ECLI:NL:RBGEL:2016:4576

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
18 augustus 2016
Zaaknummer
271314
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake borgtochtovereenkomsten en toestemming echtgenotes

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen ABN AMRO BANK N.V. en twee gedaagden, die beiden bestuurder en aandeelhouder zijn van verschillende vennootschappen. De rechtbank beoordeelt de rechtsgeldigheid van borgtochtovereenkomsten die door de gedaagden zijn ondertekend, waarbij de toestemming van hun echtgenotes vereist was volgens artikel 1:88 BW. De gedaagden hebben aangevoerd dat de borgtochtovereenkomsten vernietigd moeten worden omdat de echtgenotes geen toestemming hebben gegeven. De rechtbank oordeelt dat de borgtochtovereenkomsten van 6 en 7 augustus 2012 rechtsgeldig zijn, omdat de uitzondering van artikel 1:88 lid 5 BW van toepassing is, wat betekent dat geen toestemming van de echtgenotes nodig was. De rechtbank wijst de vordering van ABN AMRO toe voor een bedrag van € 225.000,- van gedaagde 1 en € 125.000,- van gedaagde 2, vermeerderd met rente en kosten. De vorderingen in reconventie van de gedaagden worden afgewezen, omdat zij onvoldoende bewijs hebben geleverd dat ABN AMRO het faillissement van hun vennootschappen heeft veroorzaakt. De rechtbank concludeert dat de gedaagden in de proceskosten worden veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
Vonnis in gevoegde zaken van 20 juli 2016
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/05/271314 / HA ZA 14-539, welke heropend is onder rolnummer: C/05/286295 / HA ZA 15-395 en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/05/293753 / HA ZA 15-682 van
naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J. Meuleman te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie
advocaat mr. L.P.M. van Erp te Oss,
Partijen zullen hierna ABN Amro en [gedaagden] genoemd worden. Gedaagden zullen ook afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 januari 2016
  • het verkort proces-verbaal van comparitie van 19 april 2016
  • conclusie van antwoord in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden] zijn beiden bestuurder en ieder voor 50% aandeelhouder van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ). [bedrijf 1] is enig bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) en van [bedrijf 3] (hierna [bedrijf 3] ).
2.2.
In het uittreksel van de Kamer van Koophandel wordt als activiteit van de onderneming en vestiging van [bedrijf 2] het vervaardigen van overige machines en apparaten voor algemeen gebruik genoemd.
2.3.
Bij de geldleningsovereenkomst (van laatstelijk 17 oktober 2011) heeft ABN Amro aan [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] gezamenlijk (hierna: Kredietnemers) een krediet verstrekt van in totaal € 7.312.998,85, bestaande uit een rekening-courantkrediet en vijf leningen. Die overeenkomst is op 28 oktober 2011 door [gedaagden] namens Kredietnemers ondertekend.
2.4.
Op 23 mei 2008 heeft [gedaagde 1] met de (rechtsvoorganger van) ABN Amro een borgtochtovereenkomst gesloten, waarbij [gedaagde 1] zich tot een bedrag van € 100.000,- te vermeerderen met rente en kosten, jegens (de rechtsvoorganger van) ABN Amro borg heeft gesteld tot zekerheid voor al hetgeen ABN Amro van [bedrijf 2] te vorderen heeft. Op de borgakte is op de plek waar de handtekening van de echtgenote dient te worden gezet daadwerkelijk een handtekening gezet.
2.5.
Op 23 mei 2008 heeft [gedaagde 2] met de ABN Amro een borgtochtovereenkomst gesloten, waarbij [gedaagde 2] zich tot een bedrag van € 100.000,- te vermeerderen met rente en kosten, jegens ABN Amro borg heeft gesteld tot zekerheid voor al hetgeen ABN Amro van [bedrijf 2] te vorderen heeft. Op de borgakte is op de plek waar de handtekening van de echtgenote dient te worden gezet daadwerkelijk een handtekening gezet.
2.6.
In 2011 heeft [gedaagde 2] met de ABN Amro een borgtochtovereenkomst gesloten, waarbij [gedaagde 2] zich tot een bedrag van € 100.000,- te vermeerderen met rente en kosten, jegens ABN Amro borg heeft gesteld tot zekerheid voor al hetgeen ABN Amro van [bedrijf 2] te vorderen heeft. Op de borgakte is op de plek waar de handtekening van de echtgenote dient te worden gezet, geen handtekening gezet.
2.7.
Op 2 augustus 2012 heeft ABN Amro een brief aan “ [bedrijf 2] . cs” gezonden, waarin zij onder meer het volgende schrijft:
“Onder verwijzing naar:
  • kredietregeling d.d. 28.10.2011
  • de liquiditeitsplanning van de heer [naam 1] d.d. 27.07.2012
  • de e-mail correspondentie van de heer [naam 2] d.d. 27.07.2012.
Delen wij u mede dat ABN AMRO bereid is om u tot 1 september 2012 een overdispositie groot
EUR 250.000,= te verstrekken boven de geldende limiet van ad EUR 2.550.000,=.
Wij verzoeken u hierbij de volgende (aanvullende) zekerheden aan ons te verstrekken:
- Borgstelling van EUR 125.000,=, te vermeerderen met rente en kosten, van de heer [gedaagde 2] ,
wonende te [woonplaats] .
- Borgstelling van EUR 125.000,=, te vermeerderen met rente en kosten, van de heer [gedaagde 1] , wonende te [woonplaats] .
De borgstellingen zoals genoemd in deze brief d.d. 02.08.2012 geldt zolang de overdispositie is
verstrekt en het debetsaldo in overeenstemming is met het basiskrediet in rekening-courant. De
aflossing van de overdispositie dient plaats te vinden vanuit de cashflow.”
2.8.
Bovenstaande brief is op 6 augustus 2012 door [gedaagden] namens Kredietnemers
ondertekend.
2.9.
Op 6 augustus 2012 heeft [gedaagde 1] met de ABN Amro een borgtochtovereenkomst gesloten, waarbij [gedaagde 1] zich tot een bedrag van € 125.000,- te vermeerderen met rente en kosten, jegens ABN Amro borg heeft gesteld tot zekerheid voor al hetgeen ABN Amro van Kredietnemers te vorderen heeft. Op de borgakte is op de plek waar de handtekening van de echtgenote dient te worden gezet daadwerkelijk een handtekening gezet
2.10.
Op 7 augustus 2012 heeft ook [gedaagde 2] zich jegens ABN Amro borg gesteld, tot een bedrag van € 100.000,-, te vermeerderen met rente en kosten, tot zekerheid voor al hetgeen ABN Amro van Kredietnemers te vorderen heeft. Op deze akte is geen handtekening gezet op de plek waar de echtgenote dient te tekenen, maar staat in blokletters geschreven: “in scheiding”.
2.11.
Op 16 april 2013 is [bedrijf 2] in staat van faillissement verklaard. Op 19 april 2013 zijn ook [bedrijf 1] en [bedrijf 3] in staat van faillissement verklaard.
2.12.
De zekerheden van ABN Amro leverden onvoldoende op om de vordering van ABN Amro op [gedaagden] ter hoogte van € 5.963.709,76 te voldoen, zodat de ABN Amro [gedaagden] op 5 december 2013 gesommeerd heeft ieder het door hun borgstelling verschuldigde bedrag van € 225.000,- aan ABN Amro te voldoen.
2.13.
ABN Amro heeft ten laste van [gedaagden] conservatoire beslagen gelegd.
2.14.
Bij brief aan ABN Amro van 3 december 2014 is namens de echtgenotes van [gedaagden] op grond van artikel 1:88 juncto 1:89 BW de vernietiging van de bovengenoemde borgtochtovereenkomsten ingeroepen.
2.15.
Ondanks aanmaningen namens ABN Amro hebben [gedaagden] de schuld onbetaald gelaten.

3.Het geschil

in conventie en in reconventie

3.1.
ABN Amro vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ieder tot betaling van € 225.000,-, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
ABN Amro legt aan haar vordering ten grondslag dat zij de kredietovereenkomsten met Kredietnemers heeft opgezegd op grond waarvan [gedaagden] gehouden zijn hun (borgtocht)verplichtingen na te komen. ABN Amro grondt haar vordering op een viertal borgtochtovereenkomsten, te weten de borgtochtovereenkomsten met [gedaagde 1] van 23 mei 2008 en 6 augustus 2012 en de borgtochtovereenkomsten met [gedaagde 2] uit 2011 en van 7 augustus 2012.
3.3.
[gedaagden] hebben het gevorderde gemotiveerd weersproken. Zij vorderen van hun kant in reconventie:
1. vernietiging van de borgtochtovereenkomsten,
2. een verklaring voor recht dat hun echtgenotes tijdig en terecht de buitengerechtelijke vernietiging van de borgstellingen hebben ingeroepen,
3. en veroordeling van ABN Amro tot vergoeding van schade die zij hebben geleden ten gevolge van de faillissementen van hun vennootschappen., nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie nauw met elkaar samenhangen, beoordeelt de rechtbank deze gezamenlijk.
Borgtochtovereenkomsten rechtsgeldig vernietigd ad 1:89 BW?
4.2.
[gedaagden] hebben aangevoerd dat zij rechtsgeldig de vernietiging van de borgtochtovereenkomsten hebben ingeroepen, nu voor het aangaan van de borgtochtovereenkomsten de toestemming van de respectieve echtgenotes benodigd was en de echtgenotes, nu zij niet wisten van het bestaan van die overeenkomsten, geen toestemming hebben gegeven als bedoeld in artikel 1:88 lid 1 sub c BW en de in geschil zijnde overeenkomsten niet mede hebben ondertekend.
Borgtochtovereenkomsten van 6 en 7 augustus 2012: toestemming echtgenotes vereist?
4.3.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. In deze zaak is het meest verstrekkende verweer van ABN Amro dat geen toestemming van de echtgenotes nodig was ten aanzien van de borgstellingen van [gedaagden] van 6 en 7 augustus 2012. Daarmee ligt allereerst de vraag voor of [gedaagden] voor het aangaan van de in geschil zijnde borgtochtovereenkomsten op grond van de uitzondering van artikel 1:88 lid 5 BW inderdaad geen toestemming van de respectieve echtgenotes behoefden. In artikel 1:88 lid 5 BW is bepaald dat toestemming voor (onder meer) borgtocht niet vereist is, indien deze wordt gesloten door een bestuurder van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die daarvan alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid der aandelen houdt en mits deze geschiedt ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap.
4.4.
Vaststaat dat [gedaagden] ten tijde van het aangaan van de borgtochtovereenkomsten samen (indirect) statutair bestuurders en zij samen de enige aandeelhouders waren van Kredietnemers. Vervolgens moet antwoord worden gegeven op de vraag of de borgtochtovereenkomsten zijn aangegaan ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf. Daarvoor moet worden beoordeeld of de rechtshandeling waarvoor de borgtochtovereenkomsten zijn aangegaan, zelf behoort tot de rechtshandelingen die in de normale uitoefening van het bedrijf van Kredietnemers plegen te worden verricht.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de borgstellingen van 6 respectievelijk 7 augustus 2012 hebben afgegeven omdat ABN Amro bereid was een overdispositie van € 250.000,- toe te staan aan Kredietnemers. ABN Amro heeft aangevoerd dat zij daartoe bereid was, omdat [bedrijf 2] een grote order voor het bouwen van zogenoemde crew tenders van Turbine Transfers had ontvangen. Op grond van die order verwachtte [bedrijf 2] dat in 2013 een winst na belastingen van € 1.985.000,- zou worden gerealiseerd. Dit is door [gedaagden] niet betwist. Uit de hiervoor onder 2.2. geciteerde KvK-inschrijving volgt dat het vervaardigen van machines tot de activiteiten van één van de Kredietnemers, [bedrijf 2] , behoort. Dit betekent dat het toestaan van de overdispositie paste binnen de normale uitoefening van het bedrijf van [bedrijf 2] . De uitzondering van artikel 1:88 lid 5 BW is daarom van toepassing, zodat de handtekeningen van de echtgenotes voor het sluiten van de borgtochtovereenkomsten van 6 en 7 augustus 2012 niet vereist waren. Dit brengt met zich dat de buitengerechtelijke verklaring van 3 december 2014 van de echtgenotes tot vernietiging van de borgstellingen ten aanzien van de borgtochtovereenkomsten van 6 en 7 augustus 2012 geen doel trof.
Borgtochtovereenkomst [gedaagde 1] van 23 mei 2008
4.6.
Ten aanzien van de andere twee borgtochtovereenkomsten, die van [gedaagde 1] van 23 mei 2008 en [gedaagde 2] uit 2011, heeft ABN Amro zich beroepen op de handtekening van de echtgenotes.
4.7.
Ten aanzien van de borgstelling van [gedaagde 1] van 23 mei 2008 wordt het volgende overwogen. Vastgesteld kan worden dat op het eerste oog behoorlijk treffende gelijkenissen aanwezig zijn tussen de op de overeenkomst voorkomende handtekening op de plaats waar de echtgenote van [gedaagde 1] diende te tekenen en de handtekening op het paspoort van de echtgenote van [gedaagde 1] . Ter comparitie is namens [gedaagden] (voor het eerst) aangevoerd dat [gedaagde 1] zelf de handtekening en de parafen van zijn echtgenote op de overeenkomst heeft nagemaakt. In reactie op dat nieuwe verweer heeft ABN Amro de grondslag van haar vordering in conventie aangepast en voor dat geval zich (tevens) beroepen op onrechtmatige daad. Het vervalsen van de in het kader van een contract verzochte handtekening van de echtgenote door een contractspartij is te kwalificeren als onrechtmatig handelen. De daardoor veroorzaakte schade zou dezelfde hoogte beslaan als de hoogte van de borgstelling, zodat de vraag of de handtekening nu wel of niet vervalst is in het midden kan blijven. Het gedeelte van de vordering dat ziet op de onderhavige borgtochtovereenkomst, € 100.000,- ten aanzien van [gedaagde 1] , kan daarom worden toegewezen.
Borgtochtovereenkomst [gedaagde 2] uit 2011
4.8.
Ten aanzien van de borgstelling van [gedaagde 2] uit 2011 overweegt de rechtbank het volgende. Vast staat dat op de borgakte uit 2011 geen handtekening door de echtgenote is gezet. ABN Amro voert aan dat de echtgenote van [gedaagde 2] deze overeenkomst desondanks niet kan vernietigen, omdat [gedaagde 2] zich op 23 mei 2008 reeds tot een bedrag van € 100.000,- jegens (de rechtsvoorganger van) ABN Amro borg heeft gesteld. Die borgakte is wel door de echtgenote van [gedaagde 2] getekend. De borgtochtovereenkomst van 2011 heeft ABN Amro slechts voor de zekerheid met [gedaagde 2] gesloten, maar van de borgstelling van 23 mei 2008 heeft ABN Amro nooit afstand gedaan, aldus ABN Amro.
4.9.
ABN Amro heeft aan haar vordering betreffende de € 100.000,- ten aanzien van [gedaagde 2] slechts de borgtochtovereenkomst uit 2011 ten grondslag heeft gelegd en niet de borgtochtovereenkomst van 23 mei 2008. De rechtbank zal ABN Amro daaraan houden. De stelling van ABN Amro dat de echtgenote van [gedaagde 2] de borgtochtovereenkomst van 23 mei 2008 wel heeft getekend kan ABN Amro niet baten. Zij heeft die borgtochtovereenkomst immers niet aan haar vordering ten grondslag gelegd. Het verweer van ABN Amro dat de handtekening die door de echtgenote van [gedaagde 2] op de overeenkomst van 23 mei 2008 is gezet ook voor de overeenkomst van 2011 geldt, gaat zonder nadere toelichting - die ontbreekt - niet op. Dit betekent dat de borgtochtovereenkomst van [gedaagde 2] uit 2011 terecht is vernietigd door zijn echtgenote op 3 december 2014, omdat het ervoor moet worden gehouden dat zij indertijd hier niet mee heeft ingestemd. Dit deel van de vordering in conventie zal dan ook worden afgewezen.
Misbruik van omstandigheden
4.10.
[gedaagden] stellen dat zij onder druk zijn gezet de borgtochtovereenkomsten te tekenen, omdat zij de extra kredietruimte nodig hadden om de meest dringende betalingen te verrichten. Tevens hebben [gedaagden] aangevoerd dat zij ABN Amro erop gewezen hebben dat zij in privé geen verhaal boden, maar ABN Amro desondanks het aangaan van de borgtochtovereenkomsten heeft doorgezet. ABN Amro heeft daarmee misbruik gemaakt van omstandigheden en de borgtochtovereenkomsten dienen op die grond te worden vernietigd, aldus [gedaagden] Verder voeren [gedaagden] aan dat op grond van deze omstandigheden ABN Amro heeft gehandeld in strijd met de op haar rustende zorgplicht.
4.11.
Op grond van het bepaalde in artikel 3:44 BW is sprake van misbruik van omstandigheden wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. Het komt bij beoordeling van de vraag of sprake is (geweest) van misbruik van omstandigheden, aan op de situatie ten tijde van het verrichten van de rechtshandeling. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 november 1979 (NJ 1980, 42) geoordeeld dat het voor een geslaagd beroep op misbruik van omstandigheden onvoldoende is als de omstandigheden zijn gelegen in een economische dwangpositie die een partij tot het aangaan van de overeenkomst bracht, waartoe zij, zo zij niet in die omstandigheden had verkeerd, wegens de daaraan voor haar verbonden nadelen niet zou zijn overgegaan, en voorts de andere partij zich van het een en ander bewust is geweest. Niet de machtspositie is dus beslissend maar het misbruik maken daarvan. Er moeten derhalve bijkomende omstandigheden zijn, wil sprake zijn van misbruik. Dergelijke bijkomende omstandigheden, die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat sprake is van misbruik, zijn door [gedaagden] niet gesteld. Dat [gedaagden] bij de keuze tot het aanvragen van extra krediet en het ondertekenen van de borgakte het water mogelijk tot aan de lippen stond, komt niet voor rekening van ABN Amro. Kredietnemers zijn immers de bedrijven van [gedaagden] en niet van ABN Amro. Juist wanneer dergelijke besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid in financiële problemen zitten is het risico voor ABN Amro aanzienlijk. Onder dergelijke omstandigheden is het niet ongebruikelijk dat een borgtocht van de natuurlijke personen achter de onderneming wordt verlangd. Dat er mogelijk in privé geen verhaal was, maakt dat niet anders. Het verweer faalt.
Zorgplicht
4.12.
Bij de beoordeling van het verweer van [gedaagden] dat sprake is van een schending van de zorgplicht door ABN Amro dient tot uitgangspunt dat een professionele kredietverstrekker een bijzondere zorgplicht heeft jegens een particuliere borg, die ertoe strekt te verzekeren dat laatstgenoemde zich bewust is van de risico’s die hij aangaat door zich borg te stellen voor de schuld van een derde. Hier hebben [gedaagden] zich sterk gemaakt voor schulden van de eigen onderneming waarin alleen [gedaagden] bestuurders en aandeelhouders zijn. Dat is niet geheel op één lijn te stellen met een derde. Daar komt bij dat namens [gedaagden] ter comparitie desgevraagd is verklaard dat [gedaagden] zich volledig bewust waren van de risico’s die zij aangingen door zich borg te stellen. Dit ligt ook voor de hand. Hier is dan ook onvoldoende aanleiding om expliciet te verlangen dat komt vast te staan dat ABN Amro expliciet heeft gewaarschuwd voor risico’s van de borgstelling. Derhalve is geen sprake van schending van de zorgplicht door ABN Amro en faalt ook dit verweer.
Toezegging accountmanager
4.13.
Verder hebben [gedaagden] aangevoerd dat met de toenmalige accountmanager van de rechtsvoorganger van ABN Amro (Fortis) is afgesproken dat de borgstellingen tot het bedrag van € 100.000 na korte tijd weer zouden worden geschrapt, zodat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om [gedaagden] aan die borgstellingen te houden.
4.14.
Deze stelling is door ABN Amro uitdrukkelijk betwist, maar zelfs als deze stelling waar zou zijn, is er kennelijk nooit uitvoering aan deze toezegging gegeven. Dat kan alles te maken hebben met de verdere ontwikkelingen van het bedrijf. Zeker nu [gedaagden] blijkbaar nooit hebben aangedrongen op effectuering van deze toezegging, kan - zonder nadere toelichting die ontbreekt - aan deze toezegging in deze zaak daarom geen betekenis worden gehecht. De verklaring van de heer Noorlander, destijds financieel adviseur van [gedaagden] , werpt in dit kader geen ander licht op de zaak.
Reconventie
4.15.
[gedaagden] hebben in reconventie gevorderd ABN Amro te veroordelen tot vergoeding van schade die [gedaagden] hebben geleden ten gevolge van de faillissementen van de vennootschappen van [gedaagden] Daaraan hebben zij ten grondslag gelegd dat ABN Amro ten onrechte heeft aangedrongen op een faillissement, waarvan [gedaagden] schade hebben ondervonden.
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] hun stellingen dat ABN Amro het faillissement van de ondernemingen van [gedaagden] heeft veroorzaakt, onvoldoende hebben onderbouwd. Onduidelijk is op welke ondernemingen [gedaagden] precies doelen. Voor zover [bedrijf 2] bedoeld is, is in het faillissementsverslag van [bedrijf 2] onder de oorzaak van het faillissement opgenomen dat [bedrijf 2] zwaar is getroffen door de economische crisis en [bedrijf 2] in het jaar voorafgaande aan het faillissement te kampen kreeg met een zware tegenvaller doordat de bouw van een schip aanzienlijk langer duurde dan men had ingecalculeerd. Dit alles kan leiden tot het besluit bij ABN Amro nadere grenzen te stellen aan het krediet of het krediet zelfs op te zeggen, waardoor een faillissement naderbij kan komen. Dat betekent echter niet dat het faillissement aan ABN Amro te wijten is. Daarvoor is meer nodig en dat is niet gesteld.
Conclusie
4.17.
Uit het vorenstaande volgt dat de vordering in conventie ten aanzien van [gedaagde 1] volledig toewijsbaar en de vordering in conventie ten aanzien van [gedaagde 2] tot een bedrag van € 125.000,- toewijsbaar is. De vordering in reconventie zal worden afgewezen.
4.18.
ABN Amro vordert [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 1.525,98 voor verschotten en € 2.580,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 2.580,00).
4.19.
[gedaagden] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN Amro worden begroot op:
- dagvaarding € 191,54 (97,74 + 93,80)
- griffierecht 4.522,00 (2.613,00 + 1.909,00)
- salaris advocaat
7.740,00(3,0 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 12.453,54
4.20.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij ook in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN Amro worden begroot op € 2.580,00 wegens salaris advocaat (2,0 punten x factor 0,5 x tarief € 2.580,00). De rechtbank hanteert bij de berekening van het salaris in reconventie een factor 0,5 omdat de vorderingen in reconventie voortvloeien uit het verweer in conventie.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] te betalen een bedrag van € 225.000,00 (tweehonderdvijfentwintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag met ingang van 21 december 2013 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 2] te betalen een bedrag van € 125.000,00 (honderdvijfentwintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag met ingang van 21 december 2013 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 4.105,98,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van ABN Amro tot op heden begroot op € 12.453,54,
5.5.
verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af,
5.8.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van ABN Amro tot op heden begroot op € 2.580,00,
5.9.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2016.