ECLI:NL:RBGEL:2016:4453

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 mei 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
301892
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een kantonrechter in een kort geding

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland op 23 mei 2016 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoeker had op 2 mei 2016 een wrakingsverzoek ingediend tegen de kantonrechter, mr. [de rechter], omdat hij meende dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt. Dit zou zijn ontstaan doordat de rechter een zitting voor een kort geding had bepaald in een geschil tussen verzoeker en de Rabobank, waardoor de wederpartij de gelegenheid kreeg om verweer te voeren. Verzoeker stelde dat de Rabobank in strijd met de wet had gehandeld en dat hij met zijn wrakingsverzoek tijd had willen kopen.

De rechter heeft op 9 mei 2016 aangegeven niet in de wraking te berusten en heeft op 12 mei 2016 haar zienswijze gegeven. Tijdens de zitting op 23 mei 2016 was verzoeker aanwezig, maar de rechter was afwezig. De wrakingskamer heeft het verzoek behandeld en na de mondelinge behandeling onmiddellijk uitspraak gedaan. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die betrekking hadden op de persoon van de rechter. De rechter had geen bemoeienis gehad met de zaak en was niet betrokken bij de planning ervan. Het enkele feit dat een zittingsdatum was bepaald, was onvoldoende om te concluderen dat er sprake was van een schijn van partijdigheid.

De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking moest worden afgewezen, omdat er geen objectieve gronden waren voor de vrees dat de rechter vooringenomen zou zijn. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. R. Barzilay, en de motivering werd op schrift gesteld op 30 mei 2016. Tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Wrakingskamer
Zaaknummer: KG RK 16-444
Beschikking van 23 mei 2016
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] , verzoeker tot wraking,
tegen
mr. [de rechter], in haar hoedanigheid van kantonrechter,
hierna: de rechter.

1.De procedure

1.1
Bij brief van 2 mei 2016 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter. Bij emailberichten van 18, 20, 21 en 23 mei 2016 heeft verzoeker, ter nadere onderbouwing van zijn wrakingsverzoek, nadere stukken ingediend.
1.2
De rechter heeft op 9 mei 2016 te kennen gegeven niet in de wraking te berusten en op 12 mei 2016 schriftelijk haar zienswijze ten aanzien van het wrakingsverzoek uiteengezet.
1.3
De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking behandeld ter zitting van
23 mei 2016. Verzoeker is verschenen. De rechter is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
1.4
Na de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft de wrakingskamer het onderzoek ter zitting gesloten, vervolgens meteen mondeling uitspraak gedaan en daarbij het verzoek tot wraking afgewezen. De overwegingen waarop deze beslissing stoelt, worden in deze beschikking op schrift uitgewerkt.

2.Het wrakingsverzoek

Verzoeker heeft aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat de rechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt, omdat de rechter in een geschil tussen verzoeker en de Rabobank de zitting voor een kort geding heeft bepaald op 19 mei 2016. Daarmee heeft de rechter de wederpartij (Rabobank) de gelegenheid geboden om verweer te voeren in een zaak waarin volgens verzoeker bewezen is dat de wederpartij in strijd heeft gehandeld met de wet. In dit verband heeft verzoeker gewezen op een eerder door hem bij deze rechtbank ingediend wrakingsverzoek, waaraan dezelfde wrakingsgronden ten grondslag waren gelegd. Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker toegelicht dat hij met zijn wrakingsverzoek tijd heeft willen kopen en dat daarvan hoge attentiewaarde uitgaat.

3.De beoordeling

3.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996, 484). Uit de artikelen 36 en 37 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de wrakingskamer het volgende.
3.2
Door verzoeker zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd, die betrekking hebben op de persoon van de rechter. Zoals de rechter in haar verweer heeft toegelicht heeft zij geen enkele bemoeienis gehad met de zaak. Zij is niet bij het plannen van de zaak betrokken geweest en heeft het dossier nog niet gezien. Uit het feit dat een zittingsdatum is bepaald kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van een schijn van partijdigheid. De overige ter zitting naar voren gebrachte argumenten leveren naar hun aard geen grond voor wraking op.
3.3
Gelet op het voorgaande dient het verzoek tot wraking te worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. van der Mei, voorzitter, en mrs. L. van Gijn en F.J.H. Hovens, rechters, en in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier
mr. R. Barzilay uitgesproken op 23 mei 2016. De motivering is op schrift gesteld op 30 mei 2016. Bij afwezigheid van de voorzitter is de beslissing ondertekend door de oudste rechter.
de griffier de rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.