ECLI:NL:RBGEL:2016:5313

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 september 2016
Publicatiedatum
7 oktober 2016
Zaaknummer
293642
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverschuldigde betaling en schadevergoeding in civiele rechtszaak

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 14 september 2016, heeft eiseres, een besloten vennootschap, een vordering ingesteld tegen gedaagden wegens onverschuldigde betaling. Eiseres stelde dat er zonder rechtsgrond een aanzienlijk bedrag van haar bankrekening was overgemaakt naar de rekeningen van gedaagden. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot terugbetaling van het onverschuldigd betaalde bedrag van € 228.424,00 toewijsbaar was op basis van artikel 6:203 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank wees de vordering tot schadevergoeding af, omdat de kwade trouw van gedaagde niet kon worden vastgesteld. In de vrijwaringszaak, aangespannen door gedaagde 1 tegen andere gedaagden, werd eveneens geoordeeld dat de vordering tot terugbetaling op basis van onverschuldigde betaling toewijsbaar was. De rechtbank heeft de proceskosten en beslagkosten toegewezen aan eiseres, en de vorderingen van gedaagden in de vrijwaringszaak werden grotendeels afgewezen. De uitspraak benadrukt de juridische principes van onverschuldigde betaling en de voorwaarden waaronder schadevergoeding kan worden toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 14 september 2016
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: C/05/293642 / HA ZA 15-678 (172\547) van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [plaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. C.G. van der Plas te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. L. Kruiswijk te Amersfoort,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde,
niet verschenen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3],
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde,
niet verschenen,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 4],
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde,
niet verschenen,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 5],
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde,
niet verschenen,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 6],
gevestigd te [plaats 3] ,
gedaagde,
niet verschenen,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 7],
gevestigd te [plaats 3] ,
gedaagde,
niet verschenen,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 8],
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde,
niet verschenen,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer C/05/300150 / HA ZA 16-160 van
[gedaagde 1],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. L. Kruiswijk te Amersfoort,
tegen

1.[gedaagde 9] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. G.J. Boven te Leusden,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 10],
gevestigd te [plaats 3] ,
gedaagde,
niet verschenen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 11],
gevestigd te [plaats 3] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Eiseres in de hoofdzaak zal hierna [eiseres] worden genoemd. Gedaagden in de hoofdzaak zullen hierna gezamenlijk [gedaagden 1] worden genoemd en afzonderlijk [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] , [gedaagde 5] , [gedaagde 6] , [gedaagde 7] en [gedaagde 8] . Eiser in de vrijwaringszaak wordt hierna [gedaagde 1] genoemd. Gedaagden in de vrijwaringszaak worden hierna gezamenlijk [gedaagden 2] en afzonderlijk [gedaagde 9] , [gedaagde 10] en [gedaagde 11] genoemd.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 april 2016
  • de akte overlegging producties van [eiseres] , toegezonden op 26 juni 2016, met producties 19-21
  • het verkort proces-verbaal van comparitie van 14 juli 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 juni 2016
  • het verkort proces-verbaal van comparitie van 14 juli 2016.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten in de hoofdzaak

3.1.
In de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014 (hierna: de onderzoeksperiode) is ten minste een bedrag van in totaal € 1.118.546,00 vanaf de bankrekening van [eiseres] overgemaakt naar tien bankrekeningen die niet toebehoren aan begunstigden die in de administratie van [eiseres] worden vermeld. Dit blijkt uit een rapport van PricewaterhouseCoopers Advisory N.V. (PwC) van 18 mei 2015, opgesteld naar aanleiding van een onderzoeksopdracht van [eiseres] .
3.2.
Van dit bedrag is in totaal € 228.424,00 overgemaakt naar de bankrekening met nummer [bankrekeningnummer] . Deze rekening stond ten tijde van de betalingen op naam van Autopoetscentrale [gedaagde 1] , de eenmanszaak van [gedaagde 1] , en op het moment dat PwC haar onderzoek uitvoerde op naam van [naam 1] heet nu [gedaagde 5] (gedaagde 5 in de hoofdzaak).
3.3.
De betreffende betalingen zijn verricht door de heer [gedaagde 9] (gedaagde 1 in de vrijwaringszaak). [gedaagde 9] was in de door PwC onderzochte periode werkzaam bij [eiseres] als administration manager en verantwoordelijk voor de financiële administratie. In augustus 2014 is [gedaagde 9] uit eigen beweging bij [eiseres] vertrokken.
3.4.
[gedaagde 9] was sinds ongeveer 2008 bevriend met [gedaagde 1] . [gedaagde 9] verzorgde de financiële administratie voor het door [gedaagde 1] opgerichte autoschadeherstel-, autopoets- en autospuitbedrijf, eerst als werknemer bij [website 1] en later als zelfstandige op basis van opdracht. [gedaagde 1] verrichte in het bedrijf de uitvoerende werkzaamheden.
3.5.
Op 27 december 2012 zijn [gedaagde 2] (thans: [gedaagde 2] ), [naam 1] (thans: [gedaagde 3] ), [naam 2] (thans: [gedaagde 4] ) en [naam 1] (thans: [gedaagde 5] ) opgericht (thans gedaagden 2 tot en met 5 in de hoofdzaak).
3.6.
Op 30 september 2013 zijn, op voorstel van [gedaagde 9] , [gedaagde 6] en [gedaagde 7] (gedaagden 6 en 7 in de hoofdzaak) opgericht.
3.7.
De onder 3.5 en 3.6 genoemde vennootschappen behoren tot de “ [gedaagde 1] -groep”.
3.8.
In de onderzoeksperiode was [gedaagde 1] (al dan niet direct) zowel bestuurder als aandeelhouder van de vennootschappen in de [gedaagde 1] -groep. [gedaagde 9] was, naast [gedaagde 1] , indirect bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde 6] en [gedaagde 7] .
3.9.
De eenmanszaak van [gedaagde 1] is opgeheven per 15 april 2015.
3.10.
Begin juli 2015 heeft [eiseres] ten laste van [naam 1] (thans [gedaagde 5] , gedaagde 5 in de hoofdzaak) conservatoir derdenbeslag doen leggen. Dit beslag heeft geen doel getroffen.
3.11.
Op 6 juli 2015 is de structuur van de [gedaagde 1] -groep gewijzigd. [gedaagde 9] is naast [gedaagde 1] indirect bestuurder en aandeelhouder geworden van [naam 3] (thans [gedaagde 3] ; gedaagde 3 in de hoofdzaak). [naam 3] werd toen enig bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde 7] (gedaagde 7 in de hoofdzaak). Daarnaast heeft [naam 3] alle aandelen in Meercijfers B.V. – tot dat moment een entiteit van [gedaagde 9] – verworven. Nadat [gedaagde 1] had ontdekt dat geen koopsom was betaald voor de overgedragen aandelen, heeft [gedaagde 1] de aandelentransactie op grond van dwaling vernietigd. [gedaagde 9] heeft in de vernietiging berust en de aandelenregisters zijn aangepast.
3.12.
Op 31 juli 2015 is [gedaagde 8] (gedaagde 8 in de hoofdzaak) opgericht, met [gedaagde 1] als enig bestuurder en aandeelhouder.
3.13.
Op 27 oktober 2015 is [gedaagde 9] enig aandeelhouder en enig bestuurder geworden van [gedaagde 6] en [gedaagde 7] . Sinds 6 november 2015 verkeert [gedaagde 6] in liquidatie.
3.14.
Op 9 november 2015 heeft [eiseres] , na daartoe verkregen verlof, ten laste van [gedaagden 1] diverse conservatoire derdenbeslagen doen leggen.
3.15.
Op 16 november 2015 zijn de namen van de gedaagden 2 tot en met 5 in de hoofdzaak gewijzigd in hun huidige namen (zie onder 3.5).
3.16.
[eiseres] heeft herhaaldelijk jegens [gedaagden 1] aanspraak gemaakt op terugbetaling van het onder 3.2 genoemde bedrag van € 228.424,00. [gedaagden 1] is echter niet tot terugbetaling overgegaan.

4.De feiten in de vrijwaringszaak

4.1.
In de periode 1998 tot en met 2012 voerde [gedaagde 1] een eenmanszaak onder de naam Autopoetscentrale [gedaagde 1] . Tot 2010 besteedde hij het voeren van de administratie uit aan administratiekantoor [website 1] . [gedaagde 9] was tot 2010 in loondienst bij [website 1] en voerde in die hoedanigheid de administratie voor de onderneming van [gedaagde 1] .
4.2.
In 2010 is [gedaagde 9] in 2010 voor zichzelf begonnen met zijn administratiekantoor [bedrijf] Uit dien hoofde heeft hij zijn administratieve werkzaamheden voor [gedaagde 1] voortgezet.
4.3.
Op advies van [gedaagde 9] heeft [gedaagde 1] in 2012/2013 de onder 3.5 en 3.6 genoemde vennootschappen opgericht.
4.4.
[gedaagde 9] heeft onder zijn eigen onderneming een tweetal handelsnamen laten registreren, te weten [naam 4] en [naam 5] . [gedaagde 9] liet [gedaagde 1] met zijn eenmanszaak klanten bedienen, voor welke werkzaamheden [gedaagde 9] vervolgens vanuit zijn eigen onderneming facturen verstuurde. [gedaagde 9] liet zich aldus betalen voor werkzaamheden die [gedaagde 1] verrichtte.
4.5.
In 2012 is [gedaagde 9] in dienst getreden van [eiseres] . Vanuit die positie heeft hij geldbedragen overgemaakt van de bankrekening van [eiseres] naar bankrekeningen van [gedaagde 1] en diens ondernemingen. [gedaagde 1] was er niet van op de hoogte dat deze gelden afkomstig waren van de bankrekening van [eiseres] . Tevens heeft [gedaagde 9] geldbedragen overgemaakt van de bankrekeningen van de ondernemingen van [gedaagde 1] naar zijn ( [gedaagde 9] ) eigen bankrekening.
4.6.
[gedaagde 9] is bestuurder van [gedaagde 10] en [gedaagde 11] (gedaagden 2 en 3 in de vrijwaringszaak). Bij het onder 4.5 bedoelde handelen heeft [gedaagde 9] ook gebruik gemaakt van de bankrekeningen van [gedaagde 10] en [gedaagde 11] .

5.Het geschil

in de hoofdzaak

5.1.
[eiseres] vordert, na ter zitting haar eis te hebben verminderd, samengevat:
a. hoofdelijke veroordeling van [gedaagden 1] tot betaling aan haar van € 228.424,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over:
 € 32.840,00 vanaf 11 oktober 2013;
 € 35.482,63 vanaf 2 december 2013;
 € 49.864,00 vanaf 28 januari 2014;
 € 29.750,00 vanaf 3 maart 2014;
 € 29.750,00 vanaf 14 maart 2014;
 € 13.380,00 vanaf 19 juni 2014;
 € 16.115,00 vanaf 20 juni 2014;
 € 21.242,00 vanaf 2 juli 2014;
tot aan de dag van de algehele voldoening;
hoofdelijke veroordeling van [gedaagden 1] tot betaling aan haar van € 148.131,86, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van de algehele voldoening;
hoofdelijke veroordeling van [gedaagden 1] in de proceskosten, waaronder de beslagkosten, te vermeerderen met rente, alsmede in de nakosten.
5.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat voor de betalingen die van de rekening van [eiseres] zijn verricht aan [gedaagden 1] iedere rechtsgrond ontbreekt. Volgens [eiseres] zijn deze betalingen onverschuldigd verricht (artikel 6:203 Burgerlijk Wetboek (BW)) en is [gedaagden 1] uit dien hoofde gehouden tot terugbetaling van de ontvangen bedragen van in totaal € 228.424,00 (vordering a). [eiseres] betoogt dat [gedaagden 1] de betalingen te kwader trouw heeft aangenomen en dat hij zonder ingebrekestelling in verzuim is. Daarnaast legt [eiseres] aan haar vorderingen ten grondslag dat de gelden zijn gebruikt om schulden van [gedaagden 1] te betalen of uitgaven ten behoeve van [gedaagden 1] te bekostigen. Aldus is [gedaagden 1] volgens [eiseres] met een bedrag van € 228.424,00 ongerechtvaardigd verrijkt (artikel 6:212 BW). Verder voert [eiseres] aan dat sprake is van onrechtmatig handelen van [gedaagden 1] (artikel 6:162 BW). [eiseres] houdt [gedaagden 1] op grond van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die zij als gevolg hiervan heeft geleden. Ten slotte maakt [eiseres] aanspraak op een bedrag van € 148.131,86 aan buitengerechtelijke kosten (vordering b).
5.3.
[gedaagde 1] voert verweer.
5.4.
Tegen [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] , [gedaagde 5] , [gedaagde 6] , [gedaagde 7] en [gedaagde 8] (gedaagden 2 tot en met 8) is verstek verleend.
5.5.
De procedure tegen [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] (gedaagden 3 tot en met 5) is nadien van rechtswege geschorst vanwege hun faillissement (artikel 29 Faillissementswet (Fw)).
5.6.
De rechtbank zal hierna nader ingaan op de stellingen van de verschenen partijen, voor zover van belang voor de beoordeling.
in de vrijwaringszaak
5.7.
[gedaagde 1] vordert, samengevat:
hoofdelijke veroordeling van [gedaagden 2] tot betaling aan [gedaagde 1] van al hetgeen waartoe [gedaagde 1] als gedaagde in de hoofdzaak jegens [eiseres] mocht worden veroordeeld, met inbegrip van de kostenveroordeling;
hoofdelijke veroordeling van [gedaagden 2] tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 21.284,09 zoals gespecificeerd in de dagvaarding, althans tot een door de rechtbank vast te stellen bedrag;
veroordeling van [gedaagden 2] in de kosten van de vrijwaringszaak.
5.8.
[gedaagde 1] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat een eventuele betalingsplicht van hem aan [eiseres] geheel en uitsluitend het gevolg is van handelen van [gedaagden 2] , dat niet aan [gedaagde 1] kan worden toegerekend omdat [gedaagde 1] in dat handelen geen enkele betrokkenheid had. Om die reden meent [gedaagde 1] er recht en belang bij te hebben dat [gedaagden 2] , indien de vorderingen van [eiseres] (deels) toewijsbaar zouden zijn, is gehouden deze vorderingen te voldoen. Volgens [gedaagde 1] is sprake van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW), ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW) en onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). [gedaagden 2] is volgens [gedaagde 1] op grond van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de veroorzaakte schade. Daarnaast maakt [gedaagde 1] aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
5.9.
[gedaagde 9] voert verweer. Tegen [gedaagde 10] en [gedaagde 11] is verstek verleend.
5.10.
De rechtbank zal hierna nader ingaan op de stellingen van partijen, voor zover van belang voor de beoordeling.

6.De beoordeling in de hoofdzaak

Ten aanzien van [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] (gedaagden 3 tot en met 5)

6.1.
Het faillissement van [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] brengt mee dat de procedure, voor zover deze betrekking heeft op deze procespartijen, op de voet van artikel 29 Fw van rechtswege is geschorst. De tegen [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] ingestelde rechtsvorderingen hebben immers de voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel. De rechtbank zal de zaak ten aanzien van deze partijen verwijzen naar de parkeerrol.
Ten aanzien van [gedaagde 2] , [gedaagde 6] , [gedaagde 7] en [gedaagde 8] (gedaagden 2 en 6 tot en met 8)
6.2.
Tegen [gedaagde 2] , [gedaagde 6] , [gedaagde 7] en [gedaagde 8] is verstek verleend. Dit vonnis heeft gelet op artikel 140 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ook jegens hen als niet-verschenen gedaagden te gelden als een vonnis op tegenspraak.
6.3.
Het gevorderde komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen, met dien verstande dat de wettelijke rente (onderdeel van vordering a) zal worden toegewezen met ingang van de dag van de dagvaarding en dat de buitengerechtelijke kosten (vordering b) zullen worden afgewezen. De rechtbank verwijst kortheidshalve naar hetgeen zij daarover hierna overweegt onder 6.8 respectievelijk 6.9.
Ten aanzien van [gedaagde 1]
6.4.
[eiseres] heeft ter zitting haar eis verminderd door één vordering, die uitsluitend tegen [gedaagde 1] was gericht, te laten vallen. Zij was daartoe gerechtigd op grond van artikel 129 Rv. De rechtbank zal dan ook recht doen op de verminderde eis.
6.5.
Vast staat dat het bedrag van in totaal € 228.424,00 door [gedaagde 9] vanaf de bankrekening van [eiseres] is overgemaakt naar de bankrekening van [naam 2] , de eenmanszaak van [gedaagde 1] . Ook is niet in geschil dat voor die betaling geen rechtsgrond bestond. Reeds gelet hierop is de vordering tot terugbetaling van dit bedrag jegens [gedaagde 1] als eigenaar van de eenmanszaak toewijsbaar op grond van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 lid 2).
6.6.
Het verweer van [gedaagde 1] , dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiseres] – [eiseres] had volgens [gedaagde 1] ter voorkoming van fraude haar systemen anders moeten inrichten en/of zij had de fraude eerder moeten ontdekken – gaat niet op, reeds omdat bij een vordering op grond van onverschuldigde betaling eventuele eigen schuld geen rol kan spelen. Ook het verweer van [gedaagde 1] , dat hij van de overgemaakte gelden nooit één cent heeft gezien, doet aan de onverschuldigde betaling en de verplichting tot terugbetaling niet af.
6.7.
Gezien het voorgaande is vordering a, die strekt tot terugbetaling van het onverschuldigd betaalde bedrag van € 228.424,00, toewijsbaar.
6.8.
[eiseres] vordert tevens wettelijke rente over de respectievelijke deelbetalingen die aan [gedaagden 1] zijn gedaan, telkens met ingang van de datum van de betreffende deelbetaling. Ingevolge artikel 6:119 lid 1 BW is de wettelijke rente verschuldigd over de periode dat de schuldenaar in verzuim is geweest met de voldoening van een verschuldigde geldsom. Voor het verzuim is in dit geval een ingebrekestelling vereist (artikel 6:82 lid 1 BW). De uitzondering van artikel 6:205 BW – verzuim treedt in zonder ingebrekestelling indien de ontvanger het goed te kwader trouw heeft aangenomen – gaat niet op. Zoals de rechtbank hierna in r.o. 6.9 overweegt, komt de gestelde kwade trouw van [gedaagde 1] immers niet vast te staan. Gelet op hetgeen partijen daarover op de zitting hebben verklaard, staat op zichzelf voldoende vast dat [eiseres] een ingebrekestelling heeft gestuurd. [eiseres] heeft verklaard dat dit in augustus 2015 is gebeurd. [gedaagde 1] heeft daarop erkend dat hij een brief van [eiseres] heeft gekregen. Hij heeft verklaard dat dit in de tweede helft van 2015 moet zijn geweest en dat hij niet betwist dat die brief een ingebrekestelling bevatte. Omdat de betreffende brief echter niet in het geding is gebracht en [eiseres] de precieze datum van de brief niet heeft genoemd, kan de rechtbank de datum van ingebrekestelling niet vaststellen. Zij zal daarom de wettelijke rente toewijzen met ingang van de dag van de dagvaarding, te weten 19 november 2015.
6.9.
Vordering b strekt tot vergoeding van schade die [eiseres] stelt te hebben geleden als gevolg van onrechtmatig handelen van [gedaagden 1] Het gaat om buitengerechtelijke kosten – kosten met betrekking tot het onderzoek naar de fraude, de omvang van de fraude en de daarbij betrokken partijen – die [eiseres] naar eigen zeggen heeft moeten maken.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde 1] als (indirect) bestuurder van de [gedaagde 1] -groep onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Volgens [eiseres] moet [gedaagde 1] hebben geweten of had hij behoren te weten waar het geld vandaan kwam, dat het op onrechtmatige wijze was verkregen en dat het moest worden terugbetaald. [gedaagden 1] heeft volgens [eiseres] geprofiteerd van gelden die hem niet toekwamen en waarover hij op onrechtmatige wijze de beschikking had verkregen. [eiseres] beroept zich aldus op kwade trouw van [gedaagde 1] . [gedaagde 1] heeft echter gemotiveerd betwist dat hij te kwader trouw was. Hij heeft betoogd dat hij niet op de hoogte was van het feit dat er geld van [eiseres] op zijn bankrekening werd overgemaakt: [gedaagde 9] was de enige die zich bezighield met de financiële administratie en [gedaagde 9] heeft de overboekingen volledig buiten medeweten van [gedaagde 1] gedaan. [eiseres] beroept zich op het rechtsgevolg van haar stelling dat [gedaagde 1] op de hoogte was van de overboekingen door [gedaagde 9] . Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [eiseres] dan ook de bewijslast van die stelling. Ter zitting heeft [eiseres] echter desgevraagd verklaard dat zij die stelling niet kan en daarom niet wil bewijzen. Gelet hierop komt de gestelde kwade trouw van [gedaagde 1] niet vast te staan. Hieruit volgt dat de gevorderde schadevergoeding uit onrechtmatige daad moet worden afgewezen.
6.10.
Hetgeen partijen meer of anders hebben aangevoerd leidt niet tot andere beslissingen en blijft daarom buiten bespreking.
Beslagkosten
6.11.
[eiseres] vordert [gedaagden 1] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv c.q. artikel 6:162 BW toewijsbaar. De rechtbank begroot de beslagkosten als volgt:
- verschotten € 3.790,48 (5×[€ 65,91 + (4×€ 163,16)] + 3×€ 65,91)
- griffierecht € 613,00
- salaris advocaat
€ 2.000,00(1 rekest × € 2.000,00)
Totaal: € 6.403,48
Proceskosten
6.12.
[gedaagde 1] en zijn niet-verschenen medegedaagden [gedaagde 2] , [gedaagde 6] , [gedaagde 7] en [gedaagde 8] worden grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten in de hoofdzaak dragen. De rechtbank begroot de kosten van [eiseres] in de hoofdzaak als volgt:
- dagvaarding € 233,52 (3 dagvaardingen × € 77,84)
- griffierecht € 3.251,00 (exclusief beslag)
- salaris advocaat
€ 4.000,00(2 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal: € 7.484,52
6.13.
Uit de veroordeling in de hoofdzaak vloeit voort dat [gedaagde 1] naast de kosten van de hoofdzaak ook de kosten van het vrijwaringsincident moet dragen. De rechtbank begroot deze kosten aan de zijde van [eiseres] op € 2.000,00 wegens salaris advocaat (1 punt × tarief € 2.000,00).
6.14.
De gevorderde nakosten zijn toewijsbaar als vermeld in het dictum.

7.De beoordeling in de vrijwaringszaak

Ten aanzien van [gedaagde 10] en [gedaagde 11]

7.1.
Tegen [gedaagde 10] en [gedaagde 11] is verstek verleend. Dit vonnis heeft gelet op artikel 140 lid 3 Rv ook jegens hen als niet-verschenen gedaagden te gelden als een vonnis op tegenspraak.
7.2.
Het gevorderde komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen, met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten. De rechtbank verwijst kortheidshalve naar hetgeen zij daarover hierna overweegt in 7.8.
Ten aanzien van [gedaagde 9]
7.3.
[gedaagde 1] betoogt dat al hetgeen hij in de hoofdzaak zou zijn verschuldigd aan [eiseres] een rechtstreeks gevolg is van handelingen en onrechtmatige gedragingen van [gedaagde 9] en de daarbij door hem gebruikte bv’s. [gedaagde 1] stelt dat hijzelf hier geen enkele betrokkenheid in had. [gedaagde 9] moet daarom volgens [gedaagde 1] de nadelige gevolgen van een veroordeling van [gedaagde 1] in de hoofdzaak dragen.
7.4.
De vordering in de hoofdzaak tot betaling van € 228.424,00 wordt toegewezen op de grondslag onverschuldigde betaling. Onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] is niet komen vast te staan (zie 6.9). [gedaagde 1] kan zich dan ook in de vrijwaringszaak alleen op [gedaagde 9] verhalen voor zover het betreffende bedrag vanaf de bankrekening(en) van [gedaagde 1] is doorbetaald aan [gedaagde 9] , eveneens zonder dat daartoe een rechtsgrond bestond.
7.5.
De rechtbank heeft in dit kader ter zitting de vraag gesteld op grond waarvan [gedaagde 9] in de vrijwaringszaak gelden aan [gedaagde 1] zou moeten terugbetalen die onverschuldigd op de bankrekening van [gedaagde 1] (althans diens onderneming) zijn gestort en waarmee (ook) ten behoeve van [gedaagde 1] betalingen zijn gedaan. (De raadsman van) [gedaagde 1] heeft daarop nader toegelicht dat het geld van [eiseres] in de zakken van [gedaagde 9] is verdwenen. Het gaat volgens hem in ieder geval om € 100.000,00 waarvan [gedaagde 9] de ontvangst heeft erkend, hetgeen blijkt uit bankafschriften, en om een bedrag van € 145.000,00 exclusief btw (€ 170.000,00 inclusief btw) aan omzet waarvan [gedaagde 9] heeft erkend dat hij het aan de onderneming van [gedaagde 1] heeft onttrokken en op een eigen rekening heeft gestort. Het gehele in de hoofdzaak gevorderde bedrag van € 228.424,00 is volgens [gedaagde 1] alleen overgemaakt naar rekeningen van [gedaagde 1] ter dichting van gaten die [gedaagde 9] onrechtmatig heeft veroorzaakt op diezelfde rekeningen. [gedaagde 9] heeft dus gelden geplunderd van [gedaagde 1] en heeft die gaten willen dichten met geld afkomstig van [eiseres] , aldus [gedaagde 1] .
7.6.
[gedaagde 9] is niet ter zitting verschenen – hetgeen voor zijn risico moet blijven – en heeft deze nadere toelichting op de vordering in vrijwaring niet weersproken. Het bij antwoord gevoerde verweer komt erop neer dat [gedaagde 9] vindt dat hij niet in zijn eentje hoeft op te draaien voor alle gevolgen van de door hem gepleegde fraude bij [eiseres] , nu hij [gedaagde 1] door de overmakingen juist heeft geholpen bij het oplossen van diens financiële problemen. Dat [gedaagde 9] [gedaagde 1] financieel zou hebben geholpen is, wat daarvan verder ook zij, hier echter niet relevant. Het verweer miskent dat de gelden onverschuldigd door [eiseres] – als gevolg van onrechtmatig handelen van [gedaagde 9] – aan [gedaagde 1] zijn betaald en dus terug moeten naar [eiseres] . [gedaagde 9] heeft de vordering van [gedaagde 1] , zoals deze door [gedaagde 1] ter zitting nader is toegelicht, niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken. Daarmee staat als onvoldoende weersproken vast dat [gedaagde 9] zonder rechtsgrond (meer dan) het bedrag van € 228.424,00 van de rekeningen van [gedaagde 1] naar zijn eigen rekening heeft overgemaakt. Aldus is sprake van onverschuldigde betaling van [gedaagde 1] aan [gedaagde 9] . [gedaagde 9] is dan ook jegens [gedaagde 1] gehouden tot terugbetaling (artikel 6:203 lid 2 BW). De rechtbank zal de daartoe strekkende vordering toewijzen.
7.7.
Daarnaast zal de rechtbank [gedaagde 9] veroordelen tot vergoeding van de beslag- en proceskosten waartoe [gedaagde 1] in de hoofdzaak jegens [eiseres] wordt veroordeeld.
7.8.
[gedaagde 1] vordert vergoeding van buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 21.284,09. Het is de rechtbank niet duidelijk op grond waarvan [gedaagde 1] buitengerechtelijke kosten zou hebben moeten maken, nu de uitkomst van de vrijwaringszaak immers een afgeleide is van de uitkomst in de hoofdzaak. [gedaagde 1] stelt weliswaar dat de gevorderde kosten geen betrekking hebben op werkzaamheden ter instructie van de procedure, maar uit de gegeven omschrijving van deze werkzaamheden moet het tegendeel worden afgeleid. Bovendien heeft [gedaagde 1] ter onderbouwing van de – overigens forse – kosten slechts een zeer beknopt overzicht in het geding gebracht, dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet begrijpelijk is. De rechtbank zal deze vordering daarom als onvoldoende onderbouwd afwijzen.
Voorts ten aanzien van alle gedaagden in vrijwaring
7.9.
[gedaagden 2] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] in de vrijwaringszaak worden begroot op:
  • dagvaarding € 94,08
  • salaris advocaat
Totaal: € 4.094,08

8.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
8.1.
verstaat dat de procedure tegen [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] (gedaagden 3 tot en met 5) is geschorst en verwijst de hoofdzaak in zoverre naar de parkeerrol van
5 oktober 2016,
8.2.
veroordeelt [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 6] , [gedaagde 7] en [gedaagde 8] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt de anderen zullen zijn bevrijd, in de beslagkosten, aan de kant van [eiseres] begroot op € 6.403,48,
8.3.
veroordeelt [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 6] , [gedaagde 7] en [gedaagde 8] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt de anderen zullen zijn bevrijd, in de proceskosten in de hoofdzaak, aan de kant van [eiseres] begroot op € 7.484,52,
8.4.
veroordeelt [gedaagde 1] in de kosten van het vrijwaringsincident, aan de kant van [eiseres] begroot op € 2.000,00,
8.5.
veroordeelt [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 6] , [gedaagde 7] en [gedaagde 8] ieder in de na dit vonnis ontstane kosten, voor elk van hen begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat hijzelf/zijzelf niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
8.6.
verklaart de veroordelingen onder 8.2 tot en met 8.5 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
8.7.
wijst het ten aanzien van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 6] , [gedaagde 7] en [gedaagde 8] meer of anders gevorderde af,
in de vrijwaringszaak
8.8.
veroordeelt [gedaagden 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt de anderen zullen zijn bevrijd, tot betaling aan [gedaagde 1] van € 228.424,00 (tweehonderdachtentwintigduizend vierhonderdvierentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 november 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening,
8.9.
veroordeelt [gedaagden 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt de anderen zullen zijn bevrijd, tot betaling aan [gedaagde 1] van € 6.403,48 in verband met de veroordeling van [gedaagde 1] in de hoofdzaak tot vergoeding aan [eiseres] van de beslagkosten,
8.10.
veroordeelt [gedaagden 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt de anderen zullen zijn bevrijd, tot betaling aan [gedaagde 1] van € 9.484,52 (€ 7.484,52 + € 2.000,00) in verband met de veroordeling van [gedaagde 1] in de hoofdzaak tot vergoeding aan [eiseres] van de proceskosten in de hoofdzaak, inclusief vrijwaringsincident,
8.11.
veroordeelt [gedaagden 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt de anderen zullen zijn bevrijd, tot betaling aan [gedaagde 1] van de proceskosten in de vrijwaringszaak, aan de kant van [gedaagde 1] begroot op € 4.094,08,
8.12.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
8.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2016.
Coll.: JC