In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 juli 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de aansprakelijkheid van een bestuurder in het faillissement van een besloten vennootschap. De curator, mr. [eiser], vorderde dat de gedaagde, [gedaagde], aansprakelijk werd gesteld voor het tekort in het faillissement op grond van kennelijk onbehoorlijk bestuur en onrechtmatig handelen. De rechtbank heeft de vorderingen van de curator afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de gedaagde zijn verplichtingen als bestuurder heeft geschonden.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de boekhoudplicht en de publicatieplicht van de gedaagde. De curator stelde dat de gedaagde geen voorraadadministratie heeft gevoerd en de activa in de jaarrekeningen onjuist heeft gewaardeerd. De rechtbank oordeelde echter dat de gedaagde wel degelijk een voorraadadministratie had en dat de curator niet had aangetoond dat deze administraties onjuist waren. Ook de stelling van de curator dat de gedaagde de publicatieplicht had geschonden, werd verworpen, omdat de continuïteit van de onderneming niet aan gerede twijfel onderhevig was.
De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de stellingen van de curator en dat de gedaagde niet aansprakelijk kon worden gesteld voor het tekort in het faillissement. De curator werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde zijn begroot op € 5.533,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. N.W. Huijgen.