ECLI:NL:RBGEL:2016:4937

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 juli 2016
Publicatiedatum
15 september 2016
Zaaknummer
303891
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op het aantasten van de goede naam van een onderwijsinstelling in kort geding

In deze zaak, die op 14 juli 2016 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, vorderde de stichting c.s. een verbod op [gedaagde] om informatie in te winnen of te verstrekken over de stichting en de school, en om hem te verbieden deze in verband te brengen met agressie jegens personeel door leerlingen. De stichting c.s. stelde dat de uitlatingen van [gedaagde] op sociale media de goede naam van de stichting en de school aantasten, en dat dit onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] recht heeft op vrijheid van meningsuiting, maar dat dit recht niet absoluut is en moet worden afgewogen tegen de bescherming van de goede naam van anderen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitlatingen van [gedaagde] onrechtmatig waren, omdat deze de goede naam van de stichting en haar bestuur aantasten. De vorderingen van de stichting en [eiser 2] werden toegewezen, met uitzondering van het verbod op het inwinnen of verstrekken van informatie. De vorderingen van [eiser 3] werden afgewezen. [gedaagde] werd veroordeeld tot het betalen van een dwangsom voor elke overtreding van de opgelegde verboden en werd in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/303891 / KG ZA 16-258
Vonnis in kort geding van 14 juli 2016
in de zaak van

1.de stichting[eiser 1] ,

gevestigd te [plaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers,
advocaat mr. G.J. Heussen te Huis ter Heide,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Eisers zullen hierna gezamenlijk de stichting c.s. genoemd worden en afzonderlijk de stichting, [eiser 2] en [eiser 3] . Gedaagde zal hierna [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 21 juni 2016
  • de brief d.d. 27 juni 2016 met aanvullende producties van de zijde van de stichting c.s.
  • de mondelinge behandeling d.d. 30 juni 2016
  • de pleitnota van de stichting c.s.
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten2.1. De stichting houdt diverse onderwijsinstellingen in stand behorend tot de Sector BVE en het Bijzonder Voortgezet Onderwijs, waaronder begrepen het [school] te [plaats] .

2.2.
[eiser 2] is als bestuurder werkzaam bij de stichting en [eiser 3] als strategisch marketeer.
2.3.
[gedaagde] is vanaf 5 januari 1998 tot en met 31 juli 1998 in dienst geweest bij [school] in de functie van docent elektrotechniek, zulks op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Op 11 mei 1998 heeft hij zich ziek gemeld.
2.4.
Op 27 juli 2003 heeft [gedaagde] de stichting aansprakelijk gesteld voor zijn arbeidsongeschiktheid en schadevergoeding geëist. [gedaagde] heeft aan die vordering ten grondslag gelegd dat gedurende zijn dienstverband bij de stichting jegens hem daden van ernstige agressie zijn gepleegd door leerlingen - waaronder een beschieting met een luchtdrukpistool tijdens de les, het bekrassen van zijn auto en een beschieting van zijn slaapkamerraam met een windbuks - en dat hij daardoor zou lijden aan de gevolgen van een
post-traumatisch stresssyndroom. De stichting heeft de vordering van [gedaagde] van de hand gewezen.
2.5.
Op 15 april 2015 heeft bij [school] een onderwijscongres plaatsgehad, waarbij onder meer de staatssecretaris en de minster van OCW aanwezig waren. [gedaagde] heeft die dag voor de ingang van het bestuurskantoor van de stichting gedemonstreerd met een bord met de tekst “Leerling schiet op docent Doofpotcultuur”. Bij deze demonstratie is er een schermutseling ontstaan tussen hem en [eiser 2] , waarna [eiser 2] aangifte heeft gedaan van mishandeling door [gedaagde] .
2.6.
Op 12 juni 2015 is [gedaagde] door de politierechter te [woonplaats 2] veroordeeld voor deze mishandeling. [gedaagde] heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het betreffende vonnis.
2.7.
[gedaagde] heeft vervolgens twee pagina's op Facebook aangemaakt onder de naam “Doofpotcultuur” en “Schoolterreur”. Op deze pagina's heeft hij diverse berichten geplaatst waarin hij de stichting en [school] in het bijzonder alsmede leden van het bestuur van de stichting in verband brengt met agressie van leerlingen en met een doofpotcultuur, en hij (een lid van) het bestuur ervan beschuldigd hem te hebben gemolesteerd. [gedaagde] heeft op andere websites berichten met eenzelfde strekking geplaatst.
2.8.
Bij aangetekende brief van 14 juni 2016 heeft de raadsman van de stichting c.s. [gedaagde] gesommeerd zich verder te onthouden van het verspreiden van onjuiste feiten over [school] en hem verzocht alle door hem geplaatste publicaties te verwijderen.
2.9.
De stichting c.s. heeft een verklaring overgelegd van de leerling die [gedaagde] in 1998 zou hebben beschoten. Deze verklaring luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Het vermeende incident waarover u spreekt kan ik mij totaal niets van herrinneren, het mezelf ook niet voorstellen, bovendien denk ik dat dit als dit daadwerkelijk gebeurd zou moeten zijn dat de school mij gestraft en-of mij hierop had aangesproken en hier sowieso van op de hoogte was geweest.
Niemand weet überhaupt iets van dit incident af behalve Dhr. [gedaagde] ? (..) Bovendien is het hoogst opmerkelijk dat Dhr. [gedaagde] nooit aangifte hier van heeft gedaan bij de politie tegen mij. (..)”
2.10.
De stichting heeft in 2013 de kosten gedragen van een advocaat die ten behoeve van [gedaagde] de haalbaarheid van een (recht)zaak gegrond op de gestelde gebeurtenissen uit 1998 heeft onderzocht. Dit haalbaarheidsonderzoek heeft niet geresulteerd in een (recht)zaak.

3.Het geschil

3.1.
De stichting c.s. vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] te verbieden informatie in te winnen of te verstrekken over de stichting c.s. en [school] in het bijzonder, alsmede hem te verbieden de stichting c.s. en [school] bij en/of ten overstaan van derden in verband te brengen met agressie jegens personeel door leerlingen of mistoestanden. Ook vordert de stichting c.s. te bepalen dat [gedaagde] alle blogs, c.q. de Facebookpagina “Doofpotcultuur” dient te verwijderen en hem te verbieden andere blogs c.q. een of meer andere websites te openen waarop dezelfde informatie wordt gepubliceerd als op voornoemde website, alsmede te bepalen dat [gedaagde] niet zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de stichting toegang heeft tot al haar scholen en hun omliggende terreinen. De stichting c.s. vordert een dwangsom per overtreding van voornoemde verboden en voornoemd gebod. Tot slot vordert de stichting c.s. veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, met bepaling dat zij de kosten van een eventuele tenuitvoerlegging van dit vonnis op [gedaagde] kan verhalen en met machtiging aan de stichting c.s. om dit vonnis ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie.
3.2.
De stichting c.s. legt aan haar vorderingen het navolgende ten grondslag. De handelwijze van [gedaagde] vormt een onrechtmatige daad die hem kan worden toegerekend. De informatie die [gedaagde] openbaar maakt is onjuist en beschadigt de goede naam en reputatie van de stichting en van [eiser 2] en [eiser 3] . [gedaagde] handelt onrechtmatig jegens de stichting, aangezien hij de indruk probeert te vestigen dat het [school] geen veilige omgeving vormt voor zittende en toekomstige leerlingen. Door de handelwijze van [gedaagde] worden ouders negatief beïnvloed en wordt de stichting rechtstreeks in haar belangen geschaad, aangezien de kans bestaat dat leerlingen zich bij een andere onderwijsinstelling zullen inschrijven. [gedaagde] keert in zijn uitingen de feiten voor wat betreft de gebeurtenissen op 15 april 2015 om en stelt ten onrechte dat [eiser 2] hem heeft aangevallen. Ook beschuldigt [gedaagde] [eiser 2] en [eiser 3] ten onrechte van het afleggen van een valse verklaring. [eiser 2] heeft een vooraanstaande positie in het onderwijsveld en wenst niet publiekelijk als agressor te worden neergezet. [eiser 3] heeft er eveneens belang bij niet via social media zwart te worden gemaakt als iemand die valse verklaringen aflegt.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter zitting is gebleken dat [gedaagde] kort vóór de mondelinge behandeling de Facebookpagina's “Doofpotcultuur” en “Schoolterreur” - in ieder geval tijdelijk - heeft verwijderd. [gedaagde] heeft ter zitting ook toegezegd te zullen stoppen met het plaatsen van berichten op Facebook en internet over [school] . De stichting heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter desalniettemin nog altijd voldoende (spoedeisend) belang bij haar vorderingen. Vast staat immers dat de door de stichting op 14 juni 2016 aan [gedaagde] verstuurde brief geen effect heeft gehad en dat [gedaagde] pas onder druk van de onderhavige procedure tot verwijdering van de publicaties is overgegaan. Het is dan ook geenszins zeker dat [gedaagde] definitief stopt met zijn beschuldigingen aan het adres van de stichting. Dit geldt des te meer nu de vermeende agressie van de zijde van leerlingen van het [school] [gedaagde] reeds achttien jaar bezig houdt.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat [gedaagde] recht heeft op vrijheid van meningsuiting. Dit recht geldt echter niet absoluut, maar wordt door de wet begrensd, zulks (onder meer) ter bescherming van de rechten of goede naam van anderen, in het belang van de nationale veiligheid of ter bescherming van de openbare orde, de volksgezondheid of de goede zeden.
4.3.
[gedaagde] heeft niet betwist dat zijn uitlatingen op internet de goede naam van de stichting en van [school] in het bijzonder, alsmede van de leden van het bestuur van de stichting aantasten, zodat hiervan dient te worden uitgegaan. [gedaagde] meent kennelijk dat zijn uitlatingen in het belang zijn van de samenleving, maar dit belang weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op tegen het belang van de stichting c.s. om niet lichtvaardig te worden blootgesteld aan beschuldigingen en ongewenste publiciteit. In dit kader is relevant dat de stichting c.s. de juistheid van de uitingen en beschuldigingen van [gedaagde] , onder meer door het overleggen van de hiervoor onder 2.9 genoemde verklaring en het onder 2.10 genoemde door de stichting gefinancierde haalbaarheidsonderzoek waaruit, aldus de stichting, blijkt dat van een doofpotcultuur geen sprake is, gemotiveerd heeft betwist en de feitelijke grond voor de uitlatingen van [gedaagde] ook ten aanzien van het door hem gestelde geweld door (“een lid van”) het bestuur van de stichting onvoldoende aannemelijk is geworden. Daarbij komt dat het opzettelijk en onnodig zwart maken van een (rechts)persoon door hem publiekelijk te beschuldigen van bepaalde feiten als molest en het in de doofpot stoppen van geweld van leerlingen ook onrechtmatig is indien die feiten niet onwaar zijn. [gedaagde] heeft verder geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden aangenomen dat zijn recht op vrije meningsuiting zwaarder weegt dan het recht van de stichting en haar bestuur op bescherming van hun eer en goede naam. De voorzieningenrechter gaat er dan ook van uit dat dit niet het geval is. Dit betekent dat de publicaties van [gedaagde] , nu deze inbreuk maken op de goede naam van de stichting en haar bestuur, jegens de stichting en [eiser 2] als onrechtmatig moeten worden aangemerkt.
4.4.
De stellingen van de stichting c.s. ten aanzien van [eiser 3] zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om tot het oordeel te komen dat [gedaagde] ook jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld. Weliswaar heeft [gedaagde] in een contact met de voorzitter van de VO-Raad [eiser 3] beschuldigd van het afleggen van een valse verklaring, maar aangezien dit slechts een eenmalige en niet publiekelijke mededeling was, acht de voorzieningenrechter voorshands onvoldoende aannemelijk dat [eiser 3] hierdoor in haar eer en goede naam is aangetast. De vorderingen van [eiser 3] zullen derhalve worden afgewezen.
4.5.
Het voorgaande leidt er toe dat de vorderingen van de stichting en [eiser 2] toewijsbaar zijn, met uitzondering van het verbod tot het inwinnen of verstrekken van informatie over de stichting en [school] in het bijzonder. Dit verbod is te algemeen geformuleerd om toegewezen te kunnen worden. Het enkel inwinnen of verstrekken van informatie over de stichting en [school] is niet onrechtmatig en kan daarom niet verboden worden. Aangezien de website [website] weliswaar inmiddels tijdelijk is verwijderd, maar niet is gebleken dat dit definitief is gebeurd,
bestaat er ook aanleiding tot het toewijzen van dit deel van de vorderingen van de stichting en [eiser 2] . Aan dit gebod zal wel een termijn worden gekoppeld van twee weken na betekening van dit vonnis.
4.6.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt op de hierna te vermelden wijze. De gevorderde machtiging om dit vonnis met behulp van de sterke arm van politie en justitie ten uitvoer te doen leggen zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
4.7.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Gelet op de hiervoor onder 2.8 genoemde brief, heeft hij het op een procedure laten aankomen en zijn verweer tegen de proceskosten kan dan ook niet slagen. De kosten aan de zijde van de stichting en [eiser 2] worden begroot op:
- dagvaarding € 96,01
- griffierecht 619,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.531,01

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser 3] af,
5.2.
verbiedt [gedaagde] [eiser 2] , de stichting en het [school] bij en/of ten overstaan van derden (waaronder in het bijzonder, doch niet uitsluitend worden verstaan medewerkers,
ex-medewerkers, leerlingen, ex-leerlingen, ouders van leerlingen en/of ex-leerlingen en directies of ander personeel van andere onderwijsinstellingen en/of andere instanties) in verband te brengen met agressie jegens personeel door leerlingen of mistoestanden,
5.3.
bepaalt dat [gedaagde] alle blogs c.q. de website [website] binnen twee weken na betekening van dit vonnis dient te verwijderen en verbiedt [gedaagde] andere blogs c.q. een of meer andere websites te openen waarop dezelfde informatie wordt gepubliceerd zoals is/was gepubliceerd op vorengenoemde website,
5.4.
bepaalt dat [gedaagde] niet zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de stichting toegang heeft tot al haar scholen en hun omliggende terreinen,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan de stichting en/of [eiser 2] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere overtreding van de in 5.2 tot en met 5.4 uitgesproken hoofdveroordelingen, tot een maximum van € 30.000,00 is bereikt,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de stichting en [eiser 2] tot op heden begroot op € 1.531,01,
5.7.
bepaalt dat de stichting en [eiser 2] de kosten die zij in verband met de eventuele tenuitvoerlegging van dit vonnis verschuldigd zullen zijn, op [gedaagde] kunnen verhalen,
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2016.
Coll.MD