ECLI:NL:RBGEL:2016:4803

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 september 2016
Publicatiedatum
2 september 2016
Zaaknummer
05/720083-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met psychische stoornis en noodweer verwerping

Op 2 september 2016 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen Z.V.W.O.V.P.H.T.L., die verdacht werd van poging tot doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 28 februari 2016 in Ede met een mes de keel van [slachtoffer 1] heeft gesneden, maar heeft geoordeeld dat er geen sprake was van voorbedachte rade. De officier van justitie had vrijspraak van poging tot moord gevorderd, en de rechtbank heeft dit standpunt gevolgd. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van opzet op de dood, maar de rechtbank oordeelde dat de kans op overlijden door de aard van de verwondingen aan de keel aanmerkelijk was. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat er geen bewijs was dat de verdachte werd aangevallen. De verdachte werd als ontoerekeningsvatbaar beoordeeld op basis van psychologische rapportages, en de rechtbank heeft hem ontslagen van alle rechtsvervolging. In plaats daarvan werd de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar opgelegd, met de noodzaak van behandeling voor zijn psychotische stoornis. De rechtbank heeft ook het in beslag genomen mes verbeurd verklaard en andere in beslag genomen voorwerpen teruggegeven aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/720083-16
Datum uitspraak : 2 september 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Z.V.W.O.V.P.H.T.L.
thans gedetineerd te Zwolle PPC te Zwolle.
raadsman: mr. R. Vierhout, advocaat te Nijkerk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 juni 2016 en 19 augustus 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 februari 2016 te Ede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade , althans opzettelijk, van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een (aardappelschil)mes, althans een daarop
gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp, die [slachtoffer 1] (langs) in/de hals/keel/nek heeft (door)gesneden en/of geprikt en/of gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 28 februari 2016 te Ede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal met een (aardappelschil)mes, althans een daarop
gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp, die [slachtoffer 1] (langs) in/de hals/keel/nek heeft (door)gesneden en/of geprikt en/of gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft op 28 februari 2016 in Ede heeft [slachtoffer 1] met een mes in de keel gesneden. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de tenlastegelegde poging tot moord. De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een poging tot moord niet kan worden bewezen nu geen sprake is van voorbedachte rade. De verdediging heeft daarnaast aangevoerd dat geen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] . De kans was niet aanmerkelijk dat de dood zou intreden nu maar een kleine verwoning is veroorzaakt en er geen ernstig bloedverlies is geweest. De verdediging heeft dan ook verzocht verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde. Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Opzet
De vraag die rechtbank dient te beantwoorden is of door het handelen van verdachte de kans aanmerkelijk was dat [naam 1] zou komen te overlijden en, indien dit het geval is, of verdachte deze aanmerkelijke kans willens en wetens heeft aanvaard.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte op hem afsprong en hem met een mes stak. Toen hij bijkwam zag hij dat het bloed eruit spoot. Er zat een snee in zijn hals, net onder zijn kin, van ongeveer drie cm breed. De wond is met vijf hechtingen gehecht. [3] Getuige [getuige] heeft verklaard dat aangever bloedde bij zijn nek en dat het bloed eruit spoot. [4] Uit de medische verklaring blijkt dat de snee zich in het midden van de keel op de luchtpijp bevindt en meer dan 3 cm van de grote halsslagader ligt. [5]
Het is een feit van algemene bekendheid dat de keel een kwetsbaar en vitaal deel van het lichaam is nu daar de luchtpijp en belangrijke (slag)aders vlak onder de huid lopen. Door iemand in de keel te steken, is de kans aanmerkelijk dat daarbij de luchtpijp en/of (slag)aders geraakt worden en degene daardoor komt te overlijden. Hierbij merkt de rechtbank op dat niet enkel het achteraf vastgestelde letsel (een snee van drie cm) aangeeft of sprake is van een aanmerkelijke kans, maar dat dit moet worden beoordeeld aan de hand van de aard van de gedragingen en de algemene ervaringsregels. Verdachte heeft het slachtoffer met een mes in de keel gesneden en daarbij een ader geraakt waardoor het bloed eruit spoot. De snee is op de plek waar zich de luchtpijp bevindt. Het handelen van verdachte was zeer gevaarlijk en het letsel had mogelijk heel anders kunnen uitvallen (of de dood had kunnen intreden) als verdachte aangever net op een andere plek had geraakt of als de snee net iets dieper was geweest en de luchtpijp had geraakt. Door op een dergelijke wijze te handelen was de kans naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Door ondanks de wetenschap dat de keel een zeer kwetsbaar en vitaal deel van het lichaam is, met een mes in de keel te snijden, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
Voorbedachte raad
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte op enig moment het besluit heeft genomen [slachtoffer 1] te doden en de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de tenlastelegging voor zover die ziet de poging tot moord.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op of omstreeks 28 februari 2016 te Ede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1]
opzettelijk en met voorbedachten rade , althansopzettelijk, van het leven te beroven,
meermalen, althans eenmaal, met een (
aardappelschil)mes,
althans een daarop
gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp, die [slachtoffer 1]
(langs)in de
hals/keel
/nekheeft
(door)gesneden
en/of geprikt en/of gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van het feit

Noodweer
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van noodweer en dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het beroep op noodweer het volgende.
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet ten eerste sprake zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijk aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast moet sprake zijn van een geboden en noodzakelijke verdediging.
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 1] samen met een vriend naar hem toekwam en dat zij hem hebben geslagen. Toen [slachtoffer 1] terugkwam, wilde verdachte zichzelf verdedigen en heeft hij het mesje heeft gepakt. Verdachte heeft wisselend verklaard over hetgeen dat daarna is gebeurd. [slachtoffer 1] zou in het mes zijn gelopen maar verdachte heeft ook verklaard dat hij met het mes heeft gezwaaid en [slachtoffer 1] toen heeft geraakt.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte eerder die avond, in het flatgebouw waar zowel verdachte als [slachtoffer 1] wonen, met hem en [getuige] wilde vechten. Enkele uren daarna sprong verdachte buiten opeens op hem en stak hem met een mes. Ook getuige [getuige] heeft verklaard dat juist verdachte degene was die hen al eerder had lastig gevallen en bevestigt hiermee in ieder geval het relaas van [slachtoffer 1] over de aanloop.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit niets dat verdachte is aangevallen door [slachtoffer 1] en [getuige] . De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk dat sprake was van een noodweer situatie en dat verdachte zichzelf moest verdedigen. Het beroep op noodweer wordt derhalve verworpen.
Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Toerekeningsvatbaarheid
De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden geacht en moet worden ontslagen van rechtsvervolging.
Met betrekking tot verdachte is een Pro Justitia rapportage opgemaakt door drs. [naam 2] , psycholoog, gedateerd 24 mei 2016, en dr. [naam 3] , psychiater, gedateerd 12 augustus 2016.
Tijdens het gesprek met de psycholoog heeft verdachte niet – of niet in voldoende mate – willen meewerken met het onderzoek waardoor het onderzoek vroegtijdig is beëindigd. Volgens de psycholoog geschiedde dit waarschijnlijk als gevolg van de psychische toestand van verdachte. Op basis van de informatie uit het proces-verbaal, de informatie uit de psychiatrische screening, de medicatie en de opstelling tijdens de contact lijkt volgens de psycholoog bij verdachte sprake te zijn van een psychotische stoornis en mogelijk schizofrenie. Ten tijde van het tenlastegelegde was verdachte volgens de psycholoog zeer waarschijnlijk agressief-psychotisch. Verdachte was in belangrijke mate vervreemd van de realiteit. Het is aannemelijk dat de toerekeningsvatbaarheid toen ook was aangetast. Het is volgens de psycholoog echter onduidelijk in welke mate.
Tijdens het gesprek met de psychiater – een aantal maanden later – heeft verdachte wel willen meewerken aan het onderzoek. Volgens de psychiater is sprake van een psychotisch toestandsbeeld dat in het PPC in remissie aan het gaan is. Daarnaast zou sprake kunnen zijn van schizofrenie en antisociale trekken. Volgens de psychiater lijkt het incident te kunnen worden verklaard vanuit een psychotische stoornis met een gestoorde realiteitstoetsing en impulsief gedrag. De realiteitstoetsing lijkt gestoord te zijn geweest en verdachte lijkt geen controle over zijn gedrag te hebben gehad. De psychiater adviseert dan ook het tenlastegelegde niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt bovengenoemde conclusies over en hecht daarbij in het bijzonder waarde aan de conclusie van de psychiater nu deze een volledig rapport heeft kunnen opstellen omtrent verdachte. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat verdachte het feit, gelet op zijn stoornis ten tijde van het delict, niet kan worden toegerekend. Verdachte is dan ook niet strafbaar, zodat de rechtbank verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld, met verpleging van overheidswege. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis onvoldoende de beveiliging van de maatschappij waarborgt nu voor een dergelijke plaatsing steeds is vereist dat sprake is van acuut gevaar. Bovendien heeft verdachte in dat geval geen begeleiding van de reclassering na afloop van de maatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft onder invloed van een stoornis gepoogd iemand te doden. Hem wordt het feit echter niet toegerekend omdat hij verkeerde onder invloed van een psychotische stoornis. Er kan hem om die reden geen straf worden opgelegd; wel kan de rechtbank bepalen dat er een maatregel zal worden toegepast.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 6 juli 2016;
- voorlichtingsrapportages van Reclassering Nederland, gedateerd 26 mei en 17 augustus 2016;
- een multidisciplinair rapport van drs. [naam 2] , psycholoog, gedateerd 24 mei 2016, en dr. [naam 3] , psychiater, gedateerd 12 augustus 2016.
Uit de bovengenoemde Pro Justitia-rapportage volgt dat sprake is van een hoog recidivegevaar en dat behandeling noodzakelijk is, mede gelet op het psychotische beeld en beperkte impulsbeheersing van verdachte. Hierbij dient de behandeling te zijn gericht op de psychotische problematiek met impulsiviteit en daarnaast begeleiding bij het opbouwen van het leven van verdachte. In het PPC heeft verdachte dwangmedicatie gekregen waarna verdachte geen vijandig of agressief en minder psychotisch gedrag vertoonde. Bij verdachte is geen sprake van ziekte-inzicht en ziektebesef. Verdachte heeft tevens geen inzicht in zijn gedrag en heeft geen motivatie tot behandeling. Behandeling en begeleiding dienen dan ook plaats vinden in het kader van een maatregel. Het vooruitzicht is dat deze behandeling niet langer dan een jaar hoeft te duren. De psychiater adviseert dan ook de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis. Ter terechtzitting heeft de psychiater aangegeven dat het nu beter gaat met verdachte en dat dit mogelijk komt door de medicatie en structuur. Het is volgens de psychiater van belang dat verdachte medicatie krijgt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wel medicatie neemt maar dat hij zich beter voelt als hij deze niet neemt.
De rechtbank komt op basis van de rapportages tot de conclusie dat verdachte behandeld dient te worden. Omdat verdachte zelf geen ziektebesef heeft en niet gemotiveerd is voor behandeling, is de rechtbank van oordeel dat deze behandeling enkel kan plaatsvinden binnen het kader van een maatregel, met name nu het van belang is dat verdachte medicatie neemt en verdachte zelf deze liever niet neemt.
Het is vervolgens de vraag of deze behandeling dient plaats te vinden in het kader van een plaatsing binnen een psychiatrisch ziekenhuis, zoals geadviseerd door de deskundigen, of een terbeschikkingstelling al dan niet met dwangverpleging, zoals is geëist door de officier van justitie.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De deskundige heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij verwacht dat de behandeling een half jaar zal duren. De maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is voor de duur van maximaal één jaar. Een maatregel tot terbeschikkingstelling – en met name met dwangverpleging – is een maatregel van (veel) langere duur. Deze maatregel is een ultimum remedium en dient enkel te worden opgelegd als niet op een andere manier de veiligheid van de maatschappij voldoende kan worden gewaarborgd. Afgaande op de bevindingen van de psychiater zal de behandeling in eerste instantie vooral medicamenteus van aard zijn. Het ziet er naar uit dat de behandeling die verdachte in zijn huidige detentiesituatie krijgt al vruchten afwerpt, gezien de bevindingen van de psycholoog (die geen contact met verdachte kreeg) en van de psychiater enige tijd later (die wel een normaal gesprek met hem kon voeren) en de vervolgens de indruk die de rechtbank van verdachte kreeg tijdens de zitting (waarbij ook een normaal gesprek mogelijk was). Nu het vooral van belang is dat verdachte zijn medicatie slikt en daarmee zijn psychoses onder controle krijgt, en de psychiater heeft aangegeven dat deze behandeling binnen een half jaar plaats kan vinden, is de rechtbank van oordeel dat een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis afdoende bescherming biedt aan de maatschappij. Het is zeer wel mogelijk dat verdachte na afloop van het klinische traject, wanneer het acute gevaar voldoende is terug gedrongen, nog (klinische of ambulante) nazorg behoeft. Echter, verdachte spreekt geen woord Nederlands. De rechtbank vraagt zich in gemoede af of een dergelijke, niet primair op medicatie gebaseerde behandeling, van de grond zal kunnen komen in het kader van een terbeschikkingstelling, zoals door de officier van justitie gevorderd. Voortgezette behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling dreigt in deze omstandigheden buitengewoon complex, zo niet onuitvoerbaar te zijn. Een dergelijke nazorg kan beter plaats vinden in zijn thuisland, waar hij bovendien contact kan onderhouden met zijn familie. De rechtbank acht het raadzaam dat een eventueel nazorgtraject in het thuisland van verdachte reeds voorbereid wordt tijdens de klinische behandeling die verdachte in het kader van de maatregel in het psychiatrische ziekenhuis zal ondergaan, zodat verdachte meteen na die klinische behandeling aan het nazorgtraject kan beginnen.
De rechtbank zal de eis van de officier van justitie dan ook niet volgen.
De rechtbank is op basis van de rapportages tot de conclusie gekomen dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis eist. Gelet op deze omstandigheid zal tot het opleggen van deze maatregel worden overgaan.
De rechtbank zal daarom gelasten dat verdachte overeenkomstig het bepaalde in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van één jaar.
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven mes een voorwerp betreft met behulp waarvan het feit is begaan. De rechtbank zal het voorwerp verbeurd verklaren.
De rechtbank is ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 2 t/m 14 van de aangehechte beslaglijst van oordeel dat deze toebehoren aan verdachte en aan verdachte zullen moeten worden teruggegeven.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 24, 33, 33a, 37, 39, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;

verklaartverdachte hiervoor niet strafbaar.

ontslaatverdachte van alle rechtsvervolging.

gelastdat verdachte wordt
geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuisvoor de duur van
1 (één) jaar.
 verklaart verbeurd de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- aardappelschilmes.
 beveelt de teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de goederen onder de nummers 2 t/m 14 van de aangehechte beslaglijst, aan de rechthebbende.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.G. Eskes (voorzitter), mr. F.J.H. Hovens en mr. G. Noordraven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.G.A. Luijckx, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 september 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016100251, gesloten op 12 april 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 22-23; verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 19 augustus 2016.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 23.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 32.
5.Geneeskundige verklaring – letselbeschrijving, p. 51.