ECLI:NL:RBGEL:2016:4102

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 juni 2016
Publicatiedatum
25 juli 2016
Zaaknummer
C/05/273373 / FA RK 14-3713
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.A. van Son
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot benoeming van een bijzondere curator en vaststelling van een bezoekregeling voor een minderjarige

In deze zaak hebben de pleegouders van een minderjarige verzocht om de benoeming van een bijzondere curator en om advies over de optimale opvoedings- en verzorgingssituatie voor de minderjarige. De pleegouders en de gecertificeerde instelling (GI) hebben verschillende opvattingen over de verblijfplaats van de minderjarige en de contactregeling met de ouders. De rechtbank heeft op 24 juni 2015 een beschikking gegeven waarin de benoeming van de bijzondere curator wordt bevestigd en een bezoekregeling wordt vastgesteld. De bijzondere curator heeft in zijn rapport aangegeven dat de minderjarige een heilzame band heeft opgebouwd met de pleegouders en dat frequente bezoeken aan de ouders schadelijk kunnen zijn voor zijn ontwikkeling. De rechtbank heeft besloten dat de ouders gedurende twee maanden geen contact met de minderjarige mogen hebben, gevolgd door een bezoekregeling van eenmaal per zes weken. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de kosten van de bijzondere curator zullen later worden behandeld.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/273373 / FA RK 14-3713
Datum uitspraak: 24 juni 2015

beschikking

naar aanleiding van het verzoek van

Familie [pleegouders]

(gezamenlijk hierna te noemen: de pleegouders),
beiden wonende te [woonplaats] ,
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder)
- [de vader] (hierna te noemen: de vader)
- Jeugdbescherming Gelderland (hierna te noemen: GI. Voorheen: Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland, locatie [plaats] ).

Het verdere verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking benoeming bijzondere curator d.d. 21 januari 2015;
- het rapport van de bijzondere curator d.d. 17 maart 2015;
- de reactie van de pleegouders op het rapport van 1 april 2015;
- het faxbericht van de GI van 8 april 2015;
- de brief van de bijzondere curator van 16 april 2015, met bijlagen;
- de brief van de bijzondere curator van 17 april 2015, met bijlagen.
Ter zitting van 10 april 2015 zijn gehoord:
- de pleegouders,
- de moeder,
- mr. R.C. Vermeer, namens de vader;
- [vertegenwoordiger] en [vertegenwoordiger] , namens de GI,
- [bijzondere curator] , bijzondere curator en [vertegenwoordiger] ,
- [vertegenwoordiger] , als zittingsvertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.
Ter zitting van 21 mei 2015 zijn gehoord:
- de pleegouders,
- de moeder, bijgestaan door mr. S.S. Zijderveld,
- mr. R.C. Vermeer, namens de vader;
- [vertegenwoordiger] , namens de GI,
- [vertegenwoordiger] , namens de William Schrikker Jeugdbescherming,
- [bijzondere curator] , bijzondere curator.
Bij beschikking van deze rechtbank van 21 januari 2015 is een bijzondere curator over de minderjarige benoemd. Iedere verdere beslissing is aangehouden.

De verdere beoordeling

Bij beschikking van 21 januari 2015 is [bijzondere curator] benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende bij de pleegouders.
De bijzondere curator concludeert in het rapport van 17 maart 2015 dat [de minderjarige] een voor zijn ontwikkeling heilzame band heeft opgebouwd met de pleegouders. Het afbreken van een dergelijke band door een terugplaatsing bij een van de ouders, of door een overplaatsing, zal [de minderjarige] zeer ernstige schade toebrengen aan zijn ontwikkeling. Door een goede en zorgvuldige zorg en aandacht van de pleegouders heeft [de minderjarige] zich goed ontwikkeld, maar in sociaal en in emotioneel opzicht zijn er problemen. Deze problemen blijken steeds toe te nemen na bezoeken van of aan de vader of de moeder. De herinneringen en associaties met zijn ouders zijn niet positief. De bezoeken aan de ouders roepen negatieve associaties op, die door de hoge frequentie versterkt worden, zeker als de bezoeken staan in het licht van een mogelijke terugplaatsing. [de minderjarige] kan hierdoor emotioneel onvoldoende tot rust komen. De relaties van [de minderjarige] met de moeder en met de vader zijn in de afgelopen drie jaar niet verbeterd. Er zijn geen aanwijzingen dat [de minderjarige] zijn ouders mist. Door de onzekere relaties met de volwassenen die voor hem zorgden, en nu zorgen, heeft zich bij [de minderjarige] het intern werkmodel voor het aangaan en onderhouden van sociale relaties niet adequaat kunnen ontwikkelen. Hij weet niet hoe om te gaan met en te reageren op gebeurtenissen die zijn onzekerheid versterken. Hierdoor is zijn basis zwak. Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat het voor [de minderjarige] noodzakelijk is te weten en te ervaren dat hij bij de pleegouders kan blijven wonen tot zijn volwassenheid. Op grond van de noodzaak van bestaanszekerheid voor [de minderjarige] is af te leiden dat frequent bezoek van of aan de vader voor de komende tijd niet goed voor [de minderjarige] zal zijn. Pas als [de minderjarige] voldoende zeker is over zijn bestaan bij de pleegouders, kan frequenter contact mogelijk worden. Dan zal er ook een basis zijn voor het ontwikkelen van een positieve emotionele relatie met de vader omdat de contacten dan niet meer bedreigend zijn voor de bestaanszekerheid van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft de vader nodig voor de ontwikkeling van zijn identiteit en gevoel van eigenwaarde. Frequente contacten zijn hiervoor niet nodig. Vanuit [de minderjarige] is weinig basis ontstaan voor een gehechtheids- en opvoedingsrelatie met de moeder. [de minderjarige] is weinig emotioneel gericht op de moeder. Het bestaan van de moeder kan zekerder worden omdat haar positie ten opzichte van [de minderjarige] duidelijk wordt en zij niet hoeft te leven met het idee dat zij ‘een slechte moeder’ is. Zij geeft aan [de minderjarige] wat binnen haar mogelijkheden past. In de afgelopen drie jaar heeft de positie van de ouders, zoals gehanteerd door de GI en Lindenhout, geleid tot bestaansonzekerheid bij [de minderjarige] door de vrijwel voortdurende onduidelijkheid over de duur van het verblijf van [de minderjarige] bij de pleegouders. Wil een basis gaan ontstaan voor emotioneel positieve relaties met zijn ouders, dan zal [de minderjarige] eerst een emotioneel veilige basis moeten hebben ervaren van waaruit hij relaties aan kan gaan. Het is raadzaam de pleeggezinplaatsing te beperken tot het huidige pleeggezin door een beschikking van de rechtbank. Gezagsbeëindiging van de ouders is nodig omdat bij een ondertoezichtstelling ieder jaar de duur van de plaatsing ter discussie gesteld kan worden. Gezien de wederzijdse diepgaande meningsverschillen en frustraties tussen Lindenhout en Jeugdbescherming Gelderland en de pleegouders anderzijds, is het raadzaam de zaak over te dragen aan een andere gecertificeerde instelling, zoals de William Schrikker Groep. Door de lange bestaansonzekerheid kan niet verwacht worden dat [de minderjarige] alleen door (juridische) bevestiging van zijn verblijf bij de pleegouders, zijn gevoel ook direct kan veranderen. [de minderjarige] zal moeten ervaren dat zijn situatie veranderd is. Dat wordt duidelijk als zijn ouders enige tijd, bijvoorbeeld twee maanden, niet op bezoek komen en daarna in een lagere frequentie dan tot nu toe. De bezoeken zullen zodanig moeten plaatsvinden dat [de minderjarige] een eigen leven kan opbouwen zonder iedere week of twee weken een bezoek van een ouder te hebben. Bezoek van een ouder eenmaal in de 6 weken is voldoende om een emotionele band te ontwikkelen. Nog beter zou zijn de frequentie mede te laten afhangen van de vraag van [de minderjarige] . De frequentie van bezoek bepaalt niet of een band ontstaat, maar de aard en inhoud van het contact. De bezoeken van de moeder kunnen het beste plaats vinden in het pleeggezin en zullen begeleid moeten blijven worden. De contacten met de vader kunnen bij hem thuis plaats vinden. Als [de minderjarige] ouder is en hij niet meer onzeker hoeft te zijn over zijn verblijf bij de pleegouders, zal ook logeren bij de vader mogelijk worden. Contacten tussen [zus] en [de minderjarige] kunnen door de pleegouders in overleg met de ouders geregeld worden.
Ter zitting van 10 april 2015 is besproken dat de GI een voorstel zal doen voor een bezoekregeling, welke de GI in het belang van [de minderjarige] acht, zodat dit voorstel ter zitting -in aanwezigheid van onder meer de bijzondere curator- kan worden besproken.
Uit de bijlagen bij de brief van de bijzondere curator van 17 april 2015 komt naar voren dat de GI een bezoekregeling van [de minderjarige] aan de moeder van eenmaal per drie weken, de ene keer bij pleegouders en de andere keer bij de moeder, en een bezoekregeling van [de minderjarige] aan de vader van eenmaal per maand begeleid, het meest in het belang van [de minderjarige] acht.
Voorts komt uit de stukken naar voren dat de GI in gesprek is met de William Schrikker Groep over een overdracht van de uitvoering van de maatregel en dat de GI met de Raad in gesprek is over het indienen van een verzoek tot het treffen van een gezagsbeëindigende maatregel.
Het standpunt van de pleegouders
De pleegouders hebben naar voren gebracht dat [de minderjarige] na elk bezoek van de ouders heftig reageert. Hij vertoont na een bezoek ander gedrag en laat een terugval zien. Tijdens de vakantie met de pleegouders was het negatieve gedrag weg. De pleegouders zijn van mening dat een pauze in de bezoeken van de ouders aan [de minderjarige] goed zou zijn voor [de minderjarige] . Het biedt [de minderjarige] de duidelijkheid dat hij bij de pleegouders hoort en woont. De pleegouders zouden een bezoekregeling tussen de moeder en [de minderjarige] waarbij de bezoeken altijd bij de pleegouders plaatsvinden het meest in het belang van [de minderjarige] vinden. De pleegmoeder kan in dat geval begeleiding bieden wanneer nodig.
Het standpunt van de moeder
Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat de moeder het rapport van de bijzondere curator onderschrijft. De moeder acht het van belang dat er rust en duidelijkheid komt voor [de minderjarige] . Het perspectief van [de minderjarige] ligt bij de pleegouders. De moeder wil graag een omgangsregeling waarin sprake is van ontspannen contact tussen de moeder en [de minderjarige] en tussen de moeder en de pleegouders. De huidige regeling vindt de moeder te intensief. De regeling zoals voorgesteld door de bijzondere curator vindt zij te beperkend. De moeder wil graag eenmaal per vier weken een dagdeel omgang met [de minderjarige] , afwisselend bij de moeder en bij de pleegouders thuis. De moeder kan zich vinden in een periode waarin geen contact tussen de moeder en [de minderjarige] plaatsvindt. Het is van belang dat de communicatie tussen de moeder en de pleegouders verbetert.
Het standpunt van de vader
Namens de vader is naar voren gebracht dat de vader te kennen heeft gegeven [de minderjarige] los te laten en verder te gaan met zijn leven.
Het standpunt van de GI
De GI heeft ter zitting van 21 mei 2015 naar voren gebracht dat zij het niet verantwoord acht de omgangsregeling te wijzigen op grond van de rapportage van de bijzondere curator. [de minderjarige] heeft thans gedurende twee maanden geen contact meer met de vader. Hij vraagt naar zijn vader. De GI vermoedt dat een periode waarin [de minderjarige] geen contact heeft met zijn ouders, zoals de bijzondere curator adviseert, meer onduidelijkheid voor [de minderjarige] met zich zal brengen.
Omgang tussen de moeder en [de minderjarige] gedurende een dagdeel, zoals de moeder voorstelt, is te lang voor de moeder.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de pleegouders achter het advies van de bijzondere curator staan. De vader heeft geen verweer gevoerd tegen het advies van de bijzondere curator. De moeder heeft naar voren gebracht in te stemmen met een periode van twee maanden waarin geen contact tussen de ouders en [de minderjarige] plaatsvindt. Met betrekking tot de door de door de bijzondere curator geadviseerde bezoekregeling heeft de moeder naar voren gebracht dat zij een bezoek van eenmaal per vier weken gedurende een dagdeel het meest wenselijk acht. De GI is van mening dat een bezoekregeling tussen de moeder en [de minderjarige] van eenmaal per drie weken en tussen [de minderjarige] en de vader van eenmaal per vier weken het meest in het belang van [de minderjarige] is.
De rechtbank overweegt dat uit de stukken naar voren komt dat bij [de minderjarige] in sociaal en emotioneel opzicht sprake is van problemen. Deze problemen blijken steeds toe te nemen na bezoeken van of aan de vader of de moeder. De bezoeken roepen negatieve associaties en onzekerheid op bij [de minderjarige] waardoor hij emotioneel onvoldoende tot rust kan komen. In de afgelopen drie jaar is sprake geweest van bestaansonzekerheid bij [de minderjarige] door de vrijwel voortdurende onduidelijkheid over de duur van zijn verblijf bij de pleegouders. Het is voor [de minderjarige] noodzakelijk te weten en te ervaren dat hij bij de pleegouders kan blijven wonen tot zijn volwassenheid. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat het perspectief van [de minderjarige] ligt binnen het huidige pleeggezin. Van belang is dat [de minderjarige] dit ook daadwerkelijk ervaart, zodat hem meer rust wordt geboden. De rechtbank is in navolging van het advies van de bijzondere curator van oordeel dat hiervoor nodig is dat de ouders enige tijd -te weten twee maanden- geen contact hebben met [de minderjarige] en dat zij vervolgens contact hebben met [de minderjarige] met een lagere frequentie dan tot op heden heeft plaatsgevonden. De bezoeken van de ouders zullen zodanig moeten plaatsvinden dat [de minderjarige] een eigen leven kan opbouwen, waarbinnen hij rust, structuur en duidelijkheid ervaart, met zijn biologische ouders als ouder op afstand. Een bezoekregeling van eenmaal per vier weken gedurende een dagdeel, zoals door de moeder is verzocht, acht de rechtbank hierbij niet passend en op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] . De rechtbank zal op grond van vorenstaande een bezoekregeling vaststellen van eenmaal per zes weken, waaraan voorafgaand een periode van twee maanden plaatsvindt waarin geen sprake is van contact tussen de ouders en [de minderjarige] . De rechtbank zal vaststellen dat de bezoeken van de moeder plaatsvinden bij de pleegouders thuis, nu dit [de minderjarige] meer veiligheid en structuur biedt. Hoewel de vader zich op dit moment heeft teruggetrokken, zal de rechtbank de bezoekregeling ook ten aanzien van de vader vaststellen. De rechtbank acht het belangrijk voor de ontwikkeling van de identiteit van [de minderjarige] dat hij contact heeft met de vader. De rechtbank zal de duur van de bezoeken vaststellen conform de huidige regeling.
De rechtbank overweegt tot slot dat wanneer in de toekomst blijkt dat sprake is van meer rust bij [de minderjarige] , in overleg tussen de gezinsvoogd en de pleegouders kan worden gekeken naar een eventuele uitbreiding van de bezoeken in duur dan wel in frequentie, wanneer dit in het belang van [de minderjarige] wordt geacht.
De beslissing omtrent de kosten van de bijzonder curator zal afzonderlijk worden gegeven.

De beslissing

De rechtbank
1. stelt vast als bezoekregeling tussen de ouders en de minderjarige:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
 dat [de minderjarige] eenmaal per zes weken contact heeft met de moeder gedurende 2,5 uur bij de pleegouders thuis;
 dat [de minderjarige] eenmaal per zes weken contact heeft met de vader gedurende 4 uur;
 waaraan voorafgaand een periode van twee maanden vanaf heden zal plaatsvinden waarbinnen geen contact plaatsvindt tussen de ouders en [de minderjarige] ;
2. verklaart de onder 1 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad
3. houdt de beslissing omtrent de kostenvergoeding van de bijzonder curator aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.A. van Son, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Sluijters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2015
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.