ECLI:NL:RBGEL:2016:4426

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
9 augustus 2016
Zaaknummer
303248
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing executoriaal beslag op zorgtoeslag en de toepassing van artikel 45 lid 1 sub a Awir

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 8 juli 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en N.V. Univé Zorg en Sensus Groep B.V. (H.O.D.N. AGC Gerechtsdeurwaarders & Incasso). [Eiser] vorderde de opheffing van een executoriaal beslag dat was gelegd op zijn zorgtoeslag door AGC in opdracht van Univé. De achtergrond van de zaak betreft een eerdere veroordeling van [eiser] tot betaling van zorgkosten aan Univé, waarvoor AGC beslag had gelegd op de zorgtoeslag van [eiser]. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beslag niet onrechtmatig was, omdat de zorgtoeslag niet onder de beschermde betalingen valt zoals genoemd in artikel 475c Rv. Bovendien werd geoordeeld dat de kosten waarvoor het beslag was gelegd, in een voldoende verband stonden met de zorgtoeslag. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen door AGC, en dat de vorderingen van [eiser] niet konden worden toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/303248 / KG ZA 16-241
Vonnis in kort geding van 8 juli 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. D.I.N. Levinson-Arps te Middelburg,
tegen
1. naamloze vennootschap
N.V. UNIVÉ ZORG,
gevestigd te Arnhem,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SENSUS GROEP B.V., H.O.D.N. AGC GERECHTSDEURWERS & INCASSO,
statutair gevestigd te Stadskanaal,
gedaagden,
advocaat mr. E.P.C. Duinkerke te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [eiser] , Univé en AGC genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van Univé.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een aantal jaren voor zorg verzekerd geweest bij Univé. [eiser] heeft deze verzekering op enig moment opgezegd. Naar aanleiding van deze opzegging heeft een eindafrekening plaatsgevonden. Uit deze afrekening volgde dat [eiser] nog drie declaraties van Univé diende te voldoen. [eiser] is bij verstekvonnis van de kantonrechter van de rechtbank Middelburg van 8 augustus 2011 veroordeeld tot betaling van deze declaraties met een totaalbedrag van € 233,76, vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
Op 7 mei 2012 heeft AGC in opdracht van Univé executoriaal derdenbeslag gelegd onder Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekering (UWV) op de arbeidsongeschiktheidsuitkering van [eiser] . Op deze uitkering lag op dat moment al een beslag, gelegd door [bedrijf] te [plaats] . [bedrijf] hanteerde een beslagvrije voet van € 971,49. AGC heeft in haar beslagexploot vermeld dat zij (als tweede beslaglegger) uitging van een beslagvrije voet van € 724,67.
2.3.
Het executoriale derdenbeslag trof doel op het vakantiegeld van [eiser] . [bedrijf] heeft het geïncasseerde bedrag in hoedanigheid van eerste beslaglegger op basis van de door hem gehanteerde beslagvrije voet verdeeld. In dat kader is berekend tot en met 2015 een totaalbedrag van € 317,17 aan AGC uitgekeerd. Bij brief van 30 juli 2015 heeft [bedrijf] aan AGC bericht dat het gelegde beslag zal worden opgeheven, omdat het onder het beslag vallende deel van het inkomen van [eiser] te laag was om de zaak voort te zetten.
2.4.
AGC heeft in opdracht van Univé op 4 april 2016 executoriaal derdenbeslag laten leggen onder de Ontvanger der Belastingen, Belastingdienst Utrecht, afdeling toeslagen, op de zorgtoeslag van [eiser] . [eiser] heeft de ontvangst van zorgtoeslag vervolgens stopgezet.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I het executoriale beslag onder de Belastingdienst ten laste van [eiser] op te heffen, waarbij tevens wordt bepaald dat alle renten en kosten van deze executie voor rekening van Univé en AGC zullen blijven en niet op [eiser] kunnen worden verhaald;
II Univé en AGC te veroordelen om de ten onrechte in beslag genomen en\of geïncasseerde zorgtoeslag(en) te restitueren aan [eiser] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van inbeslagneming tot de dag van algehele voldoening;
III Univé en AGC te gebieden:
dat zij zich voor de toekomst zullen onthouden van het (doen) leggen van enig additioneel beslag op de uitkering en inkomensafhankelijke tegemoetkomingen van [eiser] uit hoofde van de onderhavige (hoofd)vordering uit krachte van het verstekvonnis; of
dat zij zich alvorens beslag te (doen) leggen zullen wenden tot de deurwaarder [bedrijf] te [plaats] van de oudste beslaglegger; en/of
dat zij, terwijl een beslag nog ligt, bij het bepalen van de hoogte van de beslagvrije voet rekening zullen houden met de verhoging daarvan met de premie van een door [eiser] gesloten ziektekostenverzekering, verminderd met de normpremie en met de ontvangen zorgtoeslag, telkens wanneer deze premie vervalt, een en ander conform artikel 475d lid 5 Rv;
IV Univé en AGC hoofdelijk te veroordelen als voorschot op de schadevergoeding op grond van een jegens [eiser] gepleegde onrechtmatige daad, tot vergoeding van de schade, thans te begroten op een bedrag van € 500,00, althans enige door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag aan schadevergoeding wegens onrechtmatige beslaglegging;
V Univé en AGC hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, en voor het geval tijdige betaling uitblijft, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
Univé en AGC hebben verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op hetgeen partijen hebben aangevoerd zal, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Vooropgesteld wordt dat [eiser] ter zitting zijn eis heeft gewijzigd doordat zijn advocaat aan het eind van haar betoog, zonder vooraankondiging, met geheel nieuwe eisen kwam. In het procesreglement voor kort geding staat vermeld dat een verandering van eis zo spoedig mogelijk en bij voorkeur vóór de terechtzitting schriftelijk dient te worden medegedeeld. Nu [eiser] eerst ter zitting, door daar in de pleitnota onduidelijk naar te verwijzen, Univé, AGC en de voorzieningenrechter in kennis heeft gesteld van zijn ten opzichte van de dagvaarding volledig gewijzigde nieuwe vorderingen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze eiswijzing niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Hierdoor konden Univé en AGC zich niet adequaat tegen de wijziging verweren en is deze in strijd met de goede procesorde. De eiswijziging zal dan ook niet worden toegestaan, zodat hierna slechts de vorderingen zoals ingesteld bij dagvaarding inhoudelijk zullen worden beoordeeld.
4.2.
De spoedeisendheid vloeit voldoende uit de door [eiser] ingestelde vorderingen voort.
4.3.
[eiser] heeft zowel Univé, zijn voormalige zorgverzekeraar, als AGC, de beslag leggende gerechtsdeurwaarder, in rechte betrokken. [eiser] voert ter onderbouwing van zijn keuze om ook AGC te dagvaarden aan dat AGC onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, doordat AGC bij het eerste beslag dat op 7 mei 2012 is gelegd een onjuiste beslagvrije voet heeft gehanteerd, door bij [eiser] niet naar zijn woon- en zorglasten te informeren. [eiser] stelt dat een redelijk handelend deurwaarder geen beslag op zijn zorgtoeslag zou hebben gelegd indien van de juiste beslagvrije voet zou zijn uitgegaan, waardoor hij - nu AGC dit wel heeft gedaan - door toedoen van AGC met nodeloos gemaakte executiekosten wordt geconfronteerd. AGC heeft deze stellingen weersproken en in dat kader aangevoerd dat van onrechtmatig handelen aan haar zijde geen sprake is.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Vaststaat dat op het moment dat AGC op 7 mei 2012 executoriaal derdenbeslag heeft gelegd op de arbeidsongeschiktheidsuitkering van [eiser] , daar al een eerder beslag op lag. Dit eerdere beslag is gelegd door deurwaarder [bedrijf] . Niet in geschil is dat [bedrijf] in het kader van zijn beslaglegging een juiste beslagvrije voet heeft vastgesteld en dat hij vervolgens degene is geweest die conform die juiste beslagvrije voet bedragen heeft geïncasseerd. Dat AGC als tweede beslaglegger (mogelijk) voornemens was een te lage beslagvrije voet te hanteren, kan gelet hierop niet als onrechtmatig worden aangemerkt. Bij de uitoefening van het beslag op de uitkering van [eiser] heeft die onjuiste
beslagvrije voet immers geen rol gespeeld, zodat niet meer is geïncasseerd dan was toegestaan. Niet aannemelijk is dan ook dat [eiser] door dit handelen van AGC schade heeft geleden. Daar komt bij dat op het door AGC op 7 mei 2012 gelegde beslag in totaal een bedrag van € 317,17 is geïncasseerd, zodat het beslag niet nodeloos is gelegd. Mogelijk is het beslag uiteindelijk in juli 2015 door de eerste beslaglegger opgeheven naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 31 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3068), maar op de rechtsregel als geformuleerd in deze uitspraak heeft [eiser] geen beroep gedaan, zodat dit de beoordeling in deze zaak te buiten gaat.
4.5.
Gelet op al het vorenstaande, acht de voorzieningenrechter onvoldoende gebleken van onrechtmatig handelen aan de zijde van AGC. Dit leidt tot de conclusie dat AGC ten onrechte in deze procedure is betrokken. De jegens haar ingestelde vorderingen zullen dan ook worden afgewezen, zodat deze uitsluitend jegens Univé als wederpartij zullen worden beoordeeld.
4.6.
[eiser] vordert allereerst opheffing van het op 4 april 2016 gelegde executoriale derdenbeslag onder de Belastingdienst op zijn zorgtoeslag. [eiser] legt aan deze vordering ten grondslag dat ten onrechte geen beslagvrije voet is gehanteerd, zodat het beslag onrechtmatig is. Artikel 475c Rv geeft een limitatieve opsomming van periodieke betalingen waaraan de wet een beslagvrije voet verbindt. In deze opsomming komt de zorgtoeslag niet voor. De zorgtoeslag is, anders dan [eiser] ter zitting heeft aangevoerd, geen sociale uitkering en valt dus niet onder artikel 475c aanhef en onder c Rv. Nu de toeslag ook niet onder een andere categorie valt te scharen, is van een beslagverbod- of beperking als bedoeld in dit artikel geen sprake.
4.7.
Omdat artikel 475c Rv niet van toepassing is, blijft ook artikel 475d Rv buiten beschouwing. Dit artikel geldt immers uitsluitend indien sprake is van een beslagvrije voet, hetgeen in dit geval niet zo is. Indien [eiser] van mening is dat hij door het beslag op zijn zorgtoeslag onvoldoende andere middelen van bestaan heeft, kan hij op grond van artikel 475f Rv aan de kantonrechter verzoeken om de artikelen 475b en 475d Rv alsnog op zijn situatie van toepassing te verklaren. Dit heeft [eiser] echter (tot op heden) niet gedaan. Gelet daarop, geldt het bepaalde in artikel 475d Rv over de (omvang van de) beslagvrije voet in dit geval niet, zodat terecht geen rekening is gehouden met een beslagvrije voet en deze grondslag niet tot opheffing van het gelegde executoriale beslag kan leiden.
4.8.
De beoordeling of het beslag (alsnog) dient te worden opgeheven spitst zich aldus toe op de vraag of artikel 45 lid 1 aanhef en onder a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) al dan niet van toepassing is. In dit artikel is bepaald dat een tegemoetkoming als hier aan de orde (de zorgtoeslag) niet vatbaar is voor beslag, tenzij het een beslag betreft wegens een vordering tot nakoming van een betalingsverplichting vanwege een geleverde prestatie, waarbij de betalingsverplichting ter zake van die prestatie oorzaak is voor de tegemoetkoming. [eiser] heeft aangevoerd dat beslag in zijn geval niet is toegestaan, omdat de onbetaald gelaten zorgkosten in een te ver verwijderd verband staan tot de zorgtoeslag waarop beslag is gelegd. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat de betalingen waartoe [eiser] bij verstekvonnis van 8 augustus 2011 is veroordeeld kosten voor een geleverde prestatie zijn, in het kader van welke prestatie [eiser] zorgtoeslag ontvangt. Niet in geschil is immers dat de achterstallige betalingen kosten betreffen voor verleende zorg die Univé in het kader van de zorgverzekeringsovereenkomst met [eiser] voor hem heeft voorgeschoten, terwijl [eiser] de zorgtoeslag ontvangt als tegemoetkoming voor de kosten van een zorgverzekering. Niet aannemelijk is dan ook dat deze kosten in een te ver verwijderd verband staan tot de zorgtoeslag waarop Univé beslag heeft laten leggen. Gelet hierop kan ook deze grondslag niet tot toewijzing van de gevorderde opheffing leiden. Hetgeen [eiser] verder heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. De vordering tot opheffing van het beslag zal daarom worden afgewezen.
4.9.
Omdat de gevorderde opheffing zal worden afgewezen, zullen ook de daaruit voortvloeiende nevenvorderingen worden afgewezen. Deze vorderingen zullen gelet daarop onbesproken blijven.
4.10.
[eiser] zal als in de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van Univé en AGC tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 619,00
  • salaris advocaat
Totaal € 1.673,00
Voor salaris advocaat zijn twee punten toegekend, omdat er door toedoen van [eiser] twee zittingen hebben plaatsgevonden, namelijk zowel één in Middelburg als één in Arnhem.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Univé tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.673,00, waarin begrepen € 1.054,00 aan salaris advocaat;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M Vaessen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier E.H.J. Krijnen op 8 juli 2016.