In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen ABN AMRO BANK N.V. en twee gedaagden, die beiden bestuurder en aandeelhouder zijn van verschillende vennootschappen. De rechtbank beoordeelt de rechtsgeldigheid van borgtochtovereenkomsten die door de gedaagden zijn ondertekend, waarbij de toestemming van hun echtgenotes vereist was volgens artikel 1:88 BW. De gedaagden hebben aangevoerd dat de borgtochtovereenkomsten vernietigd moeten worden omdat de echtgenotes geen toestemming hebben gegeven. De rechtbank oordeelt dat de borgtochtovereenkomsten van 6 en 7 augustus 2012 rechtsgeldig zijn, omdat de uitzondering van artikel 1:88 lid 5 BW van toepassing is, wat betekent dat geen toestemming van de echtgenotes nodig was. De rechtbank wijst de vordering van ABN AMRO toe voor een bedrag van € 225.000,- van gedaagde 1 en € 125.000,- van gedaagde 2, vermeerderd met rente en kosten. De vorderingen in reconventie van de gedaagden worden afgewezen, omdat zij onvoldoende bewijs hebben geleverd dat ABN AMRO het faillissement van hun vennootschappen heeft veroorzaakt. De rechtbank concludeert dat de gedaagden in de proceskosten worden veroordeeld.