ECLI:NL:RBGEL:2016:4897

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
05/881563-15 en 05/800021-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 64-jarige man voor drugshandel en bijstandsfraude

Op 13 september 2016 heeft de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 64-jarige man, die werd beschuldigd van drugshandel en bijstandsfraude. De man werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden. Hij had gedurende 2,5 jaar harddrugs verhandeld en had daarnaast zijn inkomsten uit deze drugshandel en het bezit van twee appartementen in Turkije niet opgegeven aan de uitkeringsinstanties, wat leidde tot bijstandsfraude. Tevens werd vastgesteld dat hij munitie in zijn woning had. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf lager was dan de eis van de officier van justitie, omdat werd aangenomen dat de man slechts intensief had gehandeld in drugs gedurende één jaar. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen en bewijsstukken die aantoonden dat de verdachte meermalen heroïne had verkocht aan verschillende personen in de periode van 1 augustus 2013 tot en met 19 januari 2016. De rechtbank achtte het ook bewezen dat de verdachte zijn informatieplicht had geschonden door geen melding te maken van zijn inkomsten en bezittingen, wat van invloed was op zijn recht op bijstandsuitkering. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de impact van drugshandel op de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers : 05/881563-15 en 05/800021-16
Datum uitspraak : 13 september 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1]
thans gedetineerd te P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem
raadsman: mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 april 2016, 28 juni 2016 en 30 augustus 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 05/881563-15
1.
hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 augustus
2013 tot en met 19 januari 2016 te Arnhem, althans in Nederland, meermalen,
althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of
bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt aan [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4]
en/of [naam 5] en/of [naam 6] en/of [naam 7] en/of een
of meerdere andere personen, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft
gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende Heroïne, zijnde Heroïne
(diacetylmorfine), (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
2.
hij op of omstreeks 19 januari 2016 te Arnhem munitie van categorie 3, te
weten 80, althans een of meerdere, patro(o)n(en) (type: volmantel, kaliber: 9x
19 mm), voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor
zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in
dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Parketnummer 05/800021-16:
hij, op één of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 10 november
2010 tot en met 15 maart 2016 in de gemeente Arnhem, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift
opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van
artikel 17 van de Wet werk en bijstand en/of Participatiewet, opzettelijk
heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit
feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl
verdachte en/of zijn mededader wist/wisten, althans redelijkerwijze
moest/moesten vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling
van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te
weten zijn verdachtes recht op een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand
en/of Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking
of tegemoetkoming, immers heeft hij verdachte en/of zijn mededader (telkens)
aan de gemeente Arnhem:
- de woningen in het [adres 2]
te [adres 2] en/of aan de [adres 3]
te [adres 2] en/of
- inkomsten uit drugshandel niet opgegeven/gemeld.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Ten aanzien van parketnummer 05/881563-15 [1] :
Feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft in Arnhem meermalen heroïne verkocht aan personen. [2] In de maand oktober 2015 heeft verdachte meermalen heroïne verkocht aan [naam 1] . [3] Gedurende een paar maanden heeft verdachte meermalen heroïne verkocht aan [naam 4] . [4] Gedurende een half jaar heeft verdachte meermalen heroïne verkocht aan [naam 5] . [5] Gedurende zeven maanden heeft verdachte meermalen heroïne verkocht aan [naam 7] . [6] Verdachte heeft meermalen heroïne verkocht aan [naam 8] . [7]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verkoop van heroïne aan verschillende personen in de periode van augustus 2013 tot en met 19 januari 2016.
Het standpunt van de verdedigingDe verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het verkopen van heroïne door verdachte aan [naam 2] en [naam 6] . Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat [naam 2] tijdens zijn verhoor niets heeft verklaard over hoe hij aan de heroïne is gekomen dus kan niet worden bewezen dat [naam 2] deze heroïne van verdachte heeft gekocht.
Ten aanzien van [naam 6] heeft de verdediging aangevoerd dat gedurende zijn verhoor bij de rechter-commissaris een foto is getoond van verdachte waarop [naam 6] heeft verklaard dat de persoon op de foto niet de persoon was van wie hij heroïne heeft gekocht.
Daarnaast heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat hooguit bewezen kan worden verklaard dat verdachte heroïne heeft verkocht gedurende een periode van zes à zeven maanden. Ten aanzien van de overige tenlastegelegde periode verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat [naam 3] de enige getuige is die verklaart over een langere periode. Bovendien heeft [naam 3] verklaard dat verdachte gedurende vakanties niet in Nederland was en dat zij verdachte niet heeft kunnen bereiken na de aanhouding van verdachte in oktober 2015, dus verdachte kan zich niet gedurende de gehele tenlastegelegde periode schuldig hebben gemaakt aan de verkoop van heroïne. Ten aanzien van de verklaring van getuige [naam 6] dat hij al vijf jaar heroïne koopt bij verdachte, heeft de verdediging de geloofwaardigheid betwist. De verklaring van [naam 6] kan niet kloppen omdat [naam 6] in die periode twee keer een ISD-maatregel heeft gehad en gedurende langere tijd gedetineerd heeft gezeten of in een kliniek heeft verbleven. Tevens heeft de verdediging aangevoerd dat de verklaring van [naam 7] ten aanzien van de periode onbetrouwbaar is. [naam 7] heeft namelijk bij de rechter-commissaris over een kortere periode verklaard dan in zijn verhoor bij de politie. Ten slotte heeft de verdediging aangevoerd dat uit de verklaring van [getuige 1] niet blijkt dat verdachte gedurende een langere periode in verdovende middelen heeft gehandeld. Uit haar verklaring blijkt namelijk niet waarvoor zij verdachte belde.
Beoordeling door de rechtbankDe vraag die de rechtbank dient te beantwoorden in welke periode verdachte heroïne heeft verkocht en of hij tevens aan [naam 2] , [naam 6] en een of meer andere personen heroïne heeft verkocht.
Periode
Ten aanzien van de periode waarin verdachte heroïne heeft verkocht overweegt de rechtbank het volgende.
- Getuige [naam 3] heeft verklaard dat zij vanaf ongeveer 2013 tot begin dit jaar heroïne kocht bij verdachte. Dat weet getuige nog omdat zij in 2013 op een ander adres woonde dan waar zij nu woont. In april 2013 is zij verhuisd. [8]
- [naam 7] heeft bij de politie verklaard dat hij in augustus 2013 voor het eerst heroïne van verdachte kocht. [9] Bij de rechter-commissaris heeft getuige [naam 7] verklaard dat hij sinds zes of zeven maanden bij verdachte heroïne koopt. Wanneer hij wordt geconfronteerd met zijn verklaring zoals afgelegd bij de politie, verklaart hij dat hij daar de waarheid heeft verteld en dat het zijn woorden zijn die daar staan. Hij denkt dan ook dat hij zich vergist heeft ten aanzien van de periode van zes of zeven maanden. [10]
- [getuige 2] heeft verklaard dat zijn vriend, [naam 7] , sinds drie of vier jaar geleden vanaf het huis van [getuige 2] belt naar verdachte. Zij bellen naar verdachte om heroïne te bestellen voor [naam 7] . [11]
- [getuige 1] heeft verklaard dat zij sinds 2013 met verdachte belt voor anderen. Zij belde verdachte eigenlijk dagelijks sindsdien. Zij belde voor anderen zodat ze hun ding konden doen. [12]
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat [naam 3] heeft verklaard dat zij vanaf 2013 heroïne kocht bij verdachte. Zij koppelt het jaartal 2013 aan een gebeurtenis in haar leven, namelijk een verhuizing. Daarnaast heeft [naam 7] verklaard dat hij sinds 2013 heroïne kocht van verdachte. Tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris noemt hij een andere periode, maar vervolgens heeft hij aangegeven dat hij zich vergist en dat zijn verklaring bij de politie inhoudende dat hij sinds augustus 2013 heroïne van verdachte kocht, klopt. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 2] die stelt dat hij en [naam 7] sinds drie à vier jaar naar verdachte te bellen om heroïne te bestellen. [getuige 1] heeft verklaard dat zij namens anderen naar verdachte belt om hen ‘hun ding’ te laten doen. Gelet op het feit dat verdachte handelt in heroïne, zal de rechtbank dit duiden als het bellen naar verdachte voor de verkoop van heroïne. [getuige 1] pleegde deze telefoontjes al sinds 2013.
Gelet op het feit dat meerdere getuigen verklaringen dat zij sinds 2013 heroïne kopen bij verdachte, dan wel bellen naar verdachte voor het kopen van heroïne, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heroïne heeft verkocht in de periode van 1 augustus 2013 tot en met 19 januari 2016.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of verdachte in die periode tevens aan [naam 2] en [naam 6] heroïne heeft verkocht.
[naam 6]
heeft verklaard dat hij heroïne kocht bij [naam 9] en dat hij [naam 9] altijd te pakken krijgt. Je kan de hele dag naar [naam 9] bellen. Zijn nummer is [nummer] . Volgens [naam 6] is [naam 9] een Turk met zwart haar en is hij een klein gezet, dik mannetje van rond de 50 jaar. [13] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de persoon op de getoonde foto, zijnde verdachte, niet zijn dealer was, maar [naam 6] blijft er wel bij dat het telefoonnummer dat hij in zijn verklaring bij de politie heeft genoemd het nummer was van [naam 9] en dat [naam 9] zijn dealer was. [14] Dit telefoonnummer ( [nummer] ) is in gebruik bij verdachte. [15] Verbalisant [verbalisant] heeft opgemerkt dat verdachte voldoet aan het opgegeven signalement van [naam 6] . [16]
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat [naam 6] in ieder geval in de tenlastegelegde periode heroïne kocht van verdachte.
[naam 2]
Het observatieteam heeft waargenomen dat [naam 2] op 19 januari 2016 in Arnhem kortstondig contact had met verdachte en bij hem in de auto was gestapt. Het is de verbalisanten ambtshalve bekend dat dealers en hun afnemers vaak kortstondig contact hebben op openbare plekken, zoals parkeerplaatsen, en dat dan verpakte drugs wordt overgegeven. De verbalisanten hebben op basis van het signalement van het observatieteam [naam 2] aangehouden. [17] heeft verklaard dat hij heroïne bij zich had. [18] Hij heeft niet willen verklaren hoe hij aan de heroïne is gekomen. Gelet op het feit dat [naam 2] vlak voor zijn aanhouding contact heeft gehad met verdachte – waarvan vaststaat dat hij heroïne verkoopt en hij eerder die dag op dezelfde wijze heroïne had verkocht [19] – en deze wijze van contact gebruikelijk is bij de verkoop van drugs, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [naam 2] bij verdachte heroïne heeft gekocht.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van onderzoek wapen, p. 260;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 augustus 2016.
Ten aanzien van parketnummer 05/800021-16 [20] :
De feitenOp grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte ontving vanaf 10 november 2010 een bijstandsuitkering (WWB). [21] Verdachte had vanaf 1 januari 2016 geen recht meer op een uitkering. [22] De woning in het [adres 2] in [adres 2] stond in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 29 maart 2013 op naam van verdachte. [23] De woning aan de [adres 3] in [adres 2] stond in de periode van 19 juni 2012 tot en met 29 maart 2013 op naam van verdachte. [24]
Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte tijdens zijn aanvragen en op diverse momenten daarna in de tenlastegelegde periode zijn informatieplicht heeft geschonden en niet tijdig relevante gegevens heeft verstrekt.
Het standpunt van de verdedigingDe verdediging stelt zich op het standpunt dat enkel de inkomsten uit drugshandel niet zijn opgegeven. Ten aanzien van de woningen in Turkije stelt de verdediging dat verdachte de woningen in april 2013 van de hand heeft gedaan. Volgens de verdediging wist de gemeente al in augustus 2012 dat verdachte de woningen op zijn naam had staan, dus de gemeente had toen zelf al in actie moeten komen. Verdachte heeft geen geld of vergoeding gekregen voor het van de hand doen van de woningen. Bovendien betwist de verdediging de betrouwbaarheid van de Turkse stukken gelet op het later opgemaakte proces-verbaal.
Beoordeling door de rechtbankVerdachte was op basis van de bijstandsuitkering en de wet voortvloeiende verplichtingen verplicht om direct veranderingen die van invloed kunnen zijn op zijn uitkering door te geven middels een wijzigingsformulier aan de gemeente Arnhem. [25]
Verkoop heroïne
De rechtbank heeft onder feit 1 in de zaak met parketnummer 05/881563-15 bewezen verklaard dat verdachte in de periode van 1 augustus 2013 tot en met 19 januari 2016 heroïne heeft verkocht. Dit heeft onvermijdelijk geleid tot inkomsten. Het is een feit van algemene bekendheid dat inkomsten van invloed kunnen van zijn bij beantwoording van de vraag of iemand recht heeft op een uitkering, dan wel op de hoogte en de duur van de te ontvangen uitkering. Verdachte heeft echter niet gemeld dat zijn inkomsten gewijzigd zijn sinds het moment van de aanvraag middels het door de gemeente geleverde wijzigingsformulier.
De rechtbank acht dit deel van het ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Woningen
Verdachte was vanaf 1 augustus 2007 tot 29 maart 2013 eigenaar van de woning in het [adres 2] in [adres 2] . Verdachte heeft op 15 november 2010 bij de aanvraag van zijn bijstandsuitkering niet opgegeven dat hij deze woning bezat. Verdachte heeft immers bij de vraag naar andere inkomsten en de vraag of andere feiten of omstandigheden van invloed kunnen zijn op de uitkering het antwoord ‘nee’ aangekruist. [26] Ook heeft hij ‘nee’ aangekruist op de aanvraagformulieren bijzondere bijstand bij de vraag naar bezittingen of vermogen hoger dan € 5.480,- voor een alleenstaande. [27] Vanaf 19 juni 2012 was verdachte eigenaar van de woning aan de [adres 3] in [adres 2] . Verdachte heeft de aankoop van deze woning niet gemeld middels het door de gemeente geleverde wijzigingsformulier.
Op basis van het voorgaande en het feit dat verdachte van 10 november 2010 tot en met 1 januari 2016 een uitkering heeft genoten, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 10 november 2010 tot en met 1 januari 2016 meermalen opzettelijk heeft nagelaten de benodigde gegevens te verstrekken terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn recht op een uitkering, op de duur en de hoogte daarvan. .

3.Bewezenverklaring

Ten aanzien van parketnummer 05/881563-15:
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij, op
een ofmeer tijdstippen, in
of omstreeksde periode van 1 augustus
2013 tot en met 19 januari 2016 te Arnhem,
althans in Nederland, meermalen,
althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft
geteeld en/of bereid en/of
bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd en/ofverkocht
en/of afgeleverd en/of
verstrektaan [naam 1] en
/of[naam 2] en
/of[naam 3] en
/of[naam 4]
en
/of[naam 5] en
/of[naam 6] en
/of[naam 7] en
/ofeen
of meerdere andere personen,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft
gehadeen hoeveelheid van een materiaal bevattende Heroïne, zijnde Heroïne
(diacetylmorfine), (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
2.
hij op
of omstreeks19 januari 2016 te Arnhem munitie van categorie 3, te
weten 80,
althans een of meerdere, patro(o)n(en) (type: volmantel, kaliber: 9x
19 mm), voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor
zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in
dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Ten aanzien van parketnummer 05/800021-16:
hij, op
één ofmeer tijdstippen, in
of omstreeksde periode van 10 november
2010 tot en met 1 januari 2016 in de gemeente Arnhem,
in elk geval in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
althansalleen, meermalen,
althans eenmaal, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift
opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van
artikel 17 van de Wet werk en bijstand en/of Participatiewet, opzettelijk
heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit
feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl
verdachte
en/of zijn mededaderwist/
wisten, althans redelijkerwijze
moest/moesten vermoedendat die gegevens van belang waren voor de vaststelling
van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te
weten zijn verdachtes recht op een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand
en/of Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking
of tegemoetkoming, immers heeft hij verdachte
en/of zijn mededader(telkens)
aan de gemeente Arnhem:
- de woningen in het [adres 2]
te [adres 2] en
/ofaan de [adres 3]
te [adres 2] en
/of
- inkomsten uit drugshandel niet opgegeven/gemeld;
Voor zover er in de tenlasteleggingen kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
In de zaak met parketnummer 05/881563-15
Ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie
Ten aanzien van parketnummer 05/800021-16
In strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming, dan wel voor de hoogte of de duur daarvan, meermalen gepleegd

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 05/881563-15 onder 1 en 2 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 05/800021-16 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot
een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor een gevangenisstraf van gelijke duur van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de verdediging aangegeven dat een deel van de geëiste gevangenisstraf voorwaardelijk dient te worden opgelegd, met daaraan bijzondere voorwaarden gekoppeld, eventueel in combinatie met een werkstraf. Verdachte heeft problemen. Hij is al op leeftijd en hij heeft schulden. Verdachte heeft een woning. Als verdachte echter een gevangenisstraf opgelegd krijgt, dan zal hij op straat belanden. Het is dan de vraag hoe het verder gaat met verdachte. Het is van belang dat verdachte zijn woning kan houden en dat hij in contact komt met de reclassering en andere hulpverlening zodat hij zijn leven weer op kan pakken. Een langdurige gevangenisstraf zal dit doorkruisen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 14 maart 2016;
- een reclasseringsadvies betreffende verdachte, gedateerd 29 februari 2016.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft gedurende tweeëneenhalf jaar, waarvan één jaar intensief, in heroïne gedeald. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Verdachte maakt door de verkoop van heroïne misbruik van de verslaving van anderen aan deze drugs. Om het gebruik van deze drugs te kunnen bekostigen, veroorzaken mensen die er afhankelijk van zijn veel overlast en schade. Daardoor worden onschuldige burgers slachtoffer en nemen gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving toe.
Verdachte heeft zich in 2003 eveneens schuldig gemaakt aan meerdere druggerelateerde delicten waarvoor verdachte is veroordeeld tot een forse gevangenisstraf. Kennelijk heeft deze veroordeling destijds onvoldoende indruk gemaakt.
Bovendien heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude gedurende een periode van meerdere jaren. Verdachte, die een bijstandsuitkering ontving, heeft de uitkerende instantie niet ingelicht over het bezit van onroerende goederen in Turkije, en over de inkomsten van de handel in heroïne. De uitkerende instantie is daardoor niet in staat geweest op juiste wijze te bepalen of en, zo ja, in hoeverre verdachte recht had op een uitkering. Sociale voorzieningen zijn uitsluitend bestemd voor diegenen die er recht op hebben en werkelijk daarvan afhankelijk zijn. Uitkeringsinstanties moeten er dan ook op kunnen vertrouwen dat zij op een juiste manier worden ingelicht. Verdachte heeft door zijn handelen misbruik gemaakt van de voorzieningen van het sociaal zekerheidsstelsel. Bovendien is de samenleving daardoor financieel benadeeld voor een bedrag van € 80.705,19.
Daarnaast had verdachte munitie in zijn woning liggen. Het ongecontroleerde bezit van munitie veroorzaakt een gevoel van onveiligheid in de samenleving.
In beginsel wordt voor het dealen over een dergelijke lange periode een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Volgens de LOVS oriëntatiepunten is het uitgangspunt bij het verkopen van harddrugs gedurende een periode van 6 tot 12 maanden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Verdachte heeft zich gedurende langere tijd schuldig gemaakt aan het verkopen van harddrugs. Daar komt bij dat verdachte zich gedurende een periode van bijna zes jaar schuldig heeft gemaakt aan uitkeringsfraude. Ten slotte heeft verdachte ook nog munitie in zijn bezit gehad. Anders dan de officier van justitie gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte gedurende één jaar intensief heroïne verkocht heeft en gedurende de overige anderhalf jaar minder intensief. De rechtbank zal daarom een lagere gevangenisstraf opleggen dan geëist door de officier van justitie.
Gelet op hetgeen hiervoor overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een forse gevangenisstraf passend en geboden is.
De verdediging heeft weliswaar verzocht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zodat verdachte zijn woning kan behouden en hulp kan ontvangen van de reclassering. De rechtbank ziet, mede gelet op de duur van de op te leggen straf en het strafblad van verdachte geen aanleiding tot het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel. . Bovendien doet een lagere (en deels lange voorwaardelijke) gevangenisstraf geen recht aan de ernst van de feiten.
Beslag
De rechtbank is ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 1 t/m 6 van de aangehechte beslaglijst van oordeel dat dit voorwerpen zijn met behulp waarvan het in de zaak met parketnummer 05/881563-15 onder 1 bewezen verklaarde is begaan. De rechtbank zal deze voorwerpen verbeurd verklaren.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggeven munitie, onder nummer 7 van de aangehechte beslaglijst, is de rechtbank van oordeel dat dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. De rechtbank zal de munitie dan ook onttrekken aan het verkeer.
De rechtbank is ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 8 t/m 11 van de aangehechte beslaglijst van oordeel dat deze toebehoren aan verdachte en aan verdachte zullen moeten worden teruggegeven.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op:
-de artikelen 10, 27, 24, 33, 33a, 36b, 36d, 57, 91 en 227b van het Wetboek van Strafrecht;
-de artikelen 2, 10 en 13 van de Opiumwet.
-de artikelen 2, 26, 55 en 56 van de Wet Wapens en Munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de voorwerpen onder de nummers 1 t/m 6 van de aangehechte beslaglijst;
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: munitie, onder nummer 7 van de aangehechte beslaglijst;
gelast de
teruggavevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan veroordeelde, te weten: de voorwerpen onder de nummers 8 t/m 11 van de aangehechte beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C.P. Goossens (voorzitter), mr. K. Gilhuis en mr. H.G. Eskes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.G.A. Luijckx en L.R. van Damme, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 september 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016097026 gesloten op 26 februari 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.NFI Rapport Identificatie van drugs en precursoren, d.d. 1 maart 2016.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] , p. 32.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 4] , p. 178.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 5] , p. 194 – 195.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 7] bij de rechter-commissaris, eerste en tweede pagina.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 8] , p. 333.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] bij de rechter-commissaris, eerste pagina.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 7] , p. 374.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 7] bij de rechter-commissaris, tweede pagina.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 2] , p. 382.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 1] , p. 392.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 6] , p. 59 – 60.
14.Proces-verbaal van getuige [naam 6] bij de rechter-commissaris, tweede pagina.
15.Proces-verbaal aanvraag bevel opnemen (tele)communicatie, p. 100.
16.Proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming, p. 208.
17.Proces-verbaal van aanhouding van [naam 2] , p. 184 – 185.
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 2] , p. 187.
19.Proces-verbaal van aanhouding [naam 4] , p. 175.
20.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de Sociale Recherche Arnhem, opgemaakte proces-verbaal, proces-verbaalnummer 2016-1 gesloten op 4 april 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
21.Brief gemeente Arnhem aan verdachte d.d. 27 december 2010, p. 51.
22.Brief gemeente Arnhem aan verdachte, p. 57.
23.Rapport [verdachte] van kennisbureau [naam 10] , d.d. 16 augustus 2012, p. 249; Directie Kadaster en Landregistratie Perceelonderzoek, d.d 11 juli 2016, p. 13.
24.Rapport [verdachte] van kennisbureau [naam 10] , d.d. 16 augustus 2012, p. 249; Directie Kadaster en Landregistratie Perceelonderzoek, d.d 11 juli 2016, p. 13.
25.Brief gemeente Arnhem aan verdachte d.d. 27 december 2010, p. 52.
26.Aanvraag bijstandsuitkering WWB, p. 20 en 23.
27.Aanvraagformulier Bijzondere Bijstand, p. 99; Aanvraagformulier Bijzondere Bijstand, p. 120.