreeg van een jongen met een wit T-shirt.”
De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte samen (in vereniging) met medeverdachte [naam 9] geweld heeft gepleegd tegen aangevers [naam 10] en [naam 3] .
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte en/of de medeverdachte [naam 5] in het gezicht hebben geslagen/gestompt. De andere getuigen en aangevers verklaren hier niet over, waardoor de aangifte van [naam 5] op dit punt niet wordt ondersteund. De verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks25 december 2015 te Arnhem openlijk, te weten op
of aande
openbare weg, de Rijnstraat,
in elk geval op of aan een openbare weg en/of
voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke
ruimte,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam 7] en
/of[naam 12]
en/of [naam 13], welk geweld bestond uit het meermalen,
althans éénmaal,stompen en/of slaan in het gezicht,
althans op/tegen het
hoofd,van die [naam 7] en
/ofhet stompen
of slaanin het gezicht,
althans
op/tegen het hoofd,van die [naam 12]
en/of het meermalen, althans
éénmaal, stompen en/of slaan in het gezicht, althans op/tegen het hoofd, van
die [naam 13];
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

5.De strafbaarheid van het feit

De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, waardoor verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Wanneer aangever [naam 10] , verdachte en [naam 9] elkaar op straat passeren, worden er verschillende scheldwoorden naar elkaar geroepen en doet [naam 10] voor verdachte kwetsende uitlatingen richting hem. Verdachte loopt aanvankelijk door, maar besluit op enig moment toch om te keren en rent op [naam 10] af. Hij doet dit naar eigen zeggen om “verhaal te halen”. Verdachte maakt daarbij een sprong en een trappende beweging richting [naam 10] en hierna ontstaat er een gevecht.
Het voorgaande maakt dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf, eerbaarheid of goed. Het schelden/beledigen levert bovendien geen aanranding van de eerbaarheid op, nu “eerbaarheid” ziet op de integriteit van het lichaam op geslachtelijk/seksueel gebied en niet slechts op iemands gevoel voor eer of goede naam.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer. Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte voor de openlijke geweldpleging zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en voorts tot het verrichten van 120 uren werkstraf, te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank het vrijspraakverweer en het beroep op noodweer verwerpt, dan verzoekt de verdediging verdachte schuldig te verklaren maar hem geen straf op te leggen. Aangevers hebben immers ook een groot aandeel gehad in de vechtpartij. Als de rechtbank wel een straf wil opleggen, dan dient dit volgens de verdediging een geheel voorwaardelijke geldboete te zijn.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 10 mei 2016.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft tijdens een uitgaansavond in het centrum van Arnhem samen met de medeverdachte op straat gevochten met aangevers. Daarvoor was er over en weer naar elkaar gescholden. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij, terwijl hij aangevers al gepasseerd was, omkeert en op hen afrent, waardoor hij zelf de confrontatie heeft opgezocht. Verdachte en de medeverdachte hebben vervolgens geweld gebruikt tegen aangevers door hen in het gezicht te stompen.
Anderzijds is gebleken dat [naam 10] , een van de aangevers, zich ook niet onbetuigd heeft gelaten in de aanloop naar en tijdens de vechtpartij. De rechtbank houdt hier rekening mee en ook met het gegeven dat [naam 10] niet is vervolgd voor zijn aandeel in het geweld. De rechtbank weegt dit laatste mee, waardoor de rechtbank een lagere straf zal opleggen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank vindt oplegging van een werkstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair 40 dagen hechtenis passend, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [naam 7] en [naam 12] hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding voor het bewezenverklaarde feit. [naam 10] vordert een bedrag van €300,- en [naam 14] vordert een bedrag van €413,53.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vorderingen van zowel [naam 10] als [naam 14] tot een bedrag van €250,- aan immateriële schade dienen te worden toegewezen. Ten aanzien van [naam 14] dient daar nog een bedrag van €13,53 aan gemaakte apothekerskosten aan te worden toegevoegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in de vorderingen, dan wel deze af te wijzen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [naam 7] zelf ook een aandeel heeft gehad in de geweldpleging op 25 december 2015, die ten aanzien van verdachte bewezen is verklaard. Omdat het vaststellen van de mate van eigen schuld van [naam 10] een onevenredige belasting voor deze strafzaak oplevert, zal de rechtbank [naam 10] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering daarom alleen aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [naam 12] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 250,- schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 25 december 2015.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij [naam 14] niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering, nu de behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 24c, 27, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
werkstrafgedurende
80 (tachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 (veertig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 7]
Verklaartde
benadeelde partij [naam 7] niet-ontvankelijkin de vordering.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 12]
 veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [naam 12]van een bedrag van
€ 250,-(tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [naam 12] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [naam 12] , een bedrag
te betalen van € 250,-(tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 5 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. [voorzitter] (voorzitter), mr. [rechter 1] en mr. [rechter 2] , rechters, in tegenwoordigheid van mr. [griffier] , griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 juli 2016.
BIJLAGE
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 december 2015 te Arnhem openlijk, te weten op of aan de
openbare weg, de Rijnstraat, in elk geval op of aan een openbare weg en/of
voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke
ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam 7] en/of [naam 12]
en/of [naam 13] , welk geweld bestond uit het meermalen,
althans éénmaal, stompen en/of slaan in het gezicht, althans op/tegen het
hoofd, van die [naam 7] en/of het stompen of slaan in het gezicht, althans
op/tegen het hoofd, van die [naam 12] en/of het meermalen, althans
éénmaal, stompen en/of slaan in het gezicht, althans op/tegen het hoofd, van
die [naam 13] .

Voetnoten

1.De tenlastelegging is opgenomen in de bijlage van dit vonnis.
2.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de Politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, basisteam IJsselwaarden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015631348, gesloten op 26 december 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
3.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 juni 2016; het proces-verbaal van verhoor van [naam 6] , p. 51; Het proces-verbaal van aangifte door [naam 7] , p. 26; het proces-verbaal van bevindingen, p. 16.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [naam 7] , p. 26.
5.Het proces-verbaal van aangifte van R. [naam 14] , p. 31.
6.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 juni 2016.
7.Het proces-verbaal van aanhouding van medeverdachte [naam 6] , p. 10.
8.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 juni 2016 en het proces-verbaal van aanhouding van verdachte, p. 10.
9.Het proces-verbaal van aangifte door [naam 7] , p. 26.
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige M.Ch. [getuige] , p. 39.
11.Het proces-verbaal van aanhouding van verdachte, p. 10.
12.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [naam 6] , 50.
13.Het proces-verbaal van aangifte van [naam 12] , p. 31.