ECLI:NL:RBGEL:2016:5314

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 september 2016
Publicatiedatum
7 oktober 2016
Zaaknummer
297519
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van bindend advies door geschillencommissie afgewezen op basis van redelijkheid en billijkheid

In deze zaak vordert eiser, die goederen had opgeslagen bij gedaagde, de vernietiging van een bindend advies van de Geschillencommissie Verhuizen. Eiser stelt dat hij niet-ontvankelijk is verklaard in zijn klacht, omdat gedaagde niet het overnamecontract met de curator heeft ingediend bij de Geschillencommissie. De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft op 14 september 2016 geoordeeld dat de gebondenheid aan de beslissing van de Geschillencommissie niet onaanvaardbaar is. De rechtbank overweegt dat partijen zich hebben gebonden aan de beslissing van de Geschillencommissie en dat alleen ernstige gebreken kunnen leiden tot vernietiging van die beslissing. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de Geschillencommissie anders had geoordeeld als het overnamecontract was ingediend. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van eiser worden afgewezen en dat hij als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten wordt veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagde zijn begroot op € 3.087,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/297519 / HA ZA 16-68
Vonnis van 14 september 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. H.J. Kastein te Zevenaar,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde,
advocaat mr. J. Mulder te Hoogeveen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 april 2016
  • de akte met nadere producties van [eiser] van 11 augustus 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 25 augustus 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 2003 heeft [eiser] goederen bij [gedaagde] te [plaats] (hierna: [gedaagde] ) laten opslaan.
2.2.
In 2004 heeft [gedaagde] een incassoprocedure gevoerd om betaling van facturen voor opslag te verkrijgen. Bij verstekvonnis van 25 oktober 2004 is deze vordering toegewezen voor een hoofdsom van € 835,-.
2.3.
In 2005 heeft [gedaagde] jegens [eiser] nogmaals een incassoprocedure gevoerd om betaling van facturen voor opslag te verkrijgen. Bij verstekvonnis van 30 mei 2005 is deze vordering toegewezen voor een hoofdsom van
€ 765,-.
2.4.
Op 16 april 2010 heeft de deurwaarder die belast was met de incasso van de vordering van [gedaagde] , [naam 1] Gerechtsdeurwaarderskantoor, een e-mail gestuurd aan [eiser] met daarin onder meer het volgende:
Mijn opdrachtgever heeft mij medegedeeld, dat [gedaagde] pas bereid is om uw zaken af te geven, zodra de gehele vordering is voldaan.
2.5.
Op 15 december 2010 heeft [gedaagde] een e-mail gestuurd aan [eiser] met daarin onder meer het volgende:
Naar aanleiding van onderstaande mail laat ik u weten dat ik contact heb gehad met de deurwaarder en u had tegen de deurwaarder verteld en schrijft u ook in deze mail dat als u het bedrag betaald van euro. 3000,00 wij u finale kwijting verlenen, echter is dit niet met mij besproken wat bij besproken hebben is dat u euro. 3000,00 betaald en er dan verder onderhandeld zou worden voer de overige openstaande nota’s, dit heb ik ook de deurwaarder medegedeeld.
2.6.
Op 30 november 2011 is [gedaagde] failliet verklaard.
2.7.
Bij akte van 22 februari 2012 is de rechtspersoon [gedaagde] opgericht.
2.8.
In het tweede openbaar verslag in het faillissement van [gedaagde] is vermeld dat activa en goodwill zijn verkocht aan [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ). [bedrijf] is de moedermaatschappij van [gedaagde] . [bedrijf] heeft de overeenkomst tot koop van de activa gesloten met mr. P.M. Gunning handelend als curator in het faillissement van [gedaagde] . Hierin is in artikel 1.1 onder c het volgende vastgelegd:
De curator verklaart te verkopen aan de Koper, gelijk de Koper verklaart van de Curator te kopen:
(…)
c. de aan [gedaagde] (
Verhuizingen, toevoeging rechtbank)toebehorende goodwill en know how (hierna ook: “goodwill”), waaronder het klantenbestand, de huurovereenkomsten met betrekking tot de opslagkisten, het archief, de eventueel aanwezige intellectuele eigendomsrechten, waaronder handelsnamen, domeinnamen, alle commerciële informatie hoe ook genaamd en op welke wijze dan ook opgeslagen, de fax- en telefoonnummers en e-mailadressen, de administratie (zowel de actuele als de historische) e.d.;
2.9.
Op 12 december 2013 heeft [naam 2] , [naam 3] , [naam 1] Gerechtsdeurwaarders een brief gestuurd aan [eiser] met de volgende inhoud:
Onder verwijzing naar het telefonisch onderhoud met u van 11 november 2013 treft u in bovengenoemde zaken een specificatie aan van hetgeen op dit moment door u is te voldoen.
(…)
Subtotaal € 10.801,87
Ontvangen bij ons € 1.905,29
Totaal € 8.896,58
2.10.
Het faillissement van [gedaagde] is op 10 juni 2014 opgeheven bij gebrek aan baten.
2.11.
[eiser] heeft aan de Geschillencommissie Verhuizen (hierna: de Geschillencommissie) zijn vordering tot teruggave van zijn goederen of een schadevergoeding door [gedaagde] ter beoordeling voorgelegd. In het bindend advies van 1 december 2015 (hierna: het bindend advies) is [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht. In het bindend advies van de Geschillencommissie onder meer het volgende overwogen:
De vraag of de consument in zijn klacht tegen de ondernemer kan worden ontvangen moet naar het oordeel van de commissie ontkennend worden beantwoord.
De commissie overweegt daartoe het volgende.
Voldoende aannemelijk is geworden dat de consument in 2003 bij [gedaagde] goederen in bewaring heeft gegeven. Er is echter geen inventarislijst bekend en tevens geen lijst van in de loop der tijd opgehaalde goederen. Uit de in het geding gebrachte vonnissen kan blijken dat de consument in de jaren 2003, 2004 en 2005 de aan hem zijdens de B.V. gestuurde rekeningen niet (alle) heeft voldaan. De vonnissen zijn in 2004 en 2005 ter executie aan een deurwaarder in handen gegeven.
De B.V. is failliet gegaan, het faillissement is op 30 november 2011 uitgesproken en op 10 juni 2014 opgeheven wegens gebrek aan baten.
De thans aangesproken [gedaagde] heeft blijkens de correspondentie de rechten en verplichtingen van de failliete B.V. overgenomen, maar blijkens de correspondentie niet het contract met de consument, omdat er sprake was van wanbetaling.
Er is bij de ondernemer ook niets bekend van bij haar opgeslagen goederen die op naam staan van de consument. Verder blijkt nergens uit dat de goederen van de consument aan de ondernemer zijn overgedragen.
Kennelijk zijn er door de ondernemer nimmer aan de consument facturen gezonden met betrekking tot de bewaring. Er is ook niets bekend van een mededeling zijdens de ondernemer aan de consument dat de bewaarneming door de ondernemer zou worden voortgezet.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voorwaardelijk (alleen indien nodig) de uitspraak van de Geschillencommissie van 1 december 2015 te vernietigen. Daarnaast vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 27.000,-- vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] wel beschikte over een overnamecontract met de curator, maar [eiser] niet, en [gedaagde] dit stuk niet heeft ingebracht bij de Geschillencommissie, zodat de Geschillencommissie heeft moeten gissen of er wel of geen sprake was van rechtsopvolging en op basis van onvoldoende informatie de consument niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Verder stelt [eiser] dat [gedaagde] zijn inboedel aan Verhuisservice heeft overgedragen, maar dat dit eigenlijk niet relevant is omdat [gedaagde] de rechtsopvolger is van [gedaagde] . Voor het geval [gedaagde] geen rechtsopvolger is van [gedaagde] , heeft zij toch als zodanig te gelden omdat die schijn is opgewekt door het deurwaarderskantoor [naam 2] [naam 3] [naam 1] , nu dat deurwaarderskantoor vanaf 2013 tot en met 2015 het verzilveren van de verstekvonnissen uit 2004 en 2005 heeft hervat.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij zijn overeengekomen dat zij hun geschil door de Geschillencommissie zouden laten beslechten. Hiermee hebben partijen zich gebonden aan de beslissing van de Geschillencommissie ter beëindiging van hun geschil over teruggave van de goederen of vergoeding van de schade aan [eiser] . Dit is een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW. Ingevolge artikel 7:904 BW kan een partij slechts dan niet aan die beslissing gehouden worden, indien gebondenheid aan de beslissing van de derde (in dit geval de Geschillencommissie) in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De beslissing van de derde is onder die omstandigheden immers vernietigbaar.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering tot vernietiging van het bindend advies ten grondslag dat [gedaagde] wel beschikte over een overnamecontract met de curator, maar [eiser] niet, en [gedaagde] dit stuk niet heeft ingebracht bij de Geschillencommissie, zodat de Geschillencommissie heeft moeten gissen of er wel of geen sprake was van rechtsopvolging en op basis van onvoldoende informatie de consument niet-ontvankelijk heeft verklaard. [eiser] is daarmee onevenredig geschaad in zijn verdediging en zijn rechten als consument, en er is sprake van een schending van fundamentele beginselen, die onaanvaardbaar is in de zin van artikel 7:904 BW, aldus [eiser] .
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat alleen ernstige gebreken kunnen meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is de wederpartij te houden aan de door een bindend adviseur in opdracht van partijen gegeven beslissing over een geschil.
4.4.
Ter comparitie heeft [gedaagde] erkend dat zij de overeenkomst met de curator betreffende verkoop van de activa niet aan de Geschillencommissie heeft overgelegd. De rechtbank zal daarom beoordelen of het inbrengen van deze overeenkomst tot een ander oordeel van de Geschillencommissie had kunnen of moeten leiden.
4.5.
Ter comparitie heeft [gedaagde] toegelicht dat het klantenbestand bij de overname ook is overgegaan. In samenspraak met de curator is destijds een lijst opgesteld van alle klanten, de betalende en de niet-betalende klanten. Al deze klanten zijn door de curator en [gedaagde] aangeschreven. [eiser] stond niet op de lijst van klanten, omdat [eiser] niet in de administratie voorkwam. Met de betalende klanten heeft [gedaagde] de overeenkomst gecontinueerd. Met de niet-betalende klanten is de overeenkomst opgezegd en heeft [gedaagde] aangegeven dat die klanten hun goederen mochten ophalen. Dat is door alle niet-betalende klanten gedaan, op twee klanten na. De goederen van die twee klanten zijn geëxecuteerd. Er zijn geen goederen overgebleven met een onbekende eigenaar, aldus [gedaagde] .
4.6.
[eiser] heeft het voorgaande niet betwist. Hij heeft ter comparitie toegelicht dat hij contact heeft gehad met de curator en de curator heeft bevestigd dat [eiser] niet voorkwam in de administratie.
4.7.
Nu zowel door [gedaagde] als [eiser] ter comparitie is toegelicht dat de curator niet op de hoogte was van een overeenkomst met [eiser] ten tijde van de overname door [bedrijf] en later [gedaagde] , heeft [gedaagde] een eventuele overeenkomst met [eiser] op Van der Ham Verhuizingen ook niet kunnen overnemen en dus ook niet overgenomen. Dit betekent dat indien de Geschillencommissie wel de beschikking had gehad over de activa-overeenkomst, zij niet anders had hoeven oordelen. Daarmee acht de rechtbank gebondenheid aan de beslissing van de Geschillencommissie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar, zodat het bindend advies in stand zal worden gelaten.
4.8.
De conclusie is dat [eiser] gebonden is aan de beslissing van de Geschillencommissie, zodat hij zijn vordering niet nogmaals kan voorleggen aan de burgerlijke rechter. Aan de overige stellingen van [eiser] wordt daarom niet toegekomen. De vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
4.9.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 1.929,00
- salaris advocaat
1.158,00(2,0 punt × tarief € 579,00)
Totaal € 3.087,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 3.087,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C.J. Klaver en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2016.