ECLI:NL:RBGEL:2016:5203

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 september 2016
Publicatiedatum
29 september 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een no-riskpolis Ziektewet en de voorwaarden voor verlenging

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 29 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde J.A.M. Houberg, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) te Zwolle. Eiser had een no-riskpolis aangevraagd ingevolge de Ziektewet (ZW) vanwege zijn medische situatie, waaronder twee niertransplantaties en recidiverende huidtumoren, die hem regelmatig arbeidsongeschikt maken. Het UWV kende eiser een no-riskpolis toe voor de duur van vijf jaar, maar weigerde een doorlopende no-riskpolis toe te kennen, omdat eiser niet voldeed aan de vereisten van artikel 29b, tweede lid, van de ZW.

Eiser stelde dat hij recht had op een doorlopende no-riskpolis of een onbeperkte verlenging van de termijn van vijf jaar, omdat zijn medische toestand een aanzienlijk verhoogd risico op ernstige gezondheidsklachten met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten om de no-riskpolis voor vijf jaar toe te kennen, aangezien eiser voldeed aan de vereisten van het eerste lid van artikel 29b, maar niet aan de vereisten van het tweede lid. De rechtbank benadrukte dat het beleid van het UWV vereist dat zowel de no-riskpolis als een eventuele verlenging expliciet moeten worden aangevraagd.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit van het UWV juist was en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Eiser werd erop gewezen dat hij tegen de verlenging van de no-riskpolis een afzonderlijk bezwaar moest indienen, aangezien deze verlenging niet in het bestreden besluit was opgenomen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 16/18

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: J.A.M. Houberg),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Zwolle, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 september 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser met ingang van 1 februari 2002 een no-riskpolis ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend voor de duur van vijf jaar.
Bij besluit van 26 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2016. De gemachtigde van eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. J.H. Nuyens.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is geboren in 1982. Vanaf 2002 is hij als eerste monteur werkzaam bij [bedrijf] In 1997 heeft hij een eerste niertransplantatie ondergaan en in 2011 een tweede. In verband met deze transplantaties is eiser aangewezen op het gebruik van immunosuppressiva, als gevolg waarvan er sprake is van een sterk verhoogd risico op het ontwikkelen van verschillende soorten tumoren. Bij eiser is er sprake van recidiverende huidtumoren waarvoor (plastische) chirurgie noodzakelijk is. Eiser is als gevolg hiervan regelmatig voor langere perioden arbeidsongeschikt. Op 17 juni 2015 heeft eiser een no-riskpolis aangevraagd. Hij heeft er daarbij op gewezen dat hij tot 1 februari 2002 onderwijs heeft gevolgd, waarbij hij als gevolg van zijn aandoeningen beperkingen heeft ondervonden. Gelet op het te verwachten verdere verloop acht eiser het toekennen van een doorlopende no-riskpolis het meest logisch.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder vastgesteld dat voor het toekennen van een doorlopende no-riskpolis geen ruimte is, omdat eiser niet voldoet aan de vereisten die worden genoemd in artikel 29b, tweede lid, van de ZW. Verweerder heeft voorts vastgesteld dat eiser, nu hij als gevolg van zijn medische toestand belemmeringen heeft ondervonden bij het volgen van onderwijs, wel voldeed aan de in het eerste lid van dit artikel genoemde vereisten voor het toekennen van een no-riskpolis voor de duur van vijf jaar. Daarnaast is het mogelijk dat eiser in aanmerking komt voor verlenging van deze periode. Hiervoor dient eiser echter een aparte aanvraag in te dienen.
3. In beroep stelt eiser zich op het standpunt dat hij recht heeft op een doorlopende no-riskpolis, dan wel op (onbeperkte) verlenging van de termijn van vijf jaar. Eiser voert hiertoe aan dat er in zijn geval sprake is van een aanzienlijk verhoogd risico op ernstige gezondheidsklachten, zoals bedoeld in artikel 29c van de ZW. Het ondergaan van een niertransplantatie brengt immers, zo stelt eiser, blijvende beperkingen met zich mee.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat het recht op een no-riskpolis in het geval van eiser moet worden gebaseerd op artikel 29b, eerste lid, aanhef en onder d, van de ZW. Voor zover thans van belang luidt dit artikel als volgt: de werknemer die in verband met ziekte of gebrek een belemmering ondervindt of heeft ondervonden bij het volgen van onderwijs en binnen vijf jaar na afronding van dat onderwijs arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten, heeft recht op ziekengeld over perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die zijn aangevangen in de vijf jaren na aanvang van de dienstbetrekking.
Blijkens artikel 29c van de ZW kan de genoemde termijn van vijf jaren worden verlengd als bij de aanvang van het dienstverband wordt vastgesteld dat er sprake is van een aanzienlijk verhoogd risico op ernstige gezondheidsklachten en dit risico er tegen het einde van de termijn nog steeds is.
4.2
De rechtbank stelt vast dat eiser inmiddels een aanvraag heeft ingediend om verlenging van de periode waarover hij recht heeft op de no-riskpolis en dat verweerder bij besluit van 25 mei 2016 de periode heeft verlengd met tweemaal vijf jaar, tot 1 februari 2017.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geweigerd om eiser een doorlopende no-riskpolis toe te kennen. Gelet op artikel 29b van de ZW is voor toekenning van een doorlopende no-riskpolis slechts ruimte wanneer wordt voldaan aan de vereisten van het tweede lid van dit artikel. Niet in geschil is dat eiser hier niet aan voldoet. Verweerder heeft vervolgens terecht besloten om een no-riskpolis toe te kennen voor de duur van vijf jaar, nu eiser wel voldoet aan de vereisten van het eerste lid, onderdeel d. Nu deze termijn van vijf jaar al eindigde vóór de datum van toekenning was het wellicht efficiënter geweest wanneer verweerder ook direct had beoordeeld of er aanleiding was de termijn te verlengen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder echter toegelicht dat verweerder het beleid hanteert dat zowel de no-riskpolis zelf als een verlenging daarvan expliciet moet worden aangevraagd. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk. Eiser heeft bij de aanvraag slechts verzocht om een (doorlopende) no-riskpolis, niet eveneens om verlenging van de looptijd voor het geval een tijdelijke no-riskpolis zou worden toegekend. Verweerder heeft dan ook volledig beslist op de aanvraag door een no-riskpolis toe te kennen voor de duur van vijf jaar.
Het voorgaande brengt mee dat het bestreden besluit juist is. Voor zover eiser nog wil betogen dat verweerder met betrekking tot de verlenging een onjuiste werkwijze hanteert behoeft deze grond geen bespreking. De verlenging is immers niet neergelegd in het bestreden besluit, maar in een nieuw primair besluit waar het onderhavige beroep zich niet tegen richt en ook niet kan richten. Eiser dient tegen dit primaire besluit afzonderlijk bezwaar te maken, zodat verweerder eerst zelf een heroverweging kan verrichten.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.W. Blok, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.