ECLI:NL:RBGEL:2016:4062

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
285049
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wanprestatie en bewijslevering bij overeenkomst en betalingsverplichting tussen vennootschappen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee besloten vennootschappen, Rubdam B.V. en Irjecha B.V., over de nakoming van afspraken die zijn gemaakt bij de overdracht van aandelen in een derde vennootschap. De rechtbank heeft op 24 februari 2016 vonnis gewezen in een meervoudige kamer. De procedure begon met een eis van Rubdam B.V. en [eiser] tegen Irjecha B.V. en [gedaagde], waarin zij vorderden dat de rechtbank zou verklaren dat Irjecha B.V. tekort was geschoten in de nakoming van werkafspraken en een gentlemen's agreement. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Afsprakenlijst, die de basis vormde voor de vorderingen, niet de verplichting bevatte voor Irjecha om de werkzaamheden van Rubdam uit te voeren. De rechtbank oordeelde dat de afspraken in de Afsprakenlijst niet meer waren dan een intentieverklaring en dat er geen contractuele verplichting bestond voor Irjecha om opdrachten van Rubdam te accepteren. De vorderingen van Rubdam werden afgewezen, evenals de vordering tot betaling van schadevergoeding. In reconventie vorderde Irjecha betaling van openstaande facturen door Rubdam, maar ook deze vorderingen werden grotendeels afgewezen. De rechtbank hield verdere beslissingen aan en bepaalde dat de zaak opnieuw op de rol zou komen voor het nemen van akten door beide partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/285049 / HA ZA 15-351
Vonnis van 24 februari 2016
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RUBDAM B.V.,
gevestigd te Geldermalsen,
2.
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. N.M.J.H. van den Bogaard te Tiel,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IRJECHA B.V.,
gevestigd te Zaltbommel,
gedaagde in conventie,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. N.J.C. Spapen te Zaltbommel.
Partijen zullen hierna Rubdam, [eiser] , Irjecha en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 augustus 2015
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte van wijziging eis in conventie, waarvan de rechtbank ter comparitie heeft meegedeeld dat zij de alinea’s bij de eerste 84 randnummers niet in de beoordeling zal betrekken omdat daarin van een verkapte repliek sprake is waartoe geen gelegenheid geboden was,
- het proces-verbaal van comparitie van 16 november 2015
- de akte wijziging van eis in conventie alsmede nadere toelichting nagezonden productie van Rubdam en [eiser]
- de antwoordakte van Irjecha en [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [naam 1] (hierna: [naam 1] ) waren tot 30 juni 2014 via hun respectieve vennootschappen Rubdam en Irjecha ieder voor 50% betrokken bij [bedrijf 2] op haar beurt had een 100% dochter, [gedaagde] , toen geheten [eiser] en [naam 1] Reclame en Media B.V., waarvan zij tevens de bestuurder was.
2.2.
De aandelen van Rubdam in [bedrijf 2] zijn op 30 juni 2014 overgedragen aan Irjecha waardoor zij 100% aandeelhouder van [gedaagde] werd.
2.3.
[eiser] is na deze transactie verder gegaan als eenmanszaak onder de naam [bedrijf 1] .
2.4.
Rubdam en Irjecha zijn financiële holdings.
2.5.
Op 20 juni 2014 doet [eiser] namens Rubdam aan [naam 1] , via Irjecha, in verband met de overdracht van aandelen [bedrijf 2] tussen Irjecha en Rubdam, een ‘Afsprakenlijst voor de komende 2 jaar bij de overdracht van de aandelen’ toekomen die onder meer het volgende bevat.
- Rubdam bv is niet verplicht om de werkzaamheden bij Irjecha bv en media af te nemen.
- Werkzaamheden welke Rubdam bv laat uitvoeren worden door Irjecha bv uitgevoerd voor een vast uurtarief van € 30,-- per gewerkt uur, exclusief btw, of door een vooraf vastgestelde projectprijs.
2.6.
Op 26 juni 2014 worden werkafspraken voor de bedrijven van [bedrijf 1] en [gedaagde] vastgelegd in een bijlage bij een brief van [eiser] , namens Rubdam, aan Irjecha in de persoon van [naam 1] . Partijen zijn het erover eens dat dit afspraken betrof die door [eiser] , via zijn eenmanszaak [bedrijf 1] , en [gedaagde] , dienden te worden uitgevoerd. De brief, de hier bedoelde bijlage die ‘Afsprakenlijst’ wordt genoemd, en bijlagen bij de Afsprakenlijst worden gehecht aan de akte waarbij op 30 juni 2014 de onder 2.3 bedoelde aandelenoverdracht plaatsvindt.
2.7.
De brief van 26 juni 2004 luidt onder meer als volgt.
Onderstaand en in de bijlagen de samenvatting van de gesprekken en de uiteindelijke uitkomst van het definitieve voorstel van 25 juni en 26 juni.
Na onze gesprekken van afgelopen week ben ik ervan overtuigd dat we snel afspraken moeten maken. Wat mij betreft verkoop ik mijn aandelen per 30 juni 2014, neem ik mijn klanten mee en betaal je mij een vergoeding van de toegezegde € 100.000,-- (…).
De afspraken moeten in een overeenkomst worden opgesteld voor de aandelenoverdracht en de voortzetting in de vorm van een samenwerkingsovereenkomst (…).
Verder hebben we een samenwerkingsafspraak na de overdracht van de aandelen voor de komende jaren.
Bijlage 1 betreft de onderliggende afspraken
Bijlage 2 betreft de klantenlijst
Bijlage 3 betreft de abonnementenlijst voor webzaken
Bijlage 4 betreft de lijst met prospects
Bijlage 5 tarievenblad.
Op de bijlage 2 en 3 is duidelijk zichtbaar welke klanten aan wie toebehoren, welke klanten Irjecha bv (naam [gedaagde] ) en welke klanten Rubdam bv (naam [eiser] ) toebehoren.
2.8.
De Afsprakenlijst houdt onder meer het volgende in als eerste bepalingen.
 Rubdam bv heeft voor haar klanten de intentie om de werkzaamheden uit te besteden aan Irjecha bv, maar is hier niet toe verplicht.
 Werkzaamheden welke Rubdam bv laat uitvoeren worden door Irjecha bv uitgevoerd voor een vast uurtarief, zie bijlage 6, of door een vooraf vastgestelde projectprijs en of tariefkaart. Deze tarieven staan vast tot en met 31 dec 2015 en kunnen voor de jaren daaropvolgend in overleg opnieuw worden bepaald.
2.9.
Onder Hardware luidt de Afsprakenlijst onder meer:
 De webservers (voor alle lopende website en emailverkeer) en de domeinregistraties op diverse locaties wordt na(ar) rato van de klanten van zowel Irjecha bv en Rubdam bv, volgens bijlage 2 en 3, binnen een periode van maximaal 3 maanden omgezet naar Topgraphics in opdracht van Irjecha bv, met gescheiden log-ins en gescheiden contracten met Topgraphics.
2.10.
De Afsprakenlijst bevat het volgende, als zodanig aangeduide, ‘gentlemen’s agreement’.
 De bedrijven, genoemd op de prospectlijst, worden gerespecteerd door Irjecha bv en zullen niet actief worden benaderd door Irjecha bv. Dit op basis van een gentlemens agreement.
2.11.
De hier bedoelde ‘prospectlijst’ vormt bijlage 4 bij de brief van 26 juni 2014 en vermeldt 35 bedrijven.
2.12.
Op de prospectlijst staan niet de hieronder nader te noemen namen [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] . Deze komen wel voor op de bij de brief van 26 juni 2014 eveneens als bijlage gevoegde ‘klantenlijst’.
2.13.
Bij mail van 1 december 2014 laat [naam 1] namens [gedaagde] [eiser] weten dat hij tot eind januari 2015 ‘ramvol’ zit, ‘dus als je alternatieven zoekt, begrijp ik dat goed’. Hij herhaalt bij mail van 9 december 2014 dat [gedaagde] tot eind januari 2015 geen tijd heeft om nog werk erbij te hebben en adviseert [eiser] ‘met klem’ van zijn ‘alternatieven gebruik te maken’. Op 18 december 2014 laat [naam 1] [eiser] weten dat hij gelet op de omstandigheden bij [gedaagde] andere projecten dan die van [eiser] voor moet laten gaan. [eiser] stuurt hem via zijn advocaat een sommatie op 8 januari 2015.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Rubdam en [eiser] vorderen na wijziging van de eis – samengevat –
1. een verklaring voor recht dat
- [gedaagde] jegens [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de werkafspraken met betrekking tot de uitbesteding van werkzaamheden zoals omschreven in de dagvaarding onder 11-15,
- [gedaagde] jegens [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de werkafspraken met betrekking tot de hardware zoals omschreven in de dagvaarding onder 16-19,
- [gedaagde] gehouden is zich te houden aan de onder 20-22 van de dagvaarding genoemde gentlemen’s agreement, inhoudend dat de in productie 13 bij dagvaarding genoemde klanten van [eiser] niet actief door [gedaagde] mogen worden benaderd,
- [gedaagde] de onder 23 in de dagvaarding genoemde vergoeding voor [naam 4] aan [eiser] verschuldigd is,
- [gedaagde] de onder 24 van de dagvaarding genoemde vergoeding voor [naam 3] aan [eiser] verschuldigd is,
-
primairdat [gedaagde] jegens [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de in de conclusie van antwoord in reconventie onder 61-64 genoemde afspraken ter zake van de [naam 2] klanten danwel terzake onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en voor zover vast komt te staan dat het rendement ten opzichte van voorgaande jaren aanzienlijk is gedaald zonder dat daarvoor een objectieve rechtvaardigingsgrond bestaat, dat [gedaagde] toerkenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de uit de gemaakte afspraken ter zake van de [naam 2] klanten voortvloeiende verplichtingen, dan wel dat [gedaagde] daarmee jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld zoals bedoeld in de conclusie van antwoord in reconventie onder 72-73,
subsidiairdat [gedaagde] de onder 26 van de dagvaarding genoemde vergoeding voor de [naam 2] klanten aan [eiser] verschuldigd is,
2.
- [gedaagde] te veroordelen binnen 24 uur na het vonnis na iedere schriftelijke of mailoproep van [eiser] onder verbeurte van een dwangsom uitvoering te geven aan de tussen partijen gemaakte werkafspraken met betrekking tot de hardware (dagvaarding 16-19), primair op de tussen partijen gebruikelijke wijze, subsidiair op de in de branche gebruikelijke wijze,
- [gedaagde] te veroordelen tot nakoming onder verbeurte van een dwangsom van de gentlemen’s agreement (dagvaarding 20-22) inhoudend dat de in productie 13 bij de dagvaarding genoemede klanten van [eiser] niet actief door [gedaagde] mogen worden benaderd,
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 37.104,30 met rente terzake van de in de dagvaarding onder 14-15 genoemde, geleden en nog te lijden schade,
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 7.865,00 met rente ter zake van de in de dagvaarding onder 23 bedoelde vergoeding voor [naam 4] ,
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 5.082,00 met rente ter zake van de in de dagvaarding onder 24 bedoelde vergoeding voor [naam 3] ,
-
primair[gedaagde] te veroordelen tot nakoming van de afspraken terzake van de [naam 2] klanten door het verstrekken van een onderbouwd overzicht van gerealiseerd rendement en door de afdracht van 50% van het ter zake van de [naam 2] klanten gerealiseerde rendement, een en ander op verbeurte van een dwangsom,
subsidiair[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 27.225,00 met rente ter zake van de in de dagvaarding onder 26 bedoelde vergoeding voor de overige [naam 2] klanten,
3. [gedaagde] te veroordelen [eiser] buitengerechtelijke incassokosten te vergoeden,
4. veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure met rente en nakosten.
3.2.
Volgens Rubdam en [eiser] is aan de overeenkomsten neergelegd in de brief van 26 juni 2014 met bijlagen overeenkomstig de bedoeling van partijen uitvoering gegeven door [eiser] ( [bedrijf 1] ) en [gedaagde] , hoewel de tekst van deze stukken is opgesteld door Rubdam en Irjecha, twee financiële holdings tussen wie alleen de betaling van de koopprijs voor de aandelen [bedrijf 2] aan de orde was. Rubdam en [eiser] beroepen zich op een aantal nader te noemen tekortkomingen in de nakoming van deze en enkele andere overeenkomsten.
3.3.
Irjecha en [gedaagde] voeren gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover van belang, nader ingaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert samengevat veroordeling van [eiser] tot betaling aan [gedaagde] van € 31.377,50, € 4.489,00 en € 5.819,09, alles inclusief btw en vermeerderd met rente en kosten.
3.5.
Het gevorderde bedrag van € 31.377,50 is gebaseerd op onbetaald gebleven facturen voor werkzaamheden die [gedaagde] na de aandelenoverdracht voor [eiser] heeft verricht en aan hem ( [bedrijf 1] ) heeft gefactureerd. Het bedrag van € 4.489,00 betreft het oplossen van klachten van [naam 4] via [naam 2] over werkzaamheden die door Rubdam/ [eiser] waren uitgevoerd. Het derde gevorderde bedrag, € 5.819,00, betreft openstaande vorderingen van de oude onderneming op debiteuren die klant van [eiser] waren geweest. [eiser] zou ervoor gezorgd moeten hebben dat de vorderingen voldaan werden en dat is niet gebeurd.
3.6.
Rubdam voert verweer. Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover van belang, nader ingaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De rechtbank zal, evenals partijen doen, ervan uitgaan dat tenzij anders vermeld afspraken tussen Rubdam en Irjecha [eiser] ( [bedrijf 1] ) en [gedaagde] tegenover elkaar binden. Hierna zal daarom bij de bespreking van de stellingen van partijen in het algemeen nog slechts over [eiser] en [gedaagde] gesproken worden.
Uitvoering van werkzaamheden door [gedaagde] voor [eiser]
4.2.
Sinds november 2014, stelt [eiser] , weigert [gedaagde] in strijd met de Afsprakenlijst de door [eiser] aangeboden werkzaamheden uit te voeren en is hij genoodzaakt ze tegen een hoger tarief bij derden onder te brengen. De facturen daarvoor beliepen tot aan de dagvaarding € 12.776,96 exclusief btw meer dan [gedaagde] volgens bijlage 5 bij de Afsprakenlijst in rekening zou hebben gebracht. Irjecha en [gedaagde] stellen hier tegenover dat uit de Afsprakenlijst en de uiteindelijke werkafspraken volgt dat [gedaagde] haar onderneming niet constant op vrijblijvende opdrachten van [eiser] ingericht kan houden en dat dit ook niet de bedoeling van partijen is geweest. In de dagvaarding onder 11-15 wordt uiteengezet dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de uitvoering van werkzaamheden tegen scherpe tarieven zoals bedoeld in de Afsprakenlijst bij de brief van 26 juni 2014. [eiser] stelt dat zij ervan uit kon gaan dat de wederpartij in dezelfde frequentie en hoeveelheid waarmee werkzaamheden tot eind 2014 werden aangeboden en uitgevoerd, opdrachten van haar zou blijven aannemen en uitvoeren.
4.3.
Een contractuele basis voor dit standpunt van Rubdam/ [eiser] ontbreekt. Ervan uitgaande dat de door [eiser] zelf verzonden Afsprakenlijst als overeenkomst heeft te gelden, staat daarin niet meer of anders dan dat Rubdam de intentie heeft om de werkzaamheden voor haar klanten uit te besteden aan Irjecha. Vervolgens zal in de gevallen dat een dergelijke opdracht gegeven en geaccepteerd wordt, een bijzonder tarief gelden tot eind 2015. Het gaat dus om niet meer of anders dan een prijsafspraak voor een bepaalde periode. Noch op Rubdam/ [eiser] noch op Irjecha/ [gedaagde] legt dit een verplichting om de werkzaamheden uit te besteden c.q. die uitbesteding te aanvaarden.
4.4.
De vrijblijvende formulering en de beperkte strekking van de overeenkomst – een prijsafspraak – bracht mee dat van Irjecha niet verwacht hoefde te worden dat zij in haar bedrijfsvoering structureel rekening hield met opdrachten van [eiser] . Zij mocht anderen vóór laten als het belang van haar bedrijfsvoering dat eiste. Dat dit laatste het geval was rond de jaarwisseling 2014/2015 – zoals zij in haar mails van 1 en 9 december 2014 meedeelde, waarbij zij aangaf tot eind januari 2015 geen tijd voor opdrachten van [eiser] te hebben – is niet weersproken. Het standpunt van [eiser] dat de ontstane gewoonte in een bepaalde frequentie opdrachten te geven en uit te voeren tot een verplichting leidde dit te blijven doen, wordt gelet op het voorgaande door de rechtbank verworpen.
4.5.
Het voorgaande leidt tot afwijzing van de vordering tot verklaring voor recht dat [gedaagde] jegens [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de werkafspraken met betrekking tot de uitbesteding van werkzaamheden zoals omschreven in de dagvaarding onder 11-15 en tot afwijzing van de vordering tot betaling aan [eiser] van € 37.104,30 met rente terzake van de in de dagvaarding onder 14-15 genoemde, geleden en nog te lijden schade.
Hardware
4.6.
In strijd met de Afsprakenlijst onder Hardware (2.7) zijn de domeinregistraties ter zake van de hostingfirma’s Strato, Webstekker, Vevida, Mijn Webwinkel, Lemon Web, PC Extreme en Pimgee niet alle verhuisd, stelt Rubdam/ [eiser] . [eiser] beschikt niet over de relevante inloggegevens. Ook zijn er facturen van Topgraphics, die Irjecha/ [gedaagde] zou voldoen, op naam van [bedrijf 1] gesteld. De werkafspraken onder Hardware genoemd in de Afsprakenlijst bij de brief van 26 juni 2014 verplichtten [gedaagde] volgens Rubdam/ [eiser] ertoe de lopende websites en e-mailaccounts en de domeinregistraties op de verschillende locaties op kosten van Irjecha om te zetten naar [eiser] ( [bedrijf 1] ). Dit diende binnen drie maanden na de ontvlechting van [bedrijf 2] te gebeuren. Bij conclusie van antwoord heeft Irjecha/ [gedaagde] uiteengezet dat de afspraak grotendeels is nagekomen en dat daarnaast onder meer een aantal domeinen behorend bij de naam Webstekker nog niet is overgeschreven in verband met – ten laste van Irjecha – lopende jaarabonnementen. Voorts gaat zij op enkele andere aspecten van de hardware-problematiek in.
4.7.
Rubdam/ [eiser] verwijst vervolgens naar een tabel waaruit zou blijken wat er nog moet gebeuren. De toelichting ter comparitie heeft weliswaar duidelijkheid gegeven over de opbouw van deze tabel, maar nog geen concrete grondslag voor de vordering van Rubdam/ [eiser] opgeleverd waartegen verweer mogelijk is. Na de zitting, toen Rubdam/ [eiser] opnieuw in de gelegenheid was de grondslag van de vordering aan te geven, heeft opnieuw slechts een verwijzing naar de tabel plaatsgevonden. Irjecha/ [gedaagde] geeft vervolgens aan zonder nader onderzoek hier niet op te kunnen reageren.
4.8.
Dit laatste geldt ook voor de rechtbank. Nu Rubdam/ [eiser] uiteindelijk volstaan heeft met het overleggen van een tabel, moet zij geacht worden geen stellingen meer naar voren te hebben gebracht in reactie op het uitgebreide onderdeel van de conclusie van antwoord waarin Irjecha/ [gedaagde] het betoog in de dagvaarding ten aanzien van de hardware weerlegt. De vordering zal dan ook op dit onderdeel afgewezen worden.
4.9.
De vordering tot verklaring voor recht dat [gedaagde] jegens [eiser] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de werkafspraken met betrekking tot de hardware zoals omschreven in de dagvaarding onder 16-19, zal worden afgewezen. De vordering om [gedaagde] te veroordelen na iedere schriftelijke of mailoproep van [eiser] uitvoering te geven aan de tussen partijen gemaakte werkafspraken met betrekking tot de hardware primair op de tussen partijen gebruikelijke wijze, subsidiair op de in de branche gebruikelijke wijze is te onbepaald en is overigens niet te herleiden tot een verplichting die tussen partijen overeengekomen is en daarom niet toewijsbaar.
Het gentlemen’s agreement
4.10.
Het gentlemen’s agreement uit de afsprakenlijst is niet goed nagekomen, stelt Rubdam/ [eiser] . Rubdam/ [eiser] eist nakoming zonder aandacht te besteden aan de vraag waarom naleving van deze afspraak, die nadrukkelijk als gentlemen’s agreement, dus niet als verbintenisscheppend zonder meer, gepresenteerd wordt in de Afsprakenlijst en in de dagvaarding, afdwingbaar zou zijn.
4.11.
In zoverre kan de vordering tot verklaring voor recht dat [gedaagde] gehouden is zich te houden aan de onder 20-22 van de dagvaarding genoemde gentlemen’s agreement, inhoudend dat de in productie 13 bij dagvaarding genoemde klanten van [eiser] niet actief door [gedaagde] mogen worden benaderd, in zijn algemeenheid niet worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor de veroordeling tot naleving van het gentlemen’s agreement op verbeurte van een dwangsom.
4.12.
Rubdam/ [eiser] stelt voorts onweersproken dat hoewel het gentlemen’s agreement uitsluitend naar de prospectlijst verwijst, door partijen bedoeld is het ook te laten gelden voor personen/bedrijven op de klantenlijst, te weten [naam 4] , [naam 5] , [naam 3] en (andere) [naam 2] klanten. Enkele hiervan zijn door beide partijen in het debat betrokken. Op deze concrete geschilpunten wordt als volgt geoordeeld.
[naam 4]
4.13.
[eiser] vordert allereerst een verklaring voor recht dat [gedaagde] de onder 23 in de dagvaarding genoemde vergoeding voor [naam 4] aan [eiser] verschuldigd is.
4.14.
Ten aanzien van [naam 4] betoogt [eiser] dat [naam 4] een klant van [eiser] was, maar in overleg door [gedaagde] is overgenomen, ter gelegenheid waarvan mondeling is overeengekomen dat Rubdam/ [eiser] de helft van het te verwachten rendement over 2015 en 2016 – op jaarbasis werd € 6.500,00 verwacht – van Irjecha/ [gedaagde] zou ontvangen. Rubdam/ [eiser] vorderde terzake volgens de dagvaarding € 6.500,00.
4.15.
De vordering is op dit onderdeel dus gericht op nakoming van deze overeenkomst, die het onderwerp van onderdeel 23 van de dagvaarding vormt.
4.16.
Irjecha/ [gedaagde] bestrijdt allereerst dat [naam 4] onder de regeling van het gentlemen’s agreement zou vallen omdat hij zelf contact met [gedaagde] heeft opgenomen. Dit betoog is op zichzelf niet relevant nu Rubdam/ [eiser] haar vordering grondt op het bestaan van de onder 4.14 bedoelde overeenkomst en Irjecha/ [gedaagde] het bestaan van die overeenkomst ontkent. Nu zij haar vordering hierop grondt ligt, het op de weg van Rubdam/ [eiser] het bestaan van deze overeenkomst, die [gedaagde] verplicht € 6.500,00 aan [eiser] te betalen, te bewijzen waartoe haar mogelijk in een later stadium gelegenheid wordt geboden
[naam 5]
4.17.
Rubdam/ [eiser] onderbouwt haar vordering niet ten aanzien van [naam 5] en noemt ook geen aan die klant gerelateerde vordering. De rechtbank passeert dit irrelevante betoog.
[naam 3] en andere [naam 2] klanten
4.18.
Wat [naam 3] betreft stelt [eiser] dat dat zij een klant van [eiser] was, maar in overleg door [gedaagde] is overgenomen. Hierbij zou mondeling zijn overeengekomen dat [eiser] 75% van het te verwachten rendement over 2015 en 2016 – op jaarbasis werd € 2.800,00 verwacht – van [gedaagde] zou ontvangen.
4.19.
Volgens [eiser] leidt de onder 4.18 bedoelde overeenkomst tot een verplichting tot betaling van € 4.200,00.
4.20.
Nu zij haar vordering hierop grondt ligt het op de weg van Rubdam/ [eiser] het bestaan van deze overeenkomst die [gedaagde] verplicht tot betaling van € 4.200,00 te bewijzen. Ook hiertoe zal zij mogelijk in een later stadium in de gelegenheid worden gesteld.
4.21.
Voorts zijn er de overige [naam 2] -klanten waaraan een bepaling in de afsprakenlijst bij de brief van 26 juni 2014 is gewijd:
Voor de [naam 2] klanten van bijlage 2 en gemarkeerd met [gedaagde] - [eiser] is van toepassing dat 50% van de bruto bijdrage (lees verkoopprijs-inkoop) voor de periode tot en met 31 dec 2016 wordt vergoed als fee van Irjecha bv naar Rubdam bv, tot een maximum van € 10.000,-- per jaar voor de afgesproken periode. (de uren zijn voor rekening van Irjecha bv). Maandelijks wordt hiervoor een overzicht verstrekt aan Rubdam bv, welke aansluitend een verkoopfactuur hiervoor op zal stellen welke voldaan wordt binnen 30 dagen na factuurdatum. Irjecha bv is voor [naam 2] producten accountverantwoordelijk voor de klanten in de lijst volgens bijlage 2 met de vermelding [gedaagde] - [eiser] .
4.22.
Op de klantenlijst, bijlage 2 bij de brief van 26 juni 2014 staan tweeëntwintig – in de overgelegde kopie onleesbare – namen met het bijschrift [gedaagde] [eiser] .
4.23.
Volgens Rubdam/ [eiser] is in november 2014 mondeling nader overeengekomen dat [gedaagde] jaarlijks € 10.000,00 exclusief btw zou betalen aan [eiser] voor de reguliere [naam 2] klanten in het noorden van Nederland, waarmee aangesloten is bij de verdeling die tijdens de samenwerking al tussen [eiser] en [naam 1] aangehouden werd. Deze overeenkomst zou gelden van medio november 2014 tot eind 2016.
4.24.
Rubdam/ [eiser] verwijst voor een bevestiging van deze afspraak naar een mail van [eiser] aan [gedaagde] d.d. 12 november 2014 met als inhoud:
Vorige week gaf je aan dat je voor de reguliere [naam 2] afspraak geen zin had om dit steeds te verantwoorden naar mij (dus de klantenlijst van 26-6 aangemerkt op de lijst [gedaagde] - [eiser] ).
Je wilde de € 10.000,- gewoon per jaar aan mij voldoen. Ik heb hierover nagedacht en ben akkoord met dit voorstel. Dus voor 2015 en 2016 stuur ik je een factuur per 1 januari van een nieuw jaar en deze verrekenen we met openstaande facturen over en weer.
Akkoord?
4.25.
Terzake van de [naam 2] klanten vordert [eiser] thans veroordeling om maandelijks overzichten van het gerealiseerde rendement te verstrekken. Subsidiair, maar kennelijk is bedoeld daarnaast, vordert [eiser] veroordeling tot nakoming van de overeenkomst van november 2015, die zou leiden tot een betalingsverplichting van € 27.225,00.
4.26.
Het verweer ten aanzien van de andere [naam 2] klanten houdt in dat de overeenkomst bedoeld onder 4.21 in confraternele correspondentie is vernietigd wegens dwaling. Irjecha/ [gedaagde] ontkent voorts het bestaan van de nadere overeenkomst bedoeld onder 4.23 en 4.24, maar het is onduidelijk of Rubdam/ [eiser] haar eis thans nog op deze nadere overeenkomst grondt. Het akkoord waarom [eiser] in de onder 4.24 bedoelde mail vraagt, zou niet zijn gegeven. Lag de overeenkomst er wél, betoogt Irjecha/ [gedaagde] , dan ging het in 2015 over een rendement van hooguit ongeveer € 5.000,00.
4.27.
Nu Rubdam/ [eiser] haar vordering in hoofdzaak lijkt te gronden op de onder 4.23 en 4.24 bedoelde overeenkomst, ligt het op haar weg het bestaan van deze overeenkomst en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichting te bewijzen. Allereerst zal zij zich dienen uit te laten over de grondslagen van haar op dit punt onduidelijke vordering. Dit zal zij bij akte kunnen doen.
in reconventie
4.28.
De vordering is voor € 31.377,50 gebaseerd op onbetaald gebleven facturen voor werkzaamheden die [gedaagde] na de aandelenoverdracht voor [eiser] heeft verricht en aan hem ( [bedrijf 1] ) heeft gefactureerd.
4.29.
Van deze facturen is bij antwoord in reconventie € 446,76 erkend; dit bedrag is voldaan. Irjecha/ [gedaagde] zal bij akte de vordering kunnen herberekenen naar de ontvangen betalingen, zoals zij ter comparitie heeft toegezegd te zullen doen.
4.30.
Het gaat in reconventie allereerst om factuur 201400587 d.d. 2 december 2014 ten belope van € 28.314,00 inclusief btw. Voor € 11.250,00 exclusief btw betreft deze ‘ontwikkeling huisstijl [bedrijf 1] ’ en voor € 12.150,00 exclusief btw ‘werkzaamheden website [bedrijf 1] ’.
4.31.
Volgens Rubdam/ [eiser] zouden de bij factuur 201400587 in rekening gebrachte werkzaamheden gratis uitgevoerd worden, zoals overeengekomen in de Afsprakenlijst bij de brief van 26 juni 2014, waar onder ‘verdere afspraken’ onder meer staat:
De nieuwe website (bijna klaar) vervalt aan Rubdam bv met een nader te bepalen naam en identiteit. De structuur en vormgeving incl. content wordt kosteloos opgeleverd aan Rubdam bv, uiterlijk een week na de aandelenoverdracht kan dee live. (is inmiddels ontwikkeld en kan live eind juni). De kosten van het hostingabonnenement vervalt naar Rubdam vanaf livegang.
4.32.
Deze overeenkomst is volgens Rubdam/ [eiser] bevestigd door [naam 1] die op 18 december 2014 aan [eiser] heeft gemaild dat hij kosteloos de hele huisstijl van [eiser] / [bedrijf 1] op orde had gebracht.
4.33.
Irjecha/ [gedaagde] erkent het bestaan van deze overeenkomst, maar stelt dat nadat [gedaagde] de nieuwe website [bedrijf 2] .nl gratis had aangeleverd, door [eiser] opdracht is gegeven tot het ombouwen van de website en om de kosteloos geleverde content in de huisstijl om te bouwen en de website zoekmachinevriendelijk te maken. Dit en de nieuw ontwikkelde huisstijl is bij hem in rekening gebracht.
4.34.
Wat het laatste betreft stelt Rubdam/ [eiser] dat de kosten zoals gefactureerd gelet op het tijdsbeslag dat daarmee verband houdt, onmogelijk kunnen zijn gemaakt.
4.35.
Irjecha/ [gedaagde] biedt aan haar stellingen te bewijzen. Het ligt gelet op de stukken en op het ter comparitie verhandelde, waaruit blijkt dat onduidelijk is om welke opdracht(en) van Rubdam/ [eiser] het hier gaat, terwijl aannemelijk lijkt dat het niet gaat om de werkzaamheden die kosteloos zouden worden verricht en die immers (zie het onder 4.31 gegeven citaat) al vóór juli 2014 voltooid waren, echter op haar weg allereerst haar betoog te verduidelijken en te onderbouwen met concrete gegevens over de gegeven opdrachten, het geleverde resultaat en de gewerkte uren. Zij zal daartoe een akte kunnen nemen Daarop zal Rubdam/ [eiser] bij akte kunnen reageren.
4.36.
Op de overige facturen staat steeds € 175,00 als maandbedrag voor ‘Itec huur en onderhoud machine’. Dit betreft een printer. Rubdam/ [eiser] betwist de hoogte van dit maandelijks terugkerende bedrag en wijst daarbij op het verslag van een op 18 juni 2014 tussen [eiser] en [naam 1] gevoerd gesprek, waar onder meer in staat:
De printer in [woonplaats] blijft daar staan. Dit is de CP1024. Het contract loopt af per 20-5-2016. De maandlasten zijn: € 30,-- (incl. servicecontract/) op basis van 500 kleurkopien en 500 zwart afdrukken. De meerprijs per stuk is € 0,0425 zw/wit per afdruk en € 0,05 kleurafdruk. Per termijn factuur Itec verrekenen.
4.37.
Ter comparitie heeft [naam 1] niet bestreden dat er over de printer afspraken zijn gemaakt tussen partijen, maar ook uiteengezet dat er een contract voor vier printers loopt en dat dit voor 25% wordt doorbelast aan [eiser] .
4.38.
Nu enerzijds in confesso is dat er tussen partijen afspraken over de kosten van de printer zijn gemaakt en anderzijds geen grond voor het doorbelasten van 25% van de kosten voor de printers is aangevoerd, in het bijzonder niet een overeenkomst tussen partijen waarin dit doorbelasten voorzien is, moet de vordering op dit onderdeel worden afgewezen. Dit betreft € 1.225,00 van factuur 201500146, € 175,00 van factuur 20150252, € 175,00 van factuur 20150430, € 350,00 van factuur 20150558 en € 175,00 van factuur 20150687, in totaal € 2.100,00 alles exclusief btw à 21%; inclusief btw is dit € 2.541,00.
4.39.
Bij factuur 20150558 heeft [gedaagde] aan [eiser] ook € 90,06 exclusief btw aan kosten voor webhosting van de domeinnaam [website] in rekening gebracht, terwijl deze domeinnaam niet meer actief was en opgezegd had kunnen worden, stelt Rubdam/ [eiser] . Hierop heeft Irjecha/ [gedaagde] nog niet gereageerd en het onderwerp is ook ter comparitie niet aan de orde gekomen. Irjecha/ [gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld dit bij akte te doen.
4.40.
Irjecha/ [gedaagde] vordert € 4.489,00 voor het verhelpen van klachten van [naam 4] over werkzaamheden die door Rubdam/ [eiser] waren uitgevoerd. Irjecha/ [gedaagde] geeft hierbij niet aan op grond van welke titel zij haar kosten wil verhalen op Rubdam/ [eiser] . Dat laatstgenoemde tekortgeschoten is jegens [naam 4] , mogelijk herstelwerkzaamheden had moeten verrichten – het is niet duidelijk of en zo ja, door wie zij hiertoe gemaand is – en dit niet gedaan heeft, waarop [gedaagde] werkzaamheden ten behoeve van [naam 4] heeft verricht, brengt op zichzelf immers nog niet mee dat Irjecha/ [gedaagde] de kosten hiervan op Rubdam/ [eiser] kan verhalen. De vordering zal bij gebreke van een rechtsgrond worden afgewezen op dit onderdeel.
4.41. € 5.819,00,
betreft openstaande vorderingen van de oude onderneming op debiteuren die klant van [eiser] waren geweest. [eiser] zou volgens Irjecha/ [gedaagde] op zich genomen hebben ervoor te zorgen dat de desbetreffende debiteuren alsnog zouden betalen. Zij hebben niet betaald. Dit betekent op zichzelf nog niet dat [eiser] het bedrag van de openstaande vorderingen moet voldoen aan Irjecha/ [gedaagde] . Dit kan anders zijn als hemzelf een verwijt van de niet betaling door de debiteuren gemaakt kan worden of tussen hem en Irjecha/ [gedaagde] overeengekomen was dat hij bij uitblijven van de betaling zelf hiervoor zou zorgen, maar dat is niet gesteld. De vordering zal ook op dit punt bij gebreke van een grondslag moeten worden afgewezen. Ter comparitie is overigens aan [eiser] en [naam 1] aangegeven dat laatstgenoemde zelf tot incasso van de debiteuren over kan gaan.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
23 maart 2016voor het nemen van een akte door Rubdam en [eiser] over hetgeen is vermeld onder 4.27, waarna Irjecha en [gedaagde] op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kunnen nemen,
in reconventie
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
23 maart 2016voor het nemen van een akte door Irjecha en [gedaagde] over hetgeen is vermeld onder 4.29, 4.35 en 4.39 waarna Rubdam en [eiser] op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kunnen nemen,
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar, mr. J.R. Veerman en mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2016.