ECLI:NL:RBGEL:2016:3925

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 april 2016
Publicatiedatum
15 juli 2016
Zaaknummer
C/05/287617 / ES RK 15-494
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap met betrekking tot de Regeling Ereschuld

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 april 2016 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in gemeenschap van goederen met elkaar waren gehuwd. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.C. van der Meij, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.B. Ester, hebben de procedure doorlopen na een verzoekschrift dat op 30 juli 2015 was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen verweer was tegen de duurzame ontwrichting van het huwelijk, waardoor de echtscheiding kon worden uitgesproken. De partijen waren het echter niet eens over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, met name over het huurrecht van de echtelijke woning en de peildatum voor de verdeling van de gemeenschap.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de peildatum voor de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap op 30 juli 2015 moet worden vastgesteld, de datum van indiening van het verzoekschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeenschap op die datum geen schulden bevatte en heeft de aanwezige baten in de gemeenschap opgesomd. Een belangrijk punt van discussie was de uitkering van € 25.000 die de man had ontvangen op grond van de Regeling Ereschuld, die door de rechtbank als verknocht aan de man werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat deze uitkering, die verband hield met de gevolgen van de militaire dienst van de man, niet als gemeenschapsgeld kon worden beschouwd, maar als een vergoeding voor immateriële schade die aan de man toekwam.

De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken, bepaald dat de man huurder van de echtelijke woning zal zijn, en de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld. De proceskosten werden gecompenseerd tussen de partijen. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team familierecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/287617 / ES RK 15-494 en C/05/290878 / FA RK 15-3193
Datum uitspraak: 12 april 2016
beschikking echtscheiding
in de zaak van
[de vrouw](nader te noemen: de vrouw),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.C. van der Meij te Nijmegen,
tegen
[de man](nader te noemen: de man),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. R.B. Ester te Nijmegen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen op 30 juli 2015;
- het exploot van betekening d.d. 30 juli 2015;
- het verweerschrift met zelfstandig verzoek, ingekomen op 8 september 2015;
- het verweerschrift tegen zelfstandig verzoek, ingekomen op 6 oktober 2015;
- het webformulier verdelen en verrekenen namens de man, gedateerd 29 oktober 2015;
- het webformulier verdelen en verrekenen met bijlagen namens de vrouw, ingekomen op
3 november 2015
- het namens de man ter zitting overgelegde overzicht van de saldi van de bankrekeningen van partijen per 30 juli 2015.
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 11 maart 2016. Daarbij waren aanwezig de vrouw, bijgestaan door mr. Van der Meij voornoemd en mr. Ester voornoemd namens de man.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] te [plaats] met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen. Zij hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De beoordeling

3.1.
Deze rechtbank is bevoegd omdat partijen in het rechtsgebied van de rechtbank Gelderland wonen.
3.2.
Partijen zijn het eens over, althans er is geen verweer gevoerd tegen:
- de duurzame ontwrichting van het huwelijk zodat tussen hen de echtscheiding kan worden uitgesproken.
De rechtbank zal zo beslissen.
3.3.
Partijen zijn het niet eens over:
  • het huurrecht van de echtelijke woning;
  • de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
Deze onderwerpen komen hierna aan de orde.
Het huurrecht van de echtelijke woning
3.4.
De vrouw heeft haar verzoek om te bepalen dat het huurrecht van de echtelijke woning aan [adres] te [plaats] aan haar toekomt, ingetrokken. De man heeft bij zelfstandig verzoek verzocht te bepalen dat het huurrecht van de echtelijke woning bij uitsluiting aan de man toekomt. Nu de vrouw daartegen geen verweer (meer) heeft gevoerd, zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen.
De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
De peildatum
3.5.
Over de peildatum voor het bepalen van de samenstelling van de huwelijksgoederengemeenschap bestond aanvankelijk geschil tussen partijen. De vrouw stelde dat uitgegaan diende te worden van hetgeen aanwezig was op 27 mei 2015, de datum dat partijen gescheiden van elkaar zijn gaan wonen. De man zocht aansluiting bij de datum van indiening van het inleidende verzoekschrift, te weten 30 juli 2015.
3.6.
Ter zitting is gebleken dat beide partijen zich erin kunnen vinden indien wordt uitgegaan van de samenstelling van de huwelijksgoederengemeenschap op 30 juli 2015. De man heeft nadere opgave gedaan van het aanwezige vermogen op die datum en de vrouw heeft zich daaraan geconformeerd. Niet in geschil is dat daarnaast een inboedel dient te worden verdeeld, waarvan de omvang tussen 27 mei en 30 juli 2015 niet gewijzigd is. Aldus wordt uitgegaan van 30 juli 2015 als datum voor het bepalen van de samenstelling van de huwelijksgoederengemeenschap.
Omvang
3.7.
Tussen partijen staat vast dat de huwelijksgoederengemeenschap op de peildatum geen schulden bevatte en bestond uit het volgende baten:
  • het saldo van de op naam van de man gehouden bankrekening bij [bank] met rekeningnummer [bankrekening] , op peildatum [saldo] ;
  • de saldi van de op naam van de man gehouden bankrekeningen bij [bank] met rekeningnummers [bankrekening] , [bankrekening] , [bankrekening] en [bankrekening] , op peildatum achtereenvolgens [saldo] , [saldo] , [saldo] , [saldo] ;
  • het saldo van een op naam van de vrouw gehouden bankrekening, rekeningnummer en omvang van het saldo op peildatum onbekend;
  • een bedrag van € 25.000;
  • een auto van het merk en type Mitsubishi Carisma;
  • de inboedel van de voormalige echtelijke woning.
3.8.
Aanvankelijk heeft de man gesteld dat hij voorts nog diverse (verreken-)vorderingen op de vrouw heeft, althans dat door de vrouw schulden zijn aangegaan in de periode tussen het verbreken van de samenleving en het indienen van het verzoekschrift tot echtscheiding die bij de verdeling moeten worden betrokken. Tijdens de zitting heeft de man echter te kennen gegeven die stellingen te verlaten in verband met de nader tussen partijen overeengekomen peildatum, zodat daarover niet meer hoeft te worden beslist.
De bankrekeningen
3.9.
Niet in geschil is dat de saldi van de bankrekeningen op naam van de man aan hem kunnen worden toegedeeld, waarbij hij het op de peildatum aanwezige saldo (in totaal ad [saldo] ) bij helfte aan de vrouw dient te voldoen. Dat leidt tot een door de man aan de vrouw te betalen bedrag van afgerond [bedrag] . De rechtbank zal zo beslissen.
3.10.
Ook wat betreft het saldo van de bankrekening op naam van de vrouw is niet in geschil dat deze aan haar kan worden toegedeeld. De vrouw heeft geen opgave gedaan van dat saldo per peildatum, maar gesteld dat geen saldo van enige relevante omvang aanwezig was. De man heeft dat niet gemotiveerd weersproken, zodat ervan wordt uitgegaan dat geen nadere verrekening behoeft plaats te vinden ter zake van deze bankrekening.
3.11.
De vrouw heeft verzocht een dwangsom te verbinden aan de verplichting van de man om het aan de vrouw toekomende bedrag te betalen. In artikel 611a lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is echter bepaald dat op de veroordeling tot betaling van een geldsom geen dwangsom kan worden gesteld. Reeds daarom wordt dit onderdeel van de vordering van de vrouw afgewezen.
Het bedrag van € 25.000
3.12.
Niet in geschil is dat de huwelijksgemeenschap op de peildatum een bedrag van € 25.000 omvatte. Het bedrag behoorde aanvankelijk tot het bancaire vermogen van partijen dat aanwezig was op één van de hiervoor genoemde bankrekeningen van de man. Voor de peildatum heeft de man het bedrag aan zijn dochter en schoonzoon geschonken, doch die schenking is ongedaan gemaakt na een beroep op vernietiging van die schenking door de vrouw. Het bedrag is terugbetaald aan de man. Hoewel onduidelijk is waar het geld zich nu bevindt, staat vast dat het op de peildatum (voor de man) voorhanden was.
3.13.
Net zoals het overige aanwezige vermogen valt dit bedrag in de huwelijksgemeenschap, zodat partijen er in beginsel bij helfte aanspraak op hebben. De man stelt echter dat aan hem in 2012 een uitkering van dezelfde hoogte is gedaan welke aan hem verknocht is, althans alleen aan hem toekomt op andere grond. De vrouw betwist gemotiveerd dat deze uitkering aan de man is verknocht.
3.14.
Net als beide partijen neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat indien vorenbedoelde stelling van de man over verknochtheid wordt gehonoreerd, het voornoemde bedrag in zijn geheel aan hem toekomt. Anders zal het bij helfte dienen te worden verdeeld. Over de gestelde verknochtheid overweegt de rechtbank het volgende.
3.15.
Met betrekking tot het bedrag staat het volgende vast. De man heeft gediend in de Nederlandse krijgsmacht en is uit dien hoofde ingezet bij de politionele acties in (thans) Indonesië (1947-1949). De man heeft daaraan een posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) overgehouden, hetgeen zich met name heeft geuit in woedeaanvallen en neerslachtige periodes. In 2012 is aan de man in het kader van de Regeling Ereschuld een uitkering van € 25.000 toegekend. De Regeling Ereschuld is van toepassing op gewezen militairen aan wie voor 1 juli 2007 ontslag is verleend en bij wie als gevolg van oorlogsomstandigheden of crisisbeheersingsoperaties invaliditeit met dienstverband is vastgesteld voor zover zij op
1 juni 2012 in verband daarmee aanspraken genoten of voor die datum een eerste aanvraag voor een militair invaliditeitspensioen hebben ingediend. Voor deze groep geldt dat zij, aanvullend op aanspraken die bestaan uit het militair invaliditeitspensioen, de bijzondere invaliditeitsverhoging en diverse voorzieningen en verstrekkingen, aanspraak krijgen op een bijzondere uitkering. De Regeling Ereschuld is neergelegd in artikel 21a van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Besluit AO/IV). Dit artikel is op 5 juli 2014 in werking getreden met terugwerkende kracht tot en met 1 juni 2012.
3.16.
In uitspraken op het gebied van het ambtenarenrecht met betrekking tot de Regeling Ereschuld wordt in de regel aangenomen dat deze bijzondere uitkering geldt als erkenning van hetgeen de gerechtigde als militair is overkomen en de gevolgen die dat voor diegene heeft gehad (onder meer rechtbank ’s-Gravenhage 5 november 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:13723). In het geval van de man is de uitkering verstrekt in verband met de blijvende gevolgen die de man heeft ondervonden van zijn inzet bij bovengenoemd conflict. Daarbij is niet gesteld, en dat kan uit de omstandigheden waaronder de inhoud van het toekenningsbesluit ook niet worden afgeleid, dat bedoeld is materiële schade (zoals verlies van verdienvermogen) te compenseren. Er is ook geen sprake van een vergoeding die is gebaseerd op reële, al dan niet door betrokkene gevorderde en onderbouwde, schade. De uitkering heeft de vorm van een genoegdoening door middel van toekenning van een forfaitair bedrag, dat is gebaseerd – zo begrijpt de rechtbank – op de hoogte van de pensioenaanspraak van de man. Gelet op de datum van uitkering, die ligt ruim na de inzet van de man en, naar moet worden aangenomen, eveneens ruim nadat eventuele (inkomens-)schade zich heeft geopenbaard, ligt vergoeding van dergelijke schade ook niet direct voor de hand. Met de uitkering is naar het oordeel van de rechtbank aan de man een vergoeding geboden voor hetgeen hem, overigens ruim voor het huwelijk, is overkomen en de gevolgen die dat voor hem (eerst voor en daarna tijdens het huwelijk) heeft gehad.
3.17.
Daarmee heeft de uitkering nog het meest het karakter van een immateriële schadevergoeding. Uit het arrest van de Hoge Raad van 7 december 2012 (ECLI:HR:2012:BY0957) met betrekking tot een dergelijke vergoeding volgt, dat de vragen of een goed dan wel een schuld, wegens het hoogstpersoonlijke karakter daarvan, in afwijking van de hoofdregel van art. 1:94 lid 2 BW aan een der echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed respectievelijk de schuld in de gemeenschap valt – een en ander als bedoeld in art. 1:94 lid 3 BW – niet in hun algemeenheid kunnen worden beantwoord. De beantwoording is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder met name de aard van dat goed respectievelijk die schuld, zoals deze mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald (vergelijk
HR 15 februari 2008, ECLI:HR:2008:BC0377, en HR 30 maart 2012, ECLI:HR:2012:BV1749). Indien een der echtgenoten een dergelijke vergoeding ontvangt, is niet reeds sprake van verknochtheid in de zin van artikel 1:94 lid 3 BW indien die vergoeding naar haar aard uitsluitend is afgestemd op de aan de persoon van die echtgenoot verbonden nadelige gevolgen. Omdat ook dan de omstandigheden van het geval in aanmerking dienen te worden genomen, zal de echtgenoot die zich op art. 1:94 lid 3 BW beroept, ten minste (tevens) moeten stellen op welke schade(n) de vergoeding betrekking heeft, opdat de rechter kan vaststellen of, en zo ja in hoeverre, die vragen ten aanzien van een of meer componenten van de vergoeding bevestigend moeten worden beantwoord. Zo is bijvoorbeeld van belang of de vergoeding betrekking heeft op schade die de betrokkene na ontbinding van de gemeenschap in de toekomst zal lijden, zoals toekomstige inkomensschade wegens blijvend verloren arbeidsvermogen (HR 3 november 2006, ECLI:HR:2006:AX7805).
3.18.
Gelet op alle hiervoor onder 3.15 en 3.16 genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het bedrag dat aan de man is uitgekeerd op grond van de Regeling Ereschuld moet worden aangemerkt als vergoeding voor louter immateriële schade door (alleen) de man geleden en daarmee als op bijzondere wijze verknocht aan de man. Het bedrag is, zo moet uit de stellingen van partijen worden afgeleid, in de gemeenschap gevloeid en onder meer is ermee afgelost op gemeenschapsschulden. Dat maakt, anders dan de vrouw heeft betoogd, niet dat de verknochtheid ongedaan is gemaakt althans is prijsgegeven door de man. De man heeft recht op vergoeding uit de gemeenschap van dit bedrag. Het, thans afgezonderd gehouden, bedrag komt hem derhalve – mede gelet op het hiervoor onder 3.14 in navolging van partijen gekozen uitgangspunt – volledig toe. Dat leidt ertoe dat aan de vrouw toekomt het hiervoor onder 3.9 genoemde bedrag van [bedrag] , terwijl het overige bancaire vermogen, alsmede het bedrag van € 25.000, aan de man toekomt.
De inboedel
3.19.
De vrouw heeft als productie 2 bij haar formulier verdelen en verrekenen een lijst overgelegd van de zaken die zij toegedeeld wil krijgen. De man heeft zich op dat punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, behoudens waar het gaat om het schilderij van Rob Vermeer.
3.20.
Met betrekking tot dat schilderij is de rechtbank van oordeel dat op grond van de door de vrouw overgelegde verklaringen moet worden aangenomen dat het door de broer van de vrouw aan haar is nagelaten, althans kort voor zijn overlijden aan haar is gegeven. De rechtbank zal het om die reden aan de vrouw toedelen. Gelet op de verdere stellingen van partijen zal de rechtbank ook de overige op genoemde lijst van de vrouw beschreven zaken aan de vrouw toedelen. Nu anders is gesteld noch gebleken, houdt de rechtbank het ervoor dat door deze verdeling op dit onderdeel geen van partijen is onderbedeeld.
De auto
3.21.
Tussen partijen is niet in geschil dat de auto aan de man kan worden toegedeeld zonder nadere verrekening, zodat de rechtbank zo zal beslissen.
De proceskosten
3.22.
Omdat partijen echtgenoten zijn, zullen de proceskosten tussen hen worden
gecompenseerd.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen de partijen, die met elkaar gehuwd zijn op
[datum] in de gemeente [plaats] ;
4.2.
bepaalt dat de man huurder zal zijn van de woning, gelegen te ( [postcode] ) [woonplaats] aan [adres] , zulks met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
4.3.
gelast de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen als overwogen in rechtsoverwegingen 3.5 tot en met 3.21;
4.4.
bepaalt dat de onder 4.2 en 4.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar zijn bij voorraad;
4.5.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
4.6.
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.C. van Leeuwen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Knipping-Verbeek als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2016.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof te Arnhem.