ECLI:NL:RBGEL:2016:4115

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 juli 2016
Publicatiedatum
25 juli 2016
Zaaknummer
303596
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen van conservatoir beslag en gevolgen van vaststellingsovereenkomst in belastingkwestie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 juli 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de Ontvanger van de Belastingdienst Kantoor Arnhem. De procedure betreft de vraag of een conservatoir beslag dat op 14 en 15 juni 2011 is gelegd op de bankrekening van [eiser] van rechtswege is vervallen, en of er sprake is van onherroepelijke en algehele kwijting van bestuurdersaansprakelijkheden na het sluiten van een vaststellingsovereenkomst.

De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.B.H. Beune, stelt dat het beslag van rechtswege is vervallen omdat de Ontvanger niet tijdig uitspraak heeft gedaan op bezwaar tegen de beschikking aansprakelijkstelling. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vorderingen van [eiser] feitelijk verklaringen voor recht betreffen, die in kort geding niet kunnen worden toegewezen. De voorzieningenrechter wijst erop dat het beslag op 10 januari 2012 is omgezet in een executoriaal beslag, waardoor de sanctie van verval van rechtswege niet van toepassing is.

Daarnaast is er een geschil over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst van 19 november 2015, waarbij [eiser] meent dat deze ook de fiscale aansprakelijkheidsprocedure omvat. De Ontvanger betwist dit en stelt dat de fiscale procedure geen onderdeel van de overeenkomst is. De voorzieningenrechter concludeert dat er nadere bewijslevering nodig is om de partijbedoeling te achterhalen, wat in kort geding niet mogelijk is. Uiteindelijk worden de vorderingen van [eiser] afgewezen en wordt hij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/303596 / KG ZA 16-249
Vonnis in kort geding van 25 juli 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. R.B.H. Beune te Nijmegen,
tegen
ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST KANTOOR ARNHEM,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
bijgestaan door E.H.M. van de Ven.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Ontvanger genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 13;
  • de nagezonden productie 14 van [eiser] ;
  • de producties 1 tot en met 14 van de Ontvanger;
  • de mondelinge behandeling van 11 juli 2016;
  • de pleitnota van [eiser] ;
  • de pleitnota van de Ontvanger.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] was in de periode van 9 juni 2008 tot 6 maart 2009 middellijk bestuurder van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ). [bedrijf 1] is op 30 maart 2010 in staat van faillissement verklaard.
2.2.
De Inspecteur heeft aan [bedrijf 1] op 14 juni 2011 over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 703.302,00 en daarover bij beschikking een bedrag van € 37.329,00 aan heffingsrente in rekening gebracht.
2.3.
In januari 2009 heeft [bedrijf 1] aangifte omzetbelasting over het tijdvak januari 2009 gedaan. Het op grond daarvan verschuldigde bedrag van € 203.610,00 heeft [bedrijf 1] niet (tijdig) aan de Ontvanger voldaan. Aan [bedrijf 1] is daarom op 25 maart 2009 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 203.610,00, over welk bedrag bij beschikking een verzuimboete is opgelegd van € 4.537,00.
2.4.
De Ontvanger heeft op 8 juni 2011 een verzoekschrift bij deze rechtbank ingediend tot het mogen leggen van conservatoir beslag ten laste van [eiser] onder (onder meer) SNS Bank B.V. (hierna: SNS). Dit verzoek is op 9 juni 2011 toegewezen als verzocht. Op 14 juni 2011 heeft de Ontvanger vervolgens conservatoir beslag gelegd onder (onder andere) SNS.
2.5.
Bij beschikking van 12 september 2011 heeft de Ontvanger [eiser] aansprakelijk gesteld voor de hiervoor vermelde naheffingsaanslagen, de daarover berekende heffingsrente en de opgelegde verzuimboete voor in totaal een bedrag van € 948.743,00. [eiser] heeft beroep ingesteld tegen deze aansprakelijkstelling bij de meervoudige belastingkamer van deze rechtbank.
2.6.
Bij brief van 10 januari 2012 heeft de Ontvanger aan SNS bericht dat het op
14 juni 2011 ten laste van [eiser] gelegde conservatoire beslag is omgezet in een executoriaal beslag, doordat aan [eiser] een dwangbevel is betekend. Aan SNS is verzocht om de gelden tot nader order onder zich te houden.
2.7.
Op 16 mei 2012 is tussen de Ontvanger en [eiser] een vaststellingsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst vermeldt voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang:
‘(…)
E.1 belanghebbenden stemmen er mee in dat op de bankrekening (P524.383) van de Directeur een bedrag van € 864.154,00 (zegge: achthonderd vierenzestig duizend honderd vierenvijftig euro) wordt gestort vanaf de beslagen rekening bij de SNS-bank. Met de instemming van belanghebbende zal de Directeur aan de SNS-bank berichten dat voor het overige het beslag op de rekening is opgeheven en ter vrije beschikking komt aan de heer [eiser] .
(…)
E.4 de Directeur zal de ontvangen gelden aanwenden ter aflossing van de belastingschulden, blijkende uit de beschikkingen aansprakelijkstelling. In de ontvangen gelden is al rekening gehouden met verschuldigde invorderingsrente.
2.8.
[eiser] heeft vervolgens het bedrag van € 864.154,00 gestort, waarna het beslag onder SNS is opgeheven.
2.9.
Op 19 november 2015 is tussen partijen een tweede vaststellingsovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst staat voor zover van belang vermeld:
‘(…)
Afspraken
1. Partijen komen over een dat in de faillissementen van FFA en [bedrijf 1] alle bestuurdersaansprakelijkheden (lopende of al afgedaan) worden afgedaan tegen de volgende betalingen:
a. in het faillissement van FFA betalen de aansprakelijkgestelden, zijnde de heren [naam] en [eiser] , een bedrag van € 400.000,= (zegge; vier honderd duizend euro)
b. in het faillissement van [bedrijf 1] betaalt de aansprakelijkgestelde heer [eiser] een bedrag van € 100.000,= (zegge: honderd duizend euro).
(…)
5. Na voldoening van het bepaalde onder 1 verlenen de curator en de Ontvanger aan de familie [eiser] en alle aan deze personen gelieerde vennootschappen, waaronder in het bijzonder [bedrijf 2] en [bedrijf 3] onherroepelijke en algehele en finale kwijting ten aanzien van (vermeende) vorderingen uit hoofde van (het faillissement van) FFA en [bedrijf 1] .
(…)’
2.10.
De fiscale aansprakelijkheidsprocedure is thans nog lopende. Bij arrest van
15 januari 2016 is de zaak door de Hoge Raad terugverwezen naar het Gerechtshof Den Bosch. Op dit moment is nog geen datum bepaald voor een mondelinge behandeling.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I te bepalen dat de beslagen van 14 en 15 juni 2011 op of omstreeks 12 januari 2012 doch in ieder geval voor de datum van uitspraak op bezwaar tegen de beschikking aansprakelijkstelling, zijnde 12 maart 2012, van rechtswege zijn vervallen; en/of
II te bepalen dat de bedragen, zoals verblijvende onder de Ontvanger, van
€ 98.575,00 en € 864.154,00 vermeerderd met invorderingsrente, aan [eiser] moeten worden terugbetaald wegens het verval van rechtswege van de beslagen van 14 en 15 juni 2011 en/of vanwege een onherroepelijke en algehele en finale kwijting voor alle bestuurdersaansprakelijkheden (lopende of al afgedaan) dan wel voor alle (vermeende) vorderingen uit hoofde van (het faillissement van) [bedrijf 1] ;
III de Ontvanger te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De Ontvanger heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiser] vordert allereerst te bepalen dat de beslagen van 14 en 15 juni 2011 op of omstreeks 12 januari 2012, doch in ieder geval op 12 maart 2012 van rechtswege zijn vervallen. [eiser] legt aan deze vordering ten grondslag dat op deze beslagen artikel 51 van de Invorderingswet 1990 van toepassing is. [eiser] stelt dat in lid 2 van dit artikel staat vermeld dat het beslag van rechtswege vervalt als de Ontvanger niet binnen vier maanden na een ingesteld bezwaar tegen de beschikking aansprakelijkstelling uitspraak op bezwaar heeft gedaan en dat, nu vaststaat dat de beschikking aansprakelijkstelling dateert van
12 september 2011 en de Ontvanger pas op 12 maart 2012 uitspraak heeft gedaan, de termijn van vier maanden is verstreken. Hierdoor zijn de beslagen naar de mening van [eiser] op 12 januari 2012, althans 12 maart 2012 van rechtswege vervallen.
4.2.
[eiser] vordert voorts te bepalen dat uit de feiten en omstandigheden is gebleken dat door de Ontvanger onherroepelijke en algehele en finale kwijting van alle bestuurdersaansprakelijkheden (lopende of al afgedaan) dan wel voor alle (vermeende) vorderingen uit hoofde van (het faillissement van) [bedrijf 1] is verleend. [eiser] legt aan deze tweede vordering ten grondslag dat de op 19 november 2015 tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst mede de fiscale aansprakelijkheidsprocedure omvat die op dit moment bij het Gerechtshof Den Bosch aanhangig is, zodat de Ontvanger geen belang heeft bij voortzetting van die procedure en de reeds eerder ingehouden bedragen aan [eiser] dient terug te betalen.
4.3.
De Ontvanger heeft als verweer gevoerd dat de ingestelde vorderingen neerkomen op verklaringen voor recht, zodat deze reeds daarom dienen te worden afgewezen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door [eiser] ingestelde vorderingen feitelijk inderdaad dienen te worden aangemerkt als verklaringen voor recht. Vaststaat immers dat het onder SNS ten laste van [eiser] gelegde beslag al geruime tijd is beëindigd en dat SNS dit beslag ook werkelijk heeft opgeheven. Hetgeen [eiser] in deze procedure vordert betreft dan ook de facto een verklaring met een declaratoir karakter. Hetzelfde geldt voor de reikwijdte van de vaststellingsovereenkomst van 19 november 2015. Nu dergelijke verklaringen vanwege dat karakter in kort geding niet kunnen worden toegewezen, zullen de vorderingen van [eiser] reeds daarom worden afgewezen.
4.4.
Inhoudelijk merkt de voorzieningenrechter (wellicht ten overvloede) nog het volgende over de vorderingen op. Tussen partijen staat vast dat op het moment dat de beschikking aansprakelijkstelling werd afgegeven door de Ontvanger ten laste van [eiser] conservatoir beslag was gelegd onder (onder andere) SNS. Vasstaat eveneens dat aan [eiser] in de periode daarna een dwangbevel is betekend, waarmee het conservatoire beslag op 10 januari 2012 overging in een executoriaal beslag (artikel 704 lid 1 Rv). Deze omzetting heeft plaatsgevonden binnen de in artikel 51 lid 2 Invorderingswet 1990 genoemde termijn van vier maanden. Hoewel [eiser] van mening is dat dit artikel spreekt over ‘het beslag’ en de daarin vervatte sanctie van verval van rechtswege aldus niet is beperkt tot conservatoir beslag maar zich ook uitstrekt tot verval van executoriaal beslag indien niet tijdig op bezwaar is beslist, acht de voorzieningenrechter deze stelling niet aannemelijk. In artikel 51 Invorderingswet 1990 wordt immers in lid 1 specifiek gesproken over conservatoir beslag, zodat dient te worden aangenomen dat de woorden ‘het beslag’ in de rest van dat artikel naar dat specifieke beslag terugverwijzen. Nu vanaf 10 januari 2012 niet langer sprake is van conservatoir beslag als bedoeld in voornoemd artikel, is artikel 51 Invorderingswet 1990 en de daarin genoemde sanctie van verval van rechtswege in dit geval niet van toepassing.
4.5.
Ten aanzien van de tweede gevorderde verklaring voor recht merkt de voorzieningenrechter op dat bij de beoordeling van die vordering dient te worden gekeken naar de inhoud van de (tweede) vaststellingsovereenkomst die tussen partijen is opgemaakt op 19 november 2015. [eiser] is van mening dat deze overeenkomst een volledige regeling bevat voor alle lopende of al afgedane bestuurdersaansprakelijkheidskwesties en dat aldus ook de fiscale procedure daaronder valt. De Ontvanger heeft deze stelling weersproken en in dat kader aangevoerd dat het altijd zijn bedoeling is geweest om de fiscale aansprakelijkheidsprocedure geen onderdeel van de vaststellingsovereenkomst te laten vormen, hetgeen ook niet als zodanig in die overeenkomst staat vermeld. Gelet op dit verschil van mening, is bij de beoordeling van de vraag wat partijen werkelijk zijn overeengekomen beslissend de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen in de overeenkomst mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Om deze zogenoemde partijbedoeling te kunnen achterhalen is nadere bewijslevering noodzakelijk. Nu voor bewijslevering in kort geding geen plaats is, kan de door [eiser] ingestelde vordering ook daarom niet worden toegewezen.
4.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van de Ontvanger tot op heden begroot op
€ 3.903,00 aan griffierecht.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van de Ontvanger tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 3.903,00 aan griffierecht;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier E.H.J. Krijnen op 25 juli 2016.