ECLI:NL:RBGEL:2016:5280

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 oktober 2016
Publicatiedatum
6 oktober 2016
Zaaknummer
05/840687-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van aanhangwagen en mishandeling van levensgezel door verdachte

Op 6 oktober 2016 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een 34-jarige man uit Tiel, die werd beschuldigd van diefstal en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen en een voorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van diefstal van een aanhangwagen, die op 23 juni 2016 was gestolen in de gemeente Buren. De aanhangwagen bevatte gereedschap dat toebehoorde aan de vader van de aangever. De verdachte werd in verband gebracht met de diefstal door getuigenverklaringen en camerabeelden. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de diefstal, waarbij de verdachte samen met een ander handelde.

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel, die op 23 juni 2016 door hem was geslagen. De rechtbank achtte ook deze beschuldiging bewezen, op basis van de verklaringen van de aangeefster en getuigen. De rechtbank weegt in haar oordeel mee dat de verdachte een fors strafblad heeft en dat het recidiverisico hoog is. Ondanks de eis van de officier van justitie voor een ISD-maatregel, besloot de rechtbank om de verdachte een kans te geven met een voorwaardelijke ISD-maatregel, onder strikte voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en ambulante behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/840687-16
Datum uitspraak : 6 oktober 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonend te [woonplaats]
thans gedetineerd in P.I. Overijssel - HvB Zwolle te Zwolle
raadsvrouw: mr. E. Hullegie, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 22 september 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Nadat de tenlastelegging ter terechtzitting van 22 september 2016 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 23 juni 2016 tot en met 24 juni 2016, te [plaats 1] , in de gemeente Buren, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aanhangwagen ( [naam 4] ) en/of een aantal hamers en/of tangen en/of spijkers en/of boormachine's en/of een slijptol en/of een brandoven en/of gasflessen in elk geval een hoeveelheid gereedschap , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks in of omstreeks de periode van 23 juni 2016 tot en met 28 juni 2016, in de gemeente(n) Buren en/of Tiel en/of Dordrecht, in elk geval in Nederland, een goed te weten een aanhangwagen ( [naam 4] ) en/of een aantal hamers en/of tangen en/of spijkers en/of boormachine's en/of een slijptol en/of een brandoven en/of gasflessen in elk geval een hoeveelheid gereedschap heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 23 juni 2016, in elk geval in de periode van 1 juni 2016 tot en met 24 juni 2016, in de gemeente Tiel, in elk geval in Nederland, zijn levensgezel, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door deze meermalen, in elk geval eenmaal in het gezicht en/althans tegen het hoofd de stompen en/of te slaan en/of tegen een muur te duwen.
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair ten laste gelegde diefstal en onder 2 ten laste gelegde mishandeling.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit voor de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de onder 1 primair ten laste gelegde diefstal heeft de raadsvrouw betoogd dat in het dossier wordt gesproken over camerabeelden. De beelden zijn echter niet aan het dossier toegevoegd. Daarnaast is de herkenning van verdachte door [naam 1] zo weinig specifiek en kenmerkend dat daar geen betrouwbaar bewijs uit voortkomt. Bovendien was de relatie tussen verdachte en [naam 1] in die periode verstoord. Het dossier bevat verder alleen aannames en veronderstellingen, aldus de raadsvrouw. Wat betreft de heling heeft de raadsvrouw betoogd dat uit het dossier niet volgt dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat aan de verklaringen van de buurtbewoners niet veel waarde kan worden gehecht, nu zij een motief hadden om belastend over verdachte te verklaren. Daarnaast is onduidelijk wanneer zij verdachte in de auto van [slachtoffer 2] hebben zien rijden. Aan de verklaring van [slachtoffer 2] kan evenmin veel waarde worden gehecht, nu zij als medeverdachte is aangehouden en zij belang had bij een verklaring die haar zo gunstig mogelijk afschilderde. Daarnaast is de verklaring van [slachtoffer 2] niet consistent voor zover dit betreft de personen die in haar auto rijden. De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat verdachte niet weet hoe de in zijn aanhangwagen gevonden hoefnagels daarin zijn terechtgekomen. Niet kan worden uitgesloten dat ze door een ander in de aanhangwagen zijn gegooid. De raadsvrouw meent dat er wel wettig bewijs is, maar dat het overtuigend bewijs ontbreekt. Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsvrouw betoogd dat kan worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de aangifte en, voor zover de rechtbank daar niet aan twijfelt, dat het dossier onvoldoende specifieke gegevens bevat die de aangifte concreet ondersteunen.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Op 24 juni 2016 heeft [naam 2] namens zijn vader, [slachtoffer 1] , aangifte gedaan van diefstal van een aanhangwagen. De aanhanger stond op 23 juni 2016 om 23.00 uur op het erf van het perceel [adres] te [plaats 1] . De volgende dag om 07.00 uur bleek de aanhanger weg te zijn. In de aanhanger, een witte aanhanger van het [naam 4] , lag gereedschap dat zijn vader nodig heeft voor zijn werk als hoefsmid, te weten hamers, tangen, spijkers, boormachines, een slijptol, een brandoven, gasflessen, een metaalboor, Sortimo opbergkasten, olie en overig smeersel. Op beelden afkomstig van de camera’s van de overbuurman is volgens aangever te zien dat er om 00.30 uur een auto aan komt rijden en dat twee personen uitstappen en de aanhanger aan hun auto koppelen. Aangever heeft de beelden op Facebook gezet en kreeg een reactie van [naam 3] die zei de auto, een Audi, om 0.45 uur te hebben zien rijden en tot Ochten achter de auto aan te hebben gereden. Volgens aangever ging het om een Audi met vrij grove 5-spaaks velgen en geblindeerde achterruiten, vermoedelijk productiejaar 2000. [2]
Op 28 juni 2016 is de aanhanger in Dordrecht in de [plaats 2] aangetroffen. Het VIN-nummer van de aanhanger kwam overeen met het VIN-nummer van de in [plaats 1] gestolen aanhanger. Om één van de wielen zat een gele wielklem. In de [plaats 3] stond in het eerste parkeervlak na de kruising met de [plaats 2] een zilverkleurige Audi A3 met 5-spaaks velgen en geblindeerde achterramen. Uit onderzoek door de politie kwam naar voren dat het kenteken van de Audi op naam stond van [slachtoffer 2] . Volgens een buurtbewoner woonde de eigenaar van de Audi op het adres [plaats 3] . [3]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte de enige was die op 24 juni 2016 om 00.30 uur de Audi kon gebruiken. Hij had de sleutel. De auto op de aan haar getoonde beelden kan volgens [slachtoffer 2] een Audi zijn. Met name vallen de geblindeerde ramen haar op. Haar auto heeft die ook. [4] [slachtoffer 2] heeft verder verklaard dat verdachte op 23 juni 2016 tegen haar heeft gezegd dat ze naar Tiel zouden gaan, omdat hij geld nodig had. Hij is toen vertrokken in de grijze Audi. Volgens [slachtoffer 2] heeft verdachte die week ook tegen haar gezegd dat hij een aanhangwagen op het oog had en dat hij snel geld wilde maken. [slachtoffer 2] heeft op 28 juni 2016 gezien dat verdachte de witte aanhangwagen koppelde aan de Audi en tegenover hun woning parkeerde. Vervolgens deed hij er een gele wielklem op. De wielklem op de witte aanhangwagen is dezelfde als de wielklem die ze ook wel eens op de aanhangwagen van verdachte heeft gezien. [5]
De (buurt)bewoners van [plaats 4] te Dordrecht hebben gezien dat op vrijdag 24 juni 2016 omstreeks 07.30 uur een witte aanhangwagen gekoppeld zat aan de Audi. Dit was niet de aanhanger die eerder aan de Audi was gekoppeld. Ook hebben ze gezien dat de man van nummer [nummer] een gele wielklem van zijn aanhanger haalde en in de Audi gooide. [6]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte degene is die meestal in de Audi rijdt. Verdachte heeft zelf aan [getuige 1] verteld dat de witte aanhangwagen van hem is. De aanhangwagen stond er sinds vorige week [7] .
Bij doorzoeking van de Audi A3 van [slachtoffer 2] zijn onder meer verroeste hoefnagels aangetroffen. [8]
De rechtbank leidt uit voormelde bewijsmiddelen af dat verdachte de aanhangwagen heeft gestolen. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte op 24 juni 2016 omstreeks 00.30 uur de beschikking had over de Audi A3 van [slachtoffer 2] . Op dat moment is blijkens de camerabeelden die aangever heeft bekeken de aanhanger met gereedschap van het erf van de woning in [plaats 1] verdwenen. Om 0.45 uur is de Audi met aanhanger gezien door [naam 3] . Buurtbewoners hebben omstreeks 7.30 uur gezien dat een witte aanhangwagen was gekoppeld achter de Audi. Bij het voorgaande neemt de rechtbank in aanmerking dat de door aangever omschreven Audi overeenkomt met de Audi van [slachtoffer 2] . Kenmerkend is immers dat de door aangever beschreven Audi geblindeerde achterramen heeft en 5-spaaks velgen. De Audi van [slachtoffer 2] voldoet aan deze omschrijving. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de aanhangwagen is teruggevonden op de parkeerplaats in de buurt van de woning van [slachtoffer 2] en verdachte en dat om één van de wielen een wielklem was bevestigd. Volgens [slachtoffer 2] betreft dit dezelfde wielklem als eerder om de aanhangwagen van verdachte zat. De rechtbank neemt bovendien in aanmerking dat verdachte op 23 juni 2016 tegen [slachtoffer 2] heeft gezegd dat ze naar Tiel zouden gaan omdat hij geld nodig had, waarna hij is vertrokken in de grijze Audi, en dat hij die week ook tegen haar heeft gezegd dat hij een aanhangwagen op het oog had en dat hij snel geld wilde maken. Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat in de Audi van [slachtoffer 2] hoefnagels zijn aangetroffen. Verdachte heeft ter terechtzitting hiervoor geen verklaring kunnen geven. De rechtbank acht, het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, daarom bewezen dat verdachte de diefstal heeft gepleegd. Gelet op het feit dat aangever met betrekking tot de camerabeelden heeft beschreven dat er twee personen uit de auto stapten en de aanhanger aan hun auto koppelden, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van medeplegen van de diefstal.
De verweren van de raadsvrouw treffen gelet op het voorgaande geen doel en worden verworpen. De rechtbank merkt hierbij op dat zij geen reden heeft te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen die door [slachtoffer 2] en buurtbewoners zijn afgelegd. Het verweer is op dit punt onvoldoende onderbouwd, te meer nu de verklaringen elkaar ondersteunen.
Feit 2
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij in Tiel is mishandeld door verdachte. Zij waren in Tiel en aangeefster wilde naar huis. Ze zijn in de auto gestapt en verdachte scheurde weg. Toen aangeefster wilde uitstappen, trok verdachte haar terug de auto in. Hij sloeg haar vervolgens tijdens het rijden twee keer. Aangeefster voelde dat er bloed van boven haar oog kwam en zag later dat de huid boven haar linker wenkbrauw was opengesprongen. Verdachte heeft hard op haar linkerwang geslagen. Ze bloedde enorm, door haar linkeroog kon ze niets meer zien en haar linkerwang was erg opgezwollen. [9]
Op foto’s die bij de aangifte zijn gevoegd is te zien dat aangeefster bloeduitstortingen heeft rondom haar linkeroog en op haar linkerwang en dat zij een snee heeft boven haar wenkbrauw. [10]
Verbalisanten stelden op 28 september 2016 een onderzoek in naar de eigenaar van een Audi A3, [slachtoffer 2] , die volgens een buurtbewoner zou wonen op het adres [plaats 3] nummer [nummer] te Dordrecht. Ze zagen een vrouw die er “behoorlijk gehavend” uitzag. De linkerkant van haar gezicht was donkerblauw/zwart, zij had een grote snee met een korstje boven haar wenkbrauw, een dikke blauwe kaak en een blauw linker oog. [11]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat haar moeder en verdachte op 23 juni 2016 bij haar in Tiel waren. Haar moeder en verdachte kregen ruzie. Toen haar moeder wegging, had ze nog geen letsel en ook geen blauwe plekken. Op 24 juni 2016 belde haar moeder haar omstreeks 0.19 uur op. Ze vertelde dat verdachte haar op haar gezicht had geslagen. [12]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij vorige week donderdag - naar de rechtbank begrijpt 23 juni 2016 - letsel heeft gezien aan het gezicht van [slachtoffer 2] . Hij zag dat ze een rood gezicht had, alsof ze flink was geslagen. [slachtoffer 2] droeg een grote zonnebril. [13]
De rechtbank acht gelet op voormelde bewijsmiddelen mishandeling bewezen. De rechtbank verwerpt het verweer dat de aangifte niet betrouwbaar zou zijn, nu dit onvoldoende is onderbouwd. Bovendien vindt de aangifte bevestiging in voormelde bewijsmiddelen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 23 juni 2016 tot en met 24 juni 2016, te [plaats 1] , in de gemeente Buren, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aanhangwagen ( [naam 4] ) en
/ofeen aantal hamers en
/oftangen en
/ofspijkers en
/ofboormachines en
/ofeen slijptol en
/ofeen brandoven en
/ofgasflessen
in elk geval een hoeveelheid gereedschap , in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 1]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
2.
hij op of omstreeks 23 juni 2016,
in elk geval in de periode van 1 juni 2016 tot en met 24 juni 2016,in de gemeente Tiel, in elk geval in Nederland, zijn levensgezel, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door deze meermalen,
in elk geval eenmaalin het gezicht
en/althans tegen het hoofd de stompen en/of te slaan
en/of tegen een muur te duwen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair: diefstal door twee of meer verenigde personen
Feit 2: mishandeling van zijn levensgezel.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (verder: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest bepleit. Ze heeft hiertoe betoogd dat een ISD-maatregel niet passend is. Verdachte behoort volgens haar niet tot de doelgroep. Hij heeft een relatie, stabiliteit en structuur en hij heeft een binding met de maatschappij. De raadsvrouw heeft verder betoogd dat er geen advies is waaruit de wenselijkheid en de noodzakelijkheid onomstotelijk blijkt. Bovendien is een ISD-maatregel een ultimum remedium, terwijl geen minder ingrijpende interventies zijn ingezet tegen verdachte. Subsidiair heeft de raadsvrouw een deels voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest. Daarbij dient reclasseringstoezicht te worden opgelegd. Verdachte zal zich aan de voorwaarden houden en meewerken aan hulpverlening. Met het oog hierop heeft zij opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis verzocht op grond van artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de zaak aan te houden indien de rechtbank tot de conclusie mocht komen dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel de enige optie is. In dat geval wenst zij de psychiater en de opsteller van het reclasseringsadvies nader te ondervragen. Zij verzoekt in dat geval het bevel tot voorlopige hechtenis te schorsen tot de nieuwe zittingsdatum.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister van 9 augustus 2016;
- een voorlichtingsrapportages van Reclassering Nederland van respectievelijk 6 september 2016 en 20 september 2016;
- een rapport van 20 september 2016, opgemaakt door [naam 5] , psychiater, naar aanleiding van een trajectconsult.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging. Hij heeft vooraf aan zijn partner gezegd dat hij een aanhangwagen op het oog had en snel geld wilde verdienen. Verdachte heeft vervolgens de aanhangwagen samen met een ander gestolen. Hij handelde daarbij puur uit financieel gewin. Met zijn handelen heeft hij voor veel overlast gezorgd voor de benadeelde.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn partner. Hij heeft zijn partner dusdanig in haar gezicht geslagen dat zij hevig bloedde en flinke bloeduitstortingen had in haar gezicht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte een fors strafblad heeft, dat 22 pagina’s telt.
Uit het reclasseringsrapport van 20 september 2016 komt naar voren dat verdachte in het Veiligheidshuis is besproken als zijnde veelpleger. Vanaf 25 juli 2016 heeft hij een ISD-status. Verdachte heeft op diverse leefgebieden problemen. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog, gelet op de diversiteit aan problemen, zijn houding, zijn gebrek aan probleem- en zelfinzicht en zijn justitiële voorgeschiedenis. Geadviseerd wordt daarom een ISD-maatregel op te leggen.
De rechtbank overweegt dat uit de stukken onvoldoende duidelijk wordt dat aan verdachte daadwerkelijk meerdere keren een reclasseringstoezicht is opgelegd, dat deze toezichten zijn mislukt en wat daarvan de oorzaak was. Dat is voor de rechtbank aanleiding af te wijken van de eis van de officier van justitie en verdachte alsnog een (laatste) kans te bieden om met begeleiding van de reclassering te werken aan het op de rit zetten van zijn leven. De rechtbank zal verdachte daarom een gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan het voorarrest tot de dag waarop dit vonnis wordt uitgesproken. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte opleggen. De rechtbank overweegt in dit verband dat het recidiverisico door de reclassering als hoog wordt ingeschat. Er moet dus ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal plegen. Met het opleggen van een voorwaardelijke ISD-maatregel staat er voor verdachte veel op het spel. De rechtbank rekent erop dat verdachte de hem geboden kans zal nemen. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke ISD-maatregel de bijzondere voorwaarden verbinden dat verdachte zich houdt aan de meldplicht en dat hij zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering ook als die inhouden dat hij (een) ambulante behandeling(en) dient te volgen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 38m, 38n, 38p, 57, 300, 304, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
100 (honderd) dagen;
  • beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • legt op de maatregel tot
  • bepaalt, dat deze maatregel,
  • legt op als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • legt op als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • geeft Reclassering Nederland opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen;

heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M.J.I. Baauw (voorzitter), mr. W.A. Holland en mr. J.M. Klep, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 oktober 2016.
Mr. Baauw is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016322503, gesloten op 30 juni 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier.
2.Proces-verbaal van aangifte door [naam 2] , p. 21-23.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 05-06.
4.Proces-verbaal van de als verdachte gehoorde [slachtoffer 2] , p. 76.
5.Proces-verbaal van de als verdachte gehoorde [slachtoffer 2] , p. 80-81.
6.Proces-verbaal buurtonderzoek, p. 28
7.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 32, 33.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 34.
9.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 97-98.
10.Foto’s, p. 100-101.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 05-06.
12.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , p. 29-30.
13.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 33.